(Het plaatsvervangende offer)
Enige tijd geleden vroeg een dame mij om een onderhoud met, naar ze zei, het doel om mijn sympathie te winnen voor de strijd tegen de doodstraf. Ik luisterde naar de uitstekende redenen die ze aanvoerde tegen het ophangen van mensen die een moord gepleegd hadden en hoewel ze me niet overtuigden probeerde ik niet er iets op te zeggen. Ze stelde voor dat als iemand een moord gepleegd had hij tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld moest worden. Ik merkte op dat veel mensen die hun halve leven in de gevangenis hadden gezeten er niet beter op geworden waren en dat ik wat betreft haar overtuiging dat ze noodzakelijkerwijze tot berouw zouden komen bang was dat het slechts een droom was. ”Ach!” zei ze, goede ziel die ze was, ”dat is omdat we het wat straffen betreft allemaal mis hadden. Wij straffen mensen omdat we denken dat ze het verdienen om gestraft te worden.
Maar,” zei ze, ”we moeten ze juist laten zien dat we hen liefhebben en dat we hen alleen straffen om ze te verbeteren.” “Om u de waarheid te zeggen, mevrouw,” zei ik, ”ik heb die theorie vaak gehoord en vele uitstekende geschriften over die zaak gelezen, maar ik geloof er niet in. Het doel van straf moet verbetering zijn, maar de reden ertoe is de schuld van de overtreder. Ik geloof dat als iemand verkeerd doet hij ervoor gestraft moet worden en dat er een schuld in de zonde zit die nu eenmaal straf verdient.” “O nee! dat zag ze niet zo. De zonde was wel verkeerd, maar het idee van straf was niet juist. Ze meende dat de mensen in de gevangenis te wreed behandeld werden en dat hen moest worden duidelijk gemaakt dat wij hen liefhebben. Ze was er zeker van dat als ze vriendelijk en liefhebbend behandeld werden, ze er zoveel beter van zouden worden.”
Met de bedoeling om haar eigen theorie te verklaren zei ik: ”Ik veronderstel dat u misdadigers in de gevangenis dan allerlei gunsten zou verlenen. Ik veronderstel dat u één of andere grote schelm die tientallen diefstallen gepleegd heeft ’s avonds in een gemakkelijke stoel bij het vuur zou zetten, hem een drankje en zijn pijp zou geven en hem zou opvrolijken om hem te laten zien hoeveel we hem liefhebben.” “Nee, ze zou hem geen drankje geven, maar toch zou al het andere hem goeddoen.” Dat was zeker een verrukkelijk beeld, dacht ik. Het leek me de meest vruchtbare manier om boeven te kweken die het vernuft kon bedenken. Ik stel me voor dat men op die manier grote aantallen dieven kan voortbrengen, want het zou een heel bijzonder middel zijn om allerlei kwaad en zonden te bevorderen. Deze verrukkelijke theorieën waren voor een eenvoudig iemand zoals ik een bron van veel vermaak; het idee om schurken te vertroetelen en hun misdaden te behandelen alsof ze het struikelen en vallen van kinderen waren deed me hartelijk lachen. Ik beeldde me in dat ik de regering haar taak zag overdragen aan mensen zoals deze dame en de geweldige resultaten van hun wonderlijk vriendelijke experimenten zag. Het zwaard van de overheid veranderd in een paplepel en de gevangenis een heerlijk tehuis voor geschonden reputaties.
Toch kon ik toen niet denken dat ik het zou meemaken dat dit soort onzin vanaf de kansel geleerd zou worden; ik had er geen idee van dat er een theologie zou komen die de ernst van Gods zedelijk bestuur zoals die in de Schrift geopenbaard wordt zou laten verworden tot een zoetelijke sentimentaliteit die een
Godheid aanbidt die van iedere mannelijke deugd ontdaan is. Maar we weten vandaag nooit wat er morgen zal gebeuren. Nu maken we het mee dat een bepaald soort mensen – Goddank zijn het geen Doopsgezinden, hoewel het me spijt te moeten zeggen dat veel Doopsgezinden hun spoor gaan volgen – tracht te leren dat God ieders Vader is en dat ons idee dat God de onboetvaardige als Rechter behandelt en niet als Vader de overblijfselen zijn van een verouderde misvatting. Volgens deze mensen is de zonde meer een kwaal dan een overtreding, meer een dwaling dan een misdaad. Liefde is de enige eigenschap die zij in God kunnen onderscheiden, de gehele Godheid kennen zij niet.
