En Die, gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel; van zonde, omdat ze in Mij niet geloven; en van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien; en van oordeel, omdat de overste van deze wereld geoordeeld is. Johannes 16:8-11
De Apostelen stonden voor een ernstige taak. Ze moesten tot alle volken gaan en aan alle schepselen het Evangelie prediken, beginnende van Jeruzalem. Bedenk dat ze pas twee of drie jaar vroeger nog eenvoudige vissers waren, werkzaam op het meer van Galiléa, mannen van weinig of geen opvoeding, mannen van geen rang of stand. Ten slotte waren zij slechts Joden, een volk dat overal veracht was, terwijl deze plattelandbewoners zelfs onder hun eigen volk niet in tel waren. En deze mannen nu moesten de wereld omzetten. Hun was door hun Meester medegedeeld dat ze om Zijnentwil voor stadhouders en koningen zouden gesteld worden, en dat zij, waar ze ook gingen, zouden vervolgd worden. Ze moesten het Evangelie verkondigen tegenover de macht van het keizerlijk Rome, de oude wijsheid van de Grieken en de hevige wreedheden van de barbaarse landen, en het Koninkrijk van de vrede en van de gerechtigheid oprichten.
Dezelfde dag dat ze deze opdracht ontvingen moesten ze de lichamelijke tegenwoordigheid van hun grote Leidsman missen. Terwijl Hij nog bij hen was hadden ze geen vrees gevoeld. Toen ze indertijd bemoeilijkt werden door de Schriftgeleerden en Farizeeën, namen ze hun toevlucht tot Jezus en werden uit hun verlegenheid geholpen. Niemand sprak zoals Hij; nimmer huisde er zulk een wijsheid en voorzichtigheid in enig mens als in Christus. Zijn tegenwoordigheid was hun bescherming, het brede schild waar ze veilig achter stonden, welke pijlen er ook door hun tegenstanders op hen werden afgeschoten. Maar nu Hij van deze wereld heenging naar Zijn Vader, werden ze van hun sterkte en hoge toren beroofd. Ze zouden zijn als kinderen die hun vader moesten missen of, op zijn minst genomen, als soldaten zonder generaal. Dat was een moeilijk geval. Met een arbeid belast en van macht verstoken, een strijd aanvangen en verlaten van de overwinnende veldheer!
‘Hoe gelukkig was het voor deze discipelen dat onze gezegende Heere hen verzekerde dat Zijn heengaan eerder winst dan verlies voor hen zijn zou. Want wanneer Hij heenging zou de Heilige Geest komen om hun raadsman te zijn en te blijven en door Zijn macht zouden ze in staat zijn al hun vijanden tot zwijgen te brengen en hun zending te volbrengen. De Heilige Geest zou hun Trooster zijn, opdat ze niet terneergeslagen, en hun pleitbezorger, opdat ze niet beschaamd gemaakt zouden worden. Wanneer ze spraken zou er een macht in hen zijn, die hun de woorden ingaf, een macht in die woorden om hun hoorders te overtuigen, en een macht die het gesproken woord in het hart van hun hoorders deed zinken. Die macht zou een Goddelijke macht zijn, de kracht van de Heilige Geest, die één God is met de Vader en de Zoon. Het is iets voor mensen om te spreken, en het is iets anders voor God door mensen te spreken. Het werk van de prediking van het Evangelie aan mensen was veel te groot voor de twaalven; maar het was volstrekt niet te groot voor de Geest van God. Wie kan Zijn macht bepalen? Is voor de Heere iets te groot? Omdat de Heilige Geest hun helper was, waren deze zwakke mensen opgewassen voor de taak, die God hun had opgedragen. De tegenwoordigheid van de Heilige Geest was meer voor hen dan het lichamelijk aanwezig zijn van de Heere Jezus. De Heere Jezus had met Zijn lichamelijke tegenwoordigheid slechts aan één plaats tegelijk kunnen zijn, maar de Heilige Geest kon overal aanwezig zijn; het aanschouwen van Jezus zou alleen op de zinnen gewerkt hebben, maar de kracht van de Heilige Geest raakte het hart en werkte geestelijk leven en verlossend geloof. Door Zijn eigen heengaan en de zending van de Geest bekwaamde de Heere Zijn dienaren voor de strijd.
Wij willen thans nagaan wat de Heilige Geest als voorspreker deed. De tekstwoorden kunnen niet volkomen worden verstaan, tenzij wij ze in drieën verdelen; en dan nog durf ik niet beweren dat wij er de rijke zin geheel van zullen kunnen uitdrukken. Mijns inziens zijn ze een korte samenvatting van al het werk van de Geest van God. Bij onze drieledige indeling zullen wij veel opmerken: ten eerste, de Geest van God vergezelt de prediking van het Evangelie om de mensen te beschuldigen van zonde en hen alzo te verootmoedigen in de tegenwoordigheid van de prediker van de gerechtigheid; ten tweede (en dit is een meer gezegende uitwerking) om de mensen tot bewustzijn van zonde te brengen en hen daardoor tot droefheid naar God en tot geloof in onze Heere Jezus Christus te brengen; en ten derde, de heerlijkste uitkomst van het werk van de Heilige Geest zal zijn de mensen ten overstaan van alle redelijke wezens te overtuigen dat ze aan de grootste zonden schuldig zijn, tegen de volmaakte rechtvaardigheid gekeerd staan en het hoogste oordeel hebben uitgedaagd. Wij willen trachtten de zin van onze tekst uit deze drie oogpunten te beschouwen.
I. In de eerste plaats geloven wij dat hier een belofte gedaan is aan de dienaren van Christus, dat wanneer ze uitgaan om het Evangelie te verkondigen, de Heilige Geest met hen gaan zal om de mensen te beschuldigen. Daar mede wordt niet zozeer bedoeld hen te verlossen, als wel hen tot zwijgen en inkeer te brengen. Wanneer de dienaar van Christus opstaat om de zaak van zijn Meester te verdedigen, verschijnt een andere Pleiter voor de balie, Wiens pleitrede het de mensen moeilijk maakt de waarheid te weerstaan.
