Newmarket,
19 Februari 1850
MIJN LIEVE MOEDER, ik hoop dat u de lange tussenpozen van mijn brieven wilt verontschuldigen, want ik kan u verzekeren, dat ik het heel druk heb. Ik leer elke avond uit de Franse lessen met meneer Swindeli- Monsr. Perret, hij komt een keer per week voor een uur. Ik heb momenteel 33 huizen waar ik folders breng. Ik heb heb een wijk overgenomen van mevrouw Andrews, die in dit huis heeft gewoond, en ook van mevrouw Anna Swindell. Aanstaande woensdag, (ik bedoel morgen) ga ik naar een vergadering van de folder distributeurs. Ze hebben even stilgelegen en hopen nu opnieuw te beginnen. Donderdag wil meneer Simpson met mij over de allerbelangrijkste onderwerpen praten. Oh, wat wil ik graag iets voor de Christi Tract-distributie doen, het is zo leuk en makkelijk dat het op zichzelf niets voorstelt, en nog veel minder wanneer het wordt vergeleken met de geweldige dankzegging die ik verschuldigd ben.
Ik heb een brief aan grootvader geschreven en heb een hele mooie brief terug ontvangen. Ik ben in de poel wankelmoedigheid geweest. Hij schreef me een sterke vertroosting, maar is dat wel wat ik wil? Moet ik liever niet bestraft worden voor mijn dood en koudheid? Ik heb gebeden alsof ik niet bad, ik luisterde alsof ik niet hoorde, en las alsof ik niet gelezen had – zo was mijn dood en koudheid. Ik heb Zaterdag en Zondag een glorieuze heropleving gehad. Als ik maar iets kan doen, dan ben ik toch niet zo dood.
O, wat een verschrikkelijk toestand is het, wanneer het lijkt alsof er nog nooit een kind van God is geweest die zo koud zou kunnen blijken en zo weinig aan de liefde van Jezus en Zijn glorieuze verzoening denkt. Waarom is mijn hart niet altijd warm? Is het niet vanwege mijn eigen zonden? Ik vrees dat deze dood niet meer is dan een voorspelling van de geestelijke dood.
Ik heb nog steeds een sterk gevoel van mijn eigen zwakheid, ik heb een absoluut onvermogen om iets in en uit mijzelf te doen. -Ik bid God dat ik mijn geloof nooit zal verliezen. -Ik weet zeker dat als ik van Hem zou worden afgesneden, in Wie mijn grote kracht ligt, dat ik door de Filistijnen zal worden gegrepen in mijn eigen goddeloze hart en mijn ogen voor eeuwig gesloten zullen blijven voor alle geestelijke goede dingen. Bid voor mij, o mijn liefste Vader en Moeder, dat Jezus mijn voorbidder zal zijn, dan zal ik zeker zijn van mijn eeuwig redding. Ik zou graag mijn bijbel altijd willen lezen en er dagelijks door de hulp van de Geest meer inzicht in krijgen. Ik heb nog maar weinig tijd, want meneer S. wacht op mij voor de Grieks en het Franse les.
Ik ben tot een besluit gekomen dat ik, door Gods hulp, zo snel mogelijk de naam van Jezus zal belijden, als ik tot Zijn kerk op aarde zal worden toegelaten. Het is een eer en geen moeite, mijn grootvader vraagt mij om dit te doen, en ik hoop dat ik het als een plicht en voorrecht mag doen. Ik vertrouw erop dat ik dan de liefdesbanden van de Heere zal voelen en een krachtiger gevoel zal hebben van mijn plicht om voorzichtig te wandelen. Het geweten heeft me ervan overtuigd dat het een plicht is om met de doop in Christus begraven te worden, alhoewel ik zeker ben dat het geen deel van het heil is. Ik ben erg blij dat u hier geen bezwaar tegen hebt. De heer Swindell is een Baptist.
Het moet verschrikkelijk zijn geweest toen de schoorsteen viel, wat een genade dat er niemand gewond is geraakt. Er was hier ook veel schade door de wind. Mijn verkoudheid is nu ongeveer hetzelfde als toen ik thuis was, het is namelijk erger geworden. Ik neem de nodige zorg, ik veronderstel dat het binnenkort weg zal gaan. Hoe gaat het met alle kleintjes? Zeg maar dat ik van ze hou, en ook tegen Archer en Eliza. Hoe gaat het met Archer? Ontvang mijn liefde voor uzelf en vader. Ik hoop dat het goed met u gaat.
uw liefhebbende zoon,
CHARLES HADDON SPURGEON