Sommige van deze mensen dringen zeer ver vooruit in het moeras en het slijk van de leugen, totdat ze ons mededelen dat de eeuwige straf een bespottelijke droom is. Er verschijnen nu boeken die ons leren dat er niet zoiets als het plaatsvervangende Offer van onze Heere Jezus Christus is. Weliswaar gebruiken ze het woord verzoening, maar met betrekking tot de bedoeling hebben ze de oude grenspalen verzet. Ze erkennen dat de Vader Zijn liefde voor arme zondige mensen heeft getoond door Zijn Zoon te sturen, maar niet dat God onbuigzaam rechtvaardig was in het tonen van Zijn genade en dat Hij Christus ten behoeve van Zijn volk gestraft heeft, noch dat God ooit iemand zou straffen in Zijn toorn of dat er zoiets is als gerechtigheid. Zelfs ’zonde’ en ’hel’ zijn maar oude woorden die voortaan in een nieuwe en gewijzigde betekenis gebruikt worden. Het zijn ouderwetse begrippen en wij arme zielen die maar blijven praten over verkiezing en rechtvaardigheid lopen achter.
Ik heb vaak gedacht dat het beste antwoord op al deze nieuwe ideeën is dat het ware Evangelie altijd aan de armen gepredikt werd – ”den armen wordt het Evangelie verkondigd”. Ik ben er zeker van dat de armen de boodschap van deze nieuwe godgeleerden nooit zullen verstaan omdat zij er geen touw aan kunnen vastknopen en de rijken ook niet; want nadat u één van hun boeken doorgelezen heeft, heeft u er geen enkel idee van waar het boek over gaat, totdat u het acht of negen keer doorgelezen hebt en u zich begint te realiseren dat u erg dom bent geweest om ooit zulke opgeblazen ketterij te gaan lezen, want het bederft uw humeur en maakt u boos wanneer u ziet dat de kostbare waarheden Gods met voeten getreden worden. Sommigen van ons moeten zich verweren tegen deze aanvallen op de waarheid, hoewel we niet van redetwisten houden.
We verblijden ons in de vrijheid van onze medemensen en willen graag dat ze hun overtuiging bekend maken; maar als ze deze kostbare zaken aantasten, raken ze onze oogappel aan. We kunnen duizenden meningen in de wereld toelaten, maar tegen hem die de kostbare leer van de door het Verbond verzekerde verlossing door de aan ons toegeschreven rechtvaardigheid van onze Heere Jezus Christus schendt, moeten we zolang God ons spaart krachtig en ernstig protesteren. Neem die heerlijke leerstukken van ons weg en waar zijn we dan, broeder? Dan kunnen we beter sterven, want dan blijft er niets over wat waard is om voor te leven. We zijn gekomen bij het dal van de schaduw des doods wanneer we menen dat deze leerstukken niet waar zijn. Als deze dingen niet de waarheden van Christus zijn is er onder Gods hemel geen enkele vertroosting meer voor een arm mens en dan ware het beter dat we nooit geboren waren.
Ik herhaal wat Jonathan Edwards zegt aan het einde van zijn boek: ”Als iemand de waarheid van de leer van de Schrift zou kunnen weerleggen, zou hij gaan moeten zitten wenen omdat hij meende dat ze niet waar waren, want,” zo zegt hij, ”het zou de grootste ramp zijn die de wereld zou kunnen overkomen als men een glimp van zulke waarheden opving en ze dan als onwezenlijke verdichtsels zou bestempelen.” Kom op voor de waarheid van Christus; ik wil niet dat u overdreven vroom bent, maar wel vastbesloten. Steun deze onzin en deze dwaling die de ronde doet niet, maar wees verstandig. Laat u niet van uw vastberadenheid afbrengen door de valse schijn van mooie filosofieën, maar strijd oprecht voor het geloof dat eens de heiligen geschonken is en houd vast aan de zuivere woorden die u van ons gehoord hebt, die u geleerd hebt en die u in de Bijbel, die de weg des eeuwigen levens is, gelezen hebt.