Merkt op hoe deze beschuldiging is uitgebracht met opzicht tot de zonde. Op de Pinsterdag spraken de discipelen in verschillende talen, naardat de Geest hun te spreken gaf. Dit was een groot wonder, en geheel Jeruzalem was er over vervuld; en toen Petrus opstond om de verzamelde menigte toe te spreken en tot de Joden zei dat ze de Heilige en Rechtvaardige gekruisigd hadden, waren de tekenen en wonderen, die de Heilige Geest in de naam van Jezus wrocht, een getuigenis dat ze niet konden wraken. Het feit, dat de Geest van God aan deze ongeletterde mannen de gave van de talen verleend had, was een bewijs dat Jezus van Nazareth, van Wie ze spraken, geen bedrieger was. In de oude Joodse wet stond geschreven dat wanneer iemand profeteerde en de profetie niet vervuld werd, hij als een vals profeet veroordeeld was; maar wanneer vervuld werd wat hij geprofeteerd had, dan was hij een waar profeet. De Heere Jezus nu had, de uitstorting van de Heilige Geest voorspeld, Die ook in verband met de Messias was aangekondigd door de profeet Joël; wanneer derhalve dat teken van de ware Messias nu aan Jezus van Nazareth vervuld werd door de komst van de Heilige Geest en het verrichten van wonderen, dan was dat een beschuldiging tegen hen, die geweigerd hadden in Jezus te geloven. Het bewijs was hun geleverd dat ze door de handen van de onrechtvaardigen de Heere van de heerlijkheid hadden gekruisigd: en zo verkeerden ze in staat van beschuldiging.
Al de elkaar opvolgende wonderen kwamen hetzelfde bevestigen. Want wanneer de apostelen wonderen deden, werd de wereld beschuldigd van zonde, omdat ze niet in Christus geloofde. Niet dat enige weinige discipelen als getuigen optraden van de zonde van het Joodse volk, maar de Heilige Geest maakte de mensen verslagen, toen Hij door Zijn machtsdaden getuigenis gaf van de Heere Jezus, en de waarheid aantoonde dat de wereld, door Hem te kruisigen, de mensgeworden Zoon van God had gedood. Gevoelt u niet de ontzettende macht waarmee de eerste discipelen aldus waren toegerust? Ze vergezelde hen, meer dan de staf in de hand van Mozes, waarmee hij zo menige plaag over Farao bracht. Er was al de eigenzinnigheid van dit hardnekkige volk toe nodig om de Heilige Geest te weerstaan en te weigeren zich voor Hem te buigen, Die ze doorstoken hadden. Ze waren uiterst boos en halsstarrig, maar in het binnenste van hun hart werden ze er door gekweld en voelden ze dat ze tegen God streden.
Ziet u nu ook niet, geliefde vrienden, hoe de werking van de Heilige Geest, Die de apostelen en hun onmiddellijke opvolgers vergezelde, een wonderbare veroordeling van de wereld was ten opzichte van de rechtvaardigheid. Jezus was heengegaan en Zijn Goddelijk voorbeeld was niet langer als een helder licht dat hun duisternis veroordeelde. Maar de Heilige Geest gaf getuigenis aan die rechtvaardigheid en dwong hen tot de erkentenis dat Jezus de Heilige en Zijn zaak rechtvaardig was. De leer van de apostelen, bezegeld door de Heilige Geest, deed de wereld zien wat rechtvaardigheid was, zoals ze dit nimmer te voren had gezien. Een nieuwe standaard van zedelijkheid was in de wereld gesteld, en hij is nimmer neergehaald: hij bleef staande tot beschuldiging, indien niet tot verbetering. De wereld was toen tot de uiterste diepte van de boosheid gezonken, en zelfs de besten waren verfoeilijk. Maar nu werd een andere soort van rechtvaardigheid voor ogen gesteld in de leer van de Heere Jezus, en de Geest kwam om het zegel van de Goddelijke goedkeuring daarop te drukken. Want nu wist men wat rechtvaardigheid was en kon ten deze niet langer in dwaling verkeren. God was met die predikers van een nieuwe rechtvaardigheid, en door verscheidene tekenen en wonderen gaf Hij getuigenis aan het Evangelie. Ook wij, broeders, verheugen ons nu daarin, ziende dat het getuigenis van de waarheid voor alle tijden geldt, en wij weten met zekerheid dat het Koninkrijk, hetwelk onze Heere Jezus Christus onder de mensen heeft opgericht, door God bevestigd is als het Koninkrijk van de gerechtigheid, dat ten slotte de machten van de boosheid tot stof vergruizen zal. Wij zijn de in het verbood opgenomen dienaren van een Heere, Wiens rechtvaardigheid betuigd is voor de mensen door het persoonlijk getuigenis van God de Heilige Geest. Verblijd het u niet, tot zulk een dienst te zijn aangeworven? O, bent u niet veroordeeld, doordat u zulk een Koninkrijk wederstaat?
Die twaalf vissers konden uit zichzelf geen nieuw standaard van de rechtvaardigheid onder de mensen hebben opgericht; ze konden nooit op eigen verantwoordelijkheid voor alle volken een hoger ideaal van zedelijke uitnemendheid hebben gesteld. Maar sinds de eeuwige macht en majesteit van de Godheid de rechtvaardigheid van de Heere Jezus bepleitte, werd de weg van de apostolische kerk zoals de loop van de zon aan de hemel. ‘Hun geluid is uitgegaan over de hele aarde en hun woorden tot aan het einde van de wereld.’ Niemand kon hen weerstaan. Want zoals wanneer de dageraad opkomt, de nevel van de duisternis wegvlieden en de vleermuizen en nachtvogels heenijlen, als vlucht de schijnheiligheid en zelfverheerlijking van de mens, wanneer de boden van de genade de rechtvaardigheid van God verkonden.
