En Abraham stond ’s morgens vroeg op… Hij keek uit over Sodom en Gomorra… En zie, hij zag dat er rook van dat land opsteeg, zoals de rook van een oven. (Genesis 19:27—28 Lees verder Judas 1:5—18
De zekerheid dat God rechtvaardig is, zelfs in Zijn grimmigheid, moet altijd gekoesterd worden. De Rechter van hemel en aarde kan niets anders doen dan recht. Hoewel Hij verschrikkelijk en vreselijk is in Zijn woede, als een verterend vuur, is Hij toch onze God, voor eeuwig en altijd, vol goedheid en waarheid. Er is tegenwoordig een diepgeworteld ongeloof onder de Christenen over de eeuwigheid van de komende straf. Het wordt vaak niet uitgesproken maar gefluisterd. Het neemt vaak de vorm aan van een geest met een welwillend verlangen dat deze leer weerlegd wordt. Ik ben bang dat de grond hiervan uiteindelijk opstand is tegen de gevreesde soevereiniteit van God. Er is een vermoeden dat zonde uiteindelijk niet zo slecht is dan we dachten. Er is een verontschuldiging, of een stille wens om zich voor de zondaren te verontschuldigen. De zondaren worden eerder gezien als voorwerpen van medelijden dan als voorwerpen van verontwaardiging die de welverdiende straf verdienen die ze moedwillig over zich halen. Ik ben bang dat het de oude natuur is die zich met de misleidende kleding van mildheid bekleed. Het gevolg is dat we een feit wat even waar is als het geluk van de gelovigen oneerlijk behandelen. Als je de grond schud waarop de eeuwigheid van de hel rust dan schud je ook de eeuwigheid van de hemel. “En dezen zullen gaan in de eeuwige (everlasting) straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige (eternal) leven” (Mattheus 25:46). Er staat daar twee keer precies hetzelfde woord. Wij (in het Engels) hebben het wat sterker vertaald maar de woorden staan voor hetzelfde. En als de ene niet eeuwig is dan is de andere het ook niet. Broeders, dit is vreselijk. Wie kan de bestemde plaats van de goddelozen overdenken zonder te huiveren?
Ter overdenking
‘Eeuwig’ klinkt heerlijk wanneer het toegepast wordt op de hemel, maar verschrikkelijk wanneer het toegepast wordt op de hel. Als de duivelen geloven en huiveren wanneer ze aan God denken (Jacobus 2:19) dan moeten ook wij huiveren en er voor zorgen dat we vertrouwen op Christus als we nadenken over het lijden van de ongelovigen wat nooit zal eindigen (Markus 9:48; 2 Thessalonicenzen 1:9; Openbaring 14:11).
Preek 602, 20 november 1864