Newmarket,
12 Maart 1850
MIJN lieve vader, ik dank u voor uw vriendelijke, leerzame en onverwachte brief. Doe mijn lieve moeder de groeten, ik hoop dat ze snel beter zal zijn.
Op onze laatste bijeenkomst in de kerk werd ik voorgesteld. Maar niemand heeft me nog bezocht. Ik hoop dat ik nu wel extra voorzichtig zal zijn en meer zal bidden. Hoe zou een christen gelukkig kunnen leven, of sowieso kunnen leven, als hij niet zeker is dat zijn leven in Christus is, en zijn steun in het verbond van de Heere ligt?
Ik ben er zeker van dat ik deze grote beslissende stap niet zou durven nemen, als ik er niet zeker van was dat de Almachtige mijn steun zal zijn en de Herder van Israël mijn voortdurende Beschermer. Gebed is voor mij nu hetzelfde als wat het drinken van melk in mijn kinderjaren was. Alhoewel ik er niet altijd de grote genietingen van voel, ben ik er zeker van dat ik niet kan leven zonder dat. Wanneer ik door de zonde overweldigd wordt, vervult mijn gezicht zich met schaamte, ik kijk dan naar Jezus die door Zijn genade redt, ik roep Zijn Naam aan op de golf van wanhoop, en Hij pakt me dan op uit de hel in antwoord op het gebed.
Gebed, dat zoete gebed, er gaat niets boven het gebed. Zelfs de poel wankelmoedigheid kan door de steun van gebed en geloof worden verslagen. Gezegend zij de Heere, want mijn verdriet is verdampt als mist voor de Zon van gerechtigheid, die in mijn hart scheen! “Immers is God Israël goed.” In mijn zwartste duisternis moest ik denken, dat als ik geen straaltje troost meer zou hebben en zelfs als ik voor eeuwig verloren zou zijn, dat ik nog steeds van Jezus zou houden, en ernaar zou streven om in de weg van Zijn geboden te wandelen en op het moment dat ik hierover nadacht, zijn alle wolken boven mij weggetrokken.
Als ze terugkomen, ben ik niet bang om ze te ontmoeten in de kracht van mijn Geliefde. Het is voor mij een beproeving dat ik niets heb om voor Christus op te geven, niets om mijn liefde aan Hem te tonen. Wat ik kan doen is klein, en wat ik nu doe is maar weinig. De aanklager zegt: “Je offert niets voor Christus op, je volgt Hem alleen maar omdat je gered wilt worden. Waar zijn jouw bewijzen?” Dan vertel ik hem dat ik mijn eigengerechtigheid heb opgegeven, maar dan zegt hij weer: ‘Ja, maar niet tot je zag dat het maar vuile vodden waren!’ Al wat ik dan moet antwoorden is dat mijn toereikendheid niet van mijzelf is.
(Donderdagmiddag) Ik heb zojuist een mooie notitie ontvangen van mijn lieve Moeder. Hartelijk bedankt voor de P.O. Ik weet niet welke geldverplichtingen aan de kerkleden is opgelegd. Ik zal doen wat u me hebt gezegt.
(Hier is een stukje van de brief uitgeknipt)
Ik ben blij dat broer en zus beter zijn. Nogmaals, de allerliefste groeten aan jullie allemaal.
Ik ben, Beste Vader, Uw toegenegen zoon, CHARLES.