Het besef was ontwaakt dat er een oordeel was uitgegaan; dat het leven en sterven van Jezus van Nazareth een keerpunt in de geschiedenis van de wereld gebracht en het wezen en drijven van de afgoderij veroordeeld had. Alle geschiedeniskenners moeten toestemmen, dat het kruis van Christus het keerpunt van het menselijk geslacht is. Het is onmogelijk een andere spil van de geschiedenis aan te wijzen. Van dat ogenblik af ontving de macht van het kwaad een dodelijke wond. Het heeft wel een taai leven, maar van dat ogenblik aan was het ten dode gedoemd. Met de dood van onze Heere verstomden de heidense orakels. Over de gehele wereld waren die godsspraken vernomen, allemaal het werk van boze geesten of bedrieglijke priesters. Sedert de optreding van het Christendom verloor de wereld het vertrouwen op die stemmen en ze werden niet langer gehoord. Valse godsdienststelsels, zo vast in vooroordeel en gewoonte geworteld, dat hun omverwerping onmogelijk scheen, werden door de adem van de Heere ontworteld. De apostelen konden betreffende al die valse stelsels zeggen: ‘Gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur.’ Men kon zich niet verhelen dat de vorst van de duisternis zijn onverdeelde heerschappij verloren had en voortaan met ingehouden adem sprak. Het Vrouwenzaad had de oude slang aangetast en in die tweestrijd zodanige zegepraal behaald, dat de zaak van de boze van nu aan hopeloos stond.
Daarenboven waakte de gedachte bij de mensheid helderder op dan ze ooit te voren gedaan had – dat er eens een oordeelsdag zou komen. De mensen hoorden en gevoelden de waarheid van de aankondiging, dat God ten slotte de wereld oordelen zou door de mens Christus Jezus. De donkere voorstelling van Christus op een omwolkte rechterstoel, en van de vergadering voor Zijn troon, en van de menigte naar gelang van hun leven verdeelde scharen, begon nu een andere en veel meer belijnde vorm aan te nemen. Het werd in het hart van de mensheid geschreven dat er een oordeel aanstaande is. De mensen zullen weer opstaan; ze zullen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden om rekenschap te geven van wat ze in het lichaam gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad. De wereld hoorde dit en die aankondigingen zijn nooit vergeten geworden. De Heilige Geest heeft de mensen in staat van beschuldiging gesteld door het uitzicht op het oordeel.
De Heilige Geest legde getuigenis af aangaande het leven van Christus, de prediking van de apostelen en al de grote waarheden daarin vervat, door wat Hij deed door wonderen en door wat Hij deed door verlichting, onderwijzing en overwinning van de harten van de mensen. Van nu af aan wordt de mens beschuldigd en aangeklaagd door de grote Pleitbezorger, en al wie in opstand blijft tegen de Heere Jezus, blijft dit in weerwil van de klaarste bewijzen van zijn zending. Hij, die een menselijk getuigenis dat waar is verwerpt, is dwaas. Maar hij die het getuigenis van de Heilige Geest veracht is goddeloos, want hij legt de Geest van de waarheid leugen ten laste. Laat hem op zijn hoede zijn, dat hij zo niet zondige tegen de Heilige Geest, en onder het vreselijkste van alle oordelen valt. Want van hem die tegen de Heilige Geest spreekt staat geschreven: ‘Het zal hem niet vergeven worden.’
Broeders, bracht dit de Apostelen niet in een geheel andere toestand dan waarin ze vroeger waren? Wanneer wij verstandelijk en naar het uitwendig aanzien oordelen, dan was hun onderneming Donquichotterie en welslagen onmogelijk. Iedereen moest dan wel tot hen zeggen: ‘Keert tot uw netten en boten terug. Wat kunt u tegen het Joodse stelsel in uw eigen land uitrichten? En als u dat al te moeilijk valt, wat zult u dan in andere landen uitvoeren? Het zijn daar volken die voor duizenden jaren in hun eigen leer zijn opgebracht en in alle kunsten en wetenschappen onderwezen; ze hebben al de bekoorlijkheden van dichtkunst, muziek en beeldhouwkunst aangewend om hun afgodische leer te steunen. U bent dwaas, te menen dat u, ongeleerde en onkundige mensen, dit alles kunt te boven komen.’ Moest voorzichtigheid niet in gelijke zin spreken? Maar zeg eens, wanneer God in deze mannen is, wanneer Hij, Die in het braambos van Horeb verscheen en maakte dat het brandde en toch niet verteerd werd, Zich in hen wil openbaren en ieder van hun met een vurige tong begiftigen wil, dan wordt het geheel anders. Voorwaar, Hij die de wereld gemaakt had, kan haar vernieuwen. Hij die zei: ‘Daar zij licht’ en daar werd licht, kan gebieden dat het licht in de zedelijke en geestelijke duisternis zou schijnen.
Dit over de eerste lezing van onze tekst. Laat ons thans overgaan tot de andere, die u nog meer belangstelling zal inboezemen.
II. De Heilige Geest zou de prediking van het Woord vergezellen om de mensen die voortreffelijke waarheden in te prenten. Dit moest een woord van de verlossing zijn: ze moesten zodanig overtuigd worden, dat ze berouw gevoelden over hun zonde, de gerechtigheid aannamen, en zich aan het oordeel van de Heere overgaven. Hier zien wij als in een spiegel het werk van de Geest op de harten dergenen die tot het eeuwige leven verkoren zijn. Deze drie werkingen zijn allen noodzakelijk, en elk op zichzelf is van het allergrootste gewicht voor de ware bekering.
Ten eerste is de Heilige Geest gekomen om de mensen van zonde te overtuigen. Het is volstrekt noodzakelijk, van zonde overtuigd te worden. De welgemanierde theologie is: ‘Overtuig de mensen van Gods goedheid, toon hun Gods algemene Vaderliefde en verzeker hen van de grenzeloze genade. Win hen door de liefde van God, maar maak nooit gewag van Zijn haat tegen de zonde, of van de onmisbaarheid van verzoening, of van het mogelijk bestaan van een plaats van straf. Bestraf arme schepselen niet over hun misdrijven. Doorzoek het hart niet en maak de mensen niet kleinmoedig of bezorgd. Troost en bemoedig, maar beschuldig en dreig nooit.’ – Ja dat is de wijze, waarop mensen handelen. Maar de Heilige Geest van God doet geheel anders. Hij komt met het doel om de mensen van zonde te overtuigen, om hen te doen gevoelen dat ze schuldig zijn, zó schuldig dat ze verloren, uiteengeslagen, verwoest zijn. Hij komt om hen niet alleen Gods liefde voor te houden, maar ook hun eigen onbeminnelijklinid; hun haat en vijandschap tegen die God van de liefde, en bijgevolg hun ontzettende zonde in de miskenning van zulk een oneindige liefde. De Heilige Geest komt niet om zondaren vrede met hun zonde te doen hebben, maar om hen bedroefd to maken over hun zonde. Hij komt niet om hen te helpen hun zonde te vergeten, maar Hij komt om hen tot inzicht te brengen van de verschrikkelijke omvang van hun ongerechtigheid. Het is niet het werk van de Heilige Geest de mens te believen en naar hun pijpen te dansen: Hij brengt geen fluit of harp of enig snarentuig of andere soorten van muziekinstrumenten om de ongelovigen tot een gunstig oordeel over zichzelf te stemmen, maar Hij komt om te maken dat de zonde als zonde openbaar wordt en om ons haar vreselijke gevolgen te laten zien. Hij komt om zó te wonden dat geen menselijke balsem helen kan; om te doden, zodat geen aardse macht ons levend kan maken. De bloemen bedekken de weide zolang ze groen is, maar zie, daar komt een verzengende wind uit de woestijn, en het gras verdort en de bloem valt af. Wat is het, dat de schoonheid en voortreffelijkheid van de menselijke gerechtigheid doet verwelken? Jesaja zegt het: ‘Omdat de Geest des Heeren er in blaast.’ Daar is een verdorrende werking van Gods Geest die wij bij ondervinding moeten kennen, of wij zullen nooit Zijn bezielende en herstellende macht leren kennen. Die verdorring is een hoogst nodige ervaring, en het is dus zeer nodig er nu de aandacht op te vestigen. In onze tijd is zoveel gebouwd zonder eerst af te breken, zoveel gevuld zonder eerst geledigd te zijn, als menigeen verheven zonder ooit verootmoedigd te wezen, dat ik u zoveel te ernstiger moet herinneren dat de Heilige Geest overtuiging van zonde in ons moet werken, of wij kunnen niet behouden worden.
Dit werk is volstrekt noodzakelijk, omdat zonder dit de mens niet vatbaar is om het Evangelie van de genade van God aan te nemen. Wij kunnen met sommige mensen niet vooruit komen omdat ze zo geredelijk belijdenis van geloof doen, zonder van iets overtuigd te zijn. ‘O, ja, wij zijn zondaren, zeer zeker, en Christus is voor zondaren gestorven’: dat is de luchthartige manier waarop ze hemelse verborgenheden behandelen, alsof het de zouteloze rijmpjes uit een kinderboekje of de vertellingen van Moeder de Gans waren. Dit is alles schijnvertoning, en wij zijn er moe van. Maar krijg eens met een waar zondaar te doen, en u treft iemand aan met wie u voort kunt; ik bedoel iemand die een zondaar is en niet er zich slechts voor houdt, maar in het diepst van zijn ziel betreurt dat hij het is. In zulk één vindt u iemand die naar het Evangelie verlangt, begerig naar genade uitziet, een Zaligmaker zoekt. Hem zal de boodschap van de genade als koud water zijn voor een dorstende ziel en de leer van de genade als honing uit de druipende honigraat. ‘Een zondaar’, zegt één van onze zangers, ‘is een geheiligd, onschendbaar wezen: de Heilige Geest heeft hem zo gemaakt. Uw schijn- zondaar is een verschrikkelijk schepsel. Maar een mens die in waarheid door Gods Geest van zonde overtuigd is, is een wezen, gezocht als een juweel, dat de kroon van de Verlosser zal sieren.’
Merk hierbij op dat de Geest van God komt om de mensen overtuiging van zonde te geven, omdat ze buiten Zijn Goddelijke overreding niet van zonde zullen overtuigd worden. Een natuurlijk geweten, door Gods Geest geraakt, mag een mens ver brengen in het besef van Zijn ongerechtigheid; het mag hem ontrusten en tot verandering van leven leiden: maar het is alleen de Geest van God die een mens ten volle van zonde overtuigt, tot berouw, zelfmishagen en het geloof in Jezus brengt. Want wat is de zonde, waar ik en u aan schuldig staan? Ach, broeders, het zou niet gemakkelijk zijn dit te zeggen. Maar dit weet ik, dat de aard van de zonde niet gekend wordt totdat de Geest van God de verborgen kamer van de verfoeilijkheid van het hart opent. Wij doen duizend dingen die wij niet weten zonde te zijn, totdat de Heilige Geest ons verlicht en ons het wezen van de heiligheid bloot legt. Welk natuurlijk mens, bijvoorbeeld, klaagt ooit over de kwade gedachten of begeerten of voorstellingen, die zijn gemoed doorkruisen? Toch zijn dat zonden, zonden die een begenadigde ziel diep bedroeven. Als wij er niet aan denken kwaad te bedrijven, nog minder begeren het te doen, hebben wij al gezondigd; als wij behagen hebben in het denken aan kwaad, hebben wij al gezondigd. Dit gif zit in onze natuur en vertoont zich op duizend manieren. Dat wij niet alleen zondigen, maar van nature zondig zijn, slaat onze hoogmoed neder, en wij willen dat niet leren inzien, totdat de Heilige Geest het ons leert. Elke zonde is, als het ware, een aanval op Gods troon, eer en leven. De zonde zou de Allerhoogste van de troon stoten en vernietigen, indien ze het kon; maar de mensen zien dit niet in. Ze praten luchthartig over de zonde en weten niet dat ze met vuur en dood spelen. Ik zeg u dat wanneer God een mens de zonde in haar naakte wanstaltigheid doet zien, hij er over verpletterd staat. Toen ik de gruwelijkheid van de zonde zag, of meende te zien, was ze mij onuitstaanbaar en had ik rust noch duur. Toch moeten wij onze zonde leren kennen of wij zullen nimmer het oog naar Jezus wenden om ons van onze zonde te verlossen. Alleen hij, wie de zonde smart en drukt, zal uitzien naar hemelse balsem.
De Heilige Geest staat in het bijzonder bij één punt stil: ‘van zonde, omdat ze in Mij niet geloven.’ Alleen bij dit licht kunnen wij de zonde van het ongeloof zien. Want een mens denkt: ‘Wel heb ik niet in Christus geloofd, dat is, wellicht, jammer. Maar toch ben ik nooit een dief, of een leugenaar, of een dronkaard, of een hoereerder geweest. Ongeloof is een zaak van weinig aanbelang; ik kan dat te zijner tijd wel verhelpen.’ Maar de Heilige Geest doet een mens zien dat niet in Christus te geloven een verschrikkelijke, verdoemelijke zonde is, dewijl hij, die niet gelooft, God tot een leugenaar maakt: en wat kan gruwelijker zijn dan dit? Wie niet in Christus gelooft, verwerpt Gods genade en heeft de grootste betoning van Gods liefde smaadheid aangedaan; hij heeft Gods onuitsprekelijke gave versmaad en het bloed van Christus vertreden. Daardoor heeft hij God in een zeer teer punt onteerd; hij heeft Hem in betrekking tot Zijn eniggeboren Zoon beledigd. O, mocht de Geest van God over de ongelovigen komen op deze plaats en hen doen zien wat ze zijn en waar ze zijn ten overstaan van de ene en enige Zaligmaker. Hoe zullen ze ontvlieden, die op zo grote zaligheid geen acht geven? Het doet niet ter zake hoe zwak ik deze morgen spreek: indien maar Gods Geest door de waarheid werken wil, zult u de grootte van uw misdaad leren inzien en u geen rust gunnen, voordat u in de Heere Jezus gelooft en vergeving voor uw ontzettende opstand gevonden hebt in het bloed van het Lam. Zoveel nu over het eerste werk van de Heilige Geest.
Het volgende werk van de Heilige Geest is, de mensen te overtuigen van gerechtigheid, dat wil, in Bijbelse bewoordingen, zeggen: hun te doen inzien dat ze van zichzelf geen gerechtigheid hebben, en niet bij machte Zijn gerechtigheid te doen, en dat zij, zonder tussenkomst van genade, verdoemd zijn. Aldus doet Hij hen de waarde van Gods gerechtigheid beseffen, die het deel wordt van allen die geloven, een gerechtigheid, die alle zonden in de mens met God verzoent.
Verleen mij een ogenblik uw aandacht voor een groot wonder. Zodra er onder de mensen één overtuigd wordt verkeerd gehandeld te hebben, ligt het oordeel voor de hand. Een jong mens, bijvoorbeeld, is hij iemand van dienst geweest en heeft hem geld ontvreemd: hij wordt door de rechter ondervraagd en schuldig bevonden. Wat gebeurt er dan? Wel, wanneer hij wordt veroordeeld moet hij zijn straf ondergaan. Maar zie, hoe de genadige God een geheel andere weg inslaat. Werkelijk, Zijn wegen zijn niet onze wegen! ‘Hij zal overtuigen van zonde.’ Daarop moest veroordeling volgen. Maar nee, de Heere voegt hier een tot hiertoe onbekende middenterm in: ‘van gerechtigheid.’ Verbazing grijpt ons aan. De Heere neemt een mens, ondanks hij vol zonde en van die zonde overtuigd is, en maakt hem aanstonds rechtvaardig, door zijn zonde weg te nemen en hem te rechtvaardigen door de rechtvaardigheid van het geloof, een rechtvaardigheid, die hij verkrijgt van de zijde van een ander, die rechtvaardigheid voor hem heeft uitgewerkt. Broeders, dit schijnt zo iets onmogelijks te zijn, dat alleen de Geest van God er iemand van overtuigen kan. Ik zou nu het grote plan kunnen uiteenzetten, waarbij de Heere Jezus ons van God tot rechtvaardigheid geworden is; ik zou kunnen doen zien, hoe Gods Zoon mens werd, om voor ons volkomen de wet van God te volbrengen, en dat Hij dit gedaan heeft en aan Zijn dadelijke gehoorzaamheid Zijn lijdelijke gehoorzaamheid heeft toegevoegd, zodat Hij Zijn Vader een volkomen voldoening van Zijn geschonden wet heeft aangeboden, en nu een ieder, die in Hem gelooft, verlost zal worden van het oordeel en genade vinden in de Geliefde. Ik zou aldus kunnen doen zien hoe de gerechtigheid van Christus ons wordt toegerekend, zodat het geloof ons tot rechtvaardigheid gerekend wordt, evenals dit bij de gelovige Abraham geschiedde. Toch zou al mijn werk ijdel zijn, totdat de Geest het duidelijk maakte. Menigeen verneemt de blijde boodschap. Maar ze nemen de waarheid niet aan, omdat ze er niet van overtuigd zijn. Ze moeten er van overtuigd zijn, voor ze haar aannemen, en die overtuiging te bewerken staat niet in mijn macht. Ik hoor iemand zeggen: ‘Die manier van rechtvaardiging kan ik niet vatten.’ Ik antwoord: ‘Dat is zo, en u zult dat nooit kunnen, voordat de Heilige Geest ze u vatten doet.’
Let wel op het voorname punt van de bewijsvoering van de Geest: ‘Van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en u zult Mij niet meer zien.’ Onze Heiland was in de wereld gezonden om gerechtigheid uit te werken, en hier zegt Hij: ‘Ik ga heen’. Maar Hij wilde niet heengaan voor Hij Zijn werk volbracht had. Daarom zegt Hij: ‘Ik ga heen tot Mijn Vader’; maar Hij wilde niet tot Zijn Vader heengaan, voordat Hij Zijn beloften had gestand gedaan. ‘Ik ga heen tot Mijn Vader’; dat wil zeggen: Ik ga om Mijn loon te ontvangen en te zitten in de troon van Mijn Vader. En Hij zou die heerlijkheid niet hebben kunnen aanvaarden, indien Hij Zijn op Zich genomen werk niet voleindigd had. Christus heeft daarom een gerechtigheid tot stand gebracht, die om niet gegeven wordt aan allen die geloven, en allen die in Christus geloven worden om Zijnentwil beschouwd als gerechtvaardigd voor God en zijn in waarheid rechtvaardig, zodat Paulus vragen kan: ‘Wie is het die verdoemt?’ De grond, waarop hij dit vraagt, is dezelfde als die, welke de Geest aanvoert in mijn tekst. Hij zegt:’Christus is het, Die gestorven is, ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt.’ Hij voert, zoals ook de Heilige Geest doet, de opstanding, de hemelvaart en de troonsbestijging van de Middelaar als voldingend bewijs aan, dat er een volmaakte gerechtigheid voor alle gelovige zondaren bestaat. Ik weet dat menigeen zeggen zal: ‘Dat is mensen rechtvaardig maken, die niet rechtvaardig zijn.’ En hieraan knopen ze nu menige tegenbedenking vast. Het is zo: het is de heerlijkheid van God, dat Hij goddelozen rechtvaardigt en zondaren verlost door Christus. ‘Welgelukzalig is de mens, wie de Heere de ongerechtigheid niet toerekent.’ -_ ‘Dat begrijp ik niet!’ roept iemand. Wij weten dat u dit niet begrijpt, wij verwonderen ons in ‘t minst niet dat u onze redenering verwerpt. Wij verwachten ook niet, dat u ze zult aannemen, voordat de arm van de Heere u geopenbaard wordt en de Heilige Geest u van gerechtigheid overtuigt. Niemand komt tot Christus, tenzij hij door de Vader getrokken en door de Heilige Geest verlicht wordt. Maar als de Heilige Geest u overtuigt, zullen wij u weldra horen zingen:
Gewassen in Uw bloed, o Heer, Bekleed met Uw gerechtigheid,
Sta ‘k, zelfs bij ‘s werelds ondergang, Gerust en kalm, in U verblijd.
Geliefden Gods, bidt vurig dat de Geest van God ook nu ongelovigen mag overtuigen, dat de enige ware gerechtigheid voor stervelingen die is, welke niet uit de werken van de wet voortvloeit, maar uit het geloof.
Maar nu komen wij tot een derde punt: de Geest van God overtuigt de mensen van oordeel. Aan wie is dat oordeel opgedragen? ‘De Vader heeft al het oordeel de Zoon gegeven.’ De ware boetvaardige beseft dat al waren hem al zijn zonden vergeven, hem dit niet tot terugkeer strekken zal, zolang hij nog onder de zonde besloten ligt. Hij gevoelt dat de grote vijand van zijn ziel van de troon moet worden afgestoten, of de vergeving zelf zal hem geen rust voor zijn hart aanbrengen. Hij moet verlost worden van de heerschappij zowel als van de schuld van de zonde, of hij blijft een gebondene. Hij moet de macht van de zonde in stukken gebroken zien door de Heere, zoals Samuel eens Agag in stukken hieuw.
Hoor, bekommerde! u zult vrijgemaakt worden. Want ‘de overste van deze wereld is geoordeeld.’ Jezus kwam om de werken van de duivel te verbreken: aan het kruis heeft onze Verlosser de Satan geoordeeld, overwonnen, neergeworpen. Satan is nu een veroordeeld misdadiger, een onderworpen opstandeling. Zijn heersersmacht over alle gelovigen is verbroken. Hij is uiterst vergramd, wetende dat zijn tijd kort is, maar zijn toorn wordt in bedwang gehouden door zijn overwinnaar. In Zijn lijden heeft onze Heiland hem voet voor voet bestreden, hem overwonnen, de overheden en machten uitgetogen en in het openbaar ten toon gesteld. Gelooft u dat? Mag Gods Geest u daarvan overtuigen. O, dat het u bij ondervinding blijke, dat de Heere Jezus de werken van de duivel voor u verbroken heeft. Hij heeft de machten van de duisternis voor u gekruisigd, en door het geloof in Hem zult u bevinden dat de duivel in u onttroond is en alle krachten van de zonde van haar hoge plaatsen zijn afgestoten. U zult overwinnen door het bloed van het Lam. Nogmaals vraag ik u: gelooft u dat? Christus is ons tot heiligmaking geworden; Hij verlost de Zijnen van hun zonden; Hij maakt hen heilig en slaat alzo hun vijand in stukken. Wel zal het u menige strijd kosten en zal het angstzweet u in het uur van verzoeking uitbreken, maar als u vreest dat u van de heiligheid vervallen zult, weet dat de Heere de Satan onder uw voeten zal verplette- ren, want Hij heeft hem al onder Zijn voeten verpletterd om uwentwil. De Geest van God is nodig geweest, om uw ongelovige harten te overtuigen dat ze zo zijn. Meestal menen de mensen, dat ze de zonde door eigen kracht moeten ten onder brengen. Ach, de sterkgewapende neemt tegenover onze zwakheid het huis in bezit. U begint een hopeloos werk, wanneer u het beproeft deze strijd in eigen kracht te volbrengen. Ik hoor de duivel al over u lachen. Die Leviathan kunt u niet vangen. ‘Zult u met hem spelen als met een vogeltje?’ vraagt Job. Denkt u dat de duivel met zich laat handelen als het vogeltje dat de vrouw op haar vinger draagt of dat u in de snavel steekt? ‘Kunt u de Leviathan vangen met een visnet? Zal hij zachtjes met u spreken? Zult u hem voor altijd tot uw slaaf maken? Uw strikken hebben geen vat op Hem en uw zwaard kan hem niet wonden. Leg uw hand op hem, gedenk aan de strijd, doe het niet meer.’ Een Goddelijke kracht is nodig, en die macht staat gereed voor de ootmoedige, die haar zoekt.
Velen, die van de gerechtigheid van Christus overtuigd zijn, zijn nog niet ten volle overtuigd dat de duivel geoordeeld, veroordeeld en gevonnist is. Ze worden achter- volgd door de vrees, dat ze door de hand van hun vijand zullen omkomen. O, mijn broeder, zie de onmisbaarheid van de Heilige Geest toch in, om het recht van God en de waarheid in uw hart tot stand te brengen en u te doen geloven, dat de Heere Jezus alle macht over elke vijand bezit. Ik ontmoet soms een Christen broeder, die zegt dat de wereld hoe langer hoe bozer, dat het Evangelie geheel verdrongen, dat Christus uit gebannen wordt, dat de duivel de zwarte vlag zwaait en overwinning kraait. Ik weet hoe verschrikkelijk de strijd is, maar ik geloof dat mijn Heere Jezus het gehele rijk van de duivel geoordeeld heeft, en bijgevolg zie ik de duivel als een bliksem uit de hemel vallen. Onze Heere moet heersen. Zijn vijanden moeten het stof lekken. In de laatste grote dag zullen wij de gevallen engelen oordelen, en daarom is het geloofsleven een leven van triomf over de aartsvijand. In de kracht van de Geest zal het bewijs worden geleverd, dat de waarheid sterker is dan de dwaling, en de heiligheid verheven boven de zonde, want de rechterhand van de Heere en Zijn heilige arm hebben Hem de overwinning verzekerd. Zie hoe de ten hemel gevaren Heiland de gevangenis heeft gevangengenomen. Zie hoe Hij van Edom komt, met gesprenkelde klederen van Bozra, want Hij heeft zonde en duivel in de wijnpers getreden en nu trekt Hij op in de grootheid van Zijn kracht, sprekende in gerechtigheid, machtig om te verlossen.
Laat ons hierbij nog even stilstaan, opdat wij niets over het hoofd zien. Geliefde vrienden, allen onder ons, die al verlost zijn, hebben toch nog elke dag de Heilige Geest nodig, om ons te overtuigen van zonde. Goedgezinden doen nog altijd dingen, die ze bij meer helder licht niet denken zouden te doen. Mag de Heilige Geest ons gestadig meer en meer aan onze zonde ontdekken, opdat wij ze uit alle macht bestrijden. Mag Hij ons inzonderheid de zonde van niet in Christus te geloven doen beseffen, want juist wij hebben onze eigenaardige twijfelingen en bekommeringen. Na een preek over de zonde roept een arm kind van God uit: ‘Ik durf niet geloven. Ik vrees dat ik nog verloren zal gaan.’ Dit ongeloof is een nieuwe zonde. Een vreemde manier om aan de zonde te ontkomen, door er ons in te dompelen! De Heere wantrouwen is zonde op zonde stapelen. Geen zonde is verderfelijker dan niet te geloven. Wanneer onze harten de Heere wantrouwen, bedroeven wij Zijn Geest; daarom behoeven wij altijd de Heilige Geest om ons van dit boze en bittere kwaad te overtuigen en ons tot een kinderlijk vertrouwen op te leiden. Het geringste wantrouwen omtrent Gods belofte, de geringste vrees van tekortkoming aan Gods zijde, de geheimste verdenking van Zijn trouw is een misdaad tegen de eer van Zijn Goddelijke majesteit. O, Geest van de overtuiging, blijf mij nabij, om mij van dag tot dag van zonde te overtuigen, en mij inzonderheid te doen gevoelen, dat het ergste van alle kwaad bestaat in verdenking van mijn getrouwe Vriend.
Mag zo ook altijd de Geest van God met u zijn, om u van gerechtigheid te overtuigen. Dat niemand van u, die in waarheid gelooft, ooit twijfele aan zijn rechtvaardigheid voor God. Wij, die geloven, zijn rechtvaardigheid Gods geworden in Christus Jezus: zijn wij daarvan verzekerd? Zo ja, denkt en spreekt dan niet, alsof u nog onder de druk van de wet verkeerde, want u verkeert niet meer in die toestand. ‘Gerechtvaardigd door het geloof, hebben wij vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.’ ‘Daar is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn.’ O, mag de Geest van God u daarvan dagelijks overtuigen op grond dat Jezus heerst aan de rechterhand van de Vader. Het belang van elke gelovige in zijn Heere is duidelijk en zeker. Indien Jezus daar is, ben ik daar. Indien de Vader Hem aangenomen heeft, heeft Hij mij aangenomen. Begrijpt u de noodzakelijkheid daarvan? U bent in Christus, u bent één met Hem: gelijk Hij is, bent u in Hem. Houdt vast aan de zekerheid, dat u niet verdoemelijk bent. Hoe kunt u dat zijn? U bent aan Gods rechterhand in Christus. En u verdoemelijk? Hoe? U bent ‘begenadigd in de Geliefde’, want uw Vertegenwoor- diger is door God aangenomen en in Zijn troon gezeten. Jezus is verhoogd, niet voor Hemzelf alleen, maar ook voor allen, die in Hem geloven. Mag de Heilige Geest u ten volle van deze waarheid overtuigen!
En ook, mag Hij u overtuigen van het oordeel, – namelijk, dat u geoordeeld bent, en uw vijand geoordeeld en veroordeeld is. De dag van het oordeel is voor een gelovige niet iets vreselijks. Wij zijn in het oordeel geweest en hebben vrijspraak ontvangen. Onze Plaatsbekleder heeft de straf van de zonde gedragen. Onze straf is voltrokken. Want Jezus heeft haar ondergaan; Hij is met de misdadigers gerekend. Daar bestaat nu geen vloek voor ons; daar kan er geen zijn; hemel en aarde en hel kunnen geen vloek uitbrengen tegen degenen, die God gezegend heeft, omdat de Heere Jezus ‘een vloek geworden is voor ons.’ Mag de Geest van God u immer nabij zijn, mijn geliefden, en uw vertrouwen en uw blijdschap verlevendigen in Hem, Die de Heere onze Gerechtigheid is, door wie de duivel eens voor altijd geoordeeld is.
III. Ten laatste, laat ons nogmaals onze tekst lezen en stilstaan bij het woord
‘overtuigen.’ ‘De Geest Gods zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel.’ Daar is de wereld. Ze staat als een gevangene voor de rechtbank en de beschuldiging is, dat hij vol zonde is en geweest is. Bij rechtsplegingen heeft het u dikwijls benieuwd welke de uitspraak zou zijn. U zag de gevangene aan en hij scheen een onberispelijk, achtenswaardig mens te zijn, en u zei: ‘Ik denk niet dat hij schuldig is.’ Maar de officier van justitie, die geroepen is om het recht te handhaven, stond op en gaf een uiteenzetting van de zaak; en u veranderde al spoedig van mening, en toen de waarheid aan het licht kwam, zei u bij uzelf: ‘Dat is een deugniet zo groot als er ooit één bestond.’ Luister nu wat de Geest van God doet. De Geest van God is in de wereld gekomen, om alle mensen bekend te maken, dat Jezus de Christus is, en Hij bewees dit door wonderen, die niet ontkend konden worden, wonderen zonder tal; bovendien heeft Hij de waarheid van het Evangelie bewezen door de bekering van duizenden bij duizenden, wier blijmoedig en heilig leven het bewijs heeft geleverd, dat Jezus Christus werkelijk door God gezonden was. Maar wat heeft de goddeloze wereld met Christus gedaan? Ze hebben Hem genageld aan een kruis. Daardoor is de wereld geoordeeld. Wij hebben geen verder bewijs nodig. De wereld heeft getoond wie ze is; zichzelf veroordeeld door het doden van Hem, die de goedheid en grenzeloze liefde in persoon was. De wereld is laaghartig genoeg de ombrenging van haar God te eisen, zelfs toen Hij haar de verzekering van Zijn liefde kwam brengen. Weg met de veroordeelde wereld! Haar schuld is boven allen twijfel gebleken! De toorn van God blijft op haar!
Wat volgt hieruit? Laat ons het oordeel uit een ander gezichtspunt beschouwen. De wereld heeft verklaard, dat het Evangelie niet waar is, dat de weg van de Heere niet recht is. Tot op deze dag werpt de wereld allerlei tegenbedenkingen op, tracht ze de gelovigen in verwarring te brengen en, als het mogelijk ware, de heilige zaak van de Heere te verwoesten. Maar door Zijn voorlichting bewijst de Heilige Geest dat het Evangelie één en al gerechtigheid is, en in weerwil van alle inspanning van de wereld, bewijst Hij dat het Evangelie heilig, rechtvaardig en goed is, en machtig de mens rein, godzalig, tevreden en heilig te maken. Door de mens door middel van het Evangelie te heiligen, zodat hij een leven van de liefde leidt, bewijst de Heilige Geest dat het Evangelie recht is. Deze werking wordt meer en meer volkomen naar gelang de tijd voortgaat. Ware de wereld niet ongerechtig, dan zou zij zich tot de boodschap van het heil en de heilige Prediker gewend hebben. Eens echter zal ze gedwongen worden de waarheid te huldigen. De Heilige Geest verkondigt de wereld dat Christus rechtvaardig is, door haar het feit in het aangezicht te doen schitteren, dat Christus heengegaan is, dat Hij is ingegaan in de heerlijkheid van God; en dit had niet kunnen geschieden, indien Hij niet de Rechtvaardige geweest ware.
Wanneer de wereld ten laatste Christus op de troon zal aanschouwen, en alle mensenkinderen de Zoon des mensen zullen zien op de wolken des hemels, welk oordeel zullen ze dan in hun binnenste vellen! Dan zal er geen ontkenner van de waarheid zijn! Geen twijfelaar zal er dan worden gevonden. Christus aan de rechterhand van de Vader te zien zal een einde aan alle ongeloof maken.
En dan zal de Geest van God de mensen het oordeel doen aanschouwen. Voor die dag werkelijk aanbreekt, zullen ze ontwaren dat omdat Christus de duivel heeft geoordeeld, omdat Christus hem van zijn hoogte heeft neergeworpen en zijn macht over de wereld al gebroken is, Hij gewis allen treffen zal, die onder de heerschappij van de Satan staan en geen van hen zal laten ontkomen. De uitvinder en oorzaak van het kwaad is geoordeeld en zijn toestand is hopeloos. O, hoe zal de Geest van God in de jongste dag de mensen oordelen en tot overtuiging dwingen, wanneer ze de Rechter zullen horen zeggen: ‘Komt, gij gezegenden Mijns Vaders!’ of: ‘Gaat weg, gij vervloekten, in het eeuwige vuur!’
Mannen broeders! wilt u nu door de Heilige Geest overtuigd worden, of wilt u tot die dag wachten? Zal het de overtuiging van genade of de overtuiging van toorn zijn? De Geest getuigt nog door ons, die het Evangelie prediken: wilt u naar dit Evangelie luisteren en het nu geloven? Of wilt u wachten tot de verschijning van de jongste dag van de verschrikking? Hoe zal het zijn? Mij dunkt ik hoor u zeggen: ‘Het Evangelie is waar.’ Welnu, waarom gelooft u het dan niet? Indien u belijdt ‘een zondaar’ te zijn, waarom laat u zich dan niet reinigen? Indien er een ‘gerechtigheid’ bestaat, waarom zoekt u haar dan niet? Indien er een ‘oordeel’ is, waarom haakt u dan niet naar ontheffing van uw schuld, opdat u er niet voor behoeft te vrezen? Ach, de meeste mensen handelen alsof ze waanzinnig zijn. Als ze ziek waren en wij hadden een geneesmiddel voor hen, zouden ze tot ons ijlen om het machtig te worden. Indien ze arm waren en wij hen goud aanboden, zouden ze in hun ijver om de schat te krijgen ons schier omver lopen. Maar wanneer Christus wordt aangeboden, het Goddelijk geneesmiddel voor de zonde, Christus wordt aangeboden als de volkomen Gerechtigheid, Christus, die in staat stelt staande te blijven in de dag van het oordeel, dan keren ze aan de hemelse gave de rug toe. O, Geest van God, overtuig deze onzinnigen; breng deze dwazen tot inkeer, en maak hen gezond en wijs, om Jezus’ wil.
Amen.