Indien dan uw lichaam geheel verlicht is, niet hebbende enig deel dat duister is, zo zal het geheel verlicht zijn. Lukas 11:36
Alles wat u verlangt, hoopt, vreest en nastreeft, moet in het licht geplaatst worden, en wat zal het een vreugde zijn, wanneer dat alles daarin straalt. ‘Niet hebbende enig deel dat duister is.’ Het schijnt dat sommige belijders een beetje licht hebben in de bovenste vertrekken: ze hebben begrippen in hun hoofd, en gedachten op hun tong. Ach, de benedenverdieping is donker, heel donker. In hun gewone gesprekken mis je het licht van God. Ga de deur maar binnen, en je kunt niet zien hoe je in de gang moet komen, of de trap op. Boven brandt het licht, maar niet in de woonkamer. O dat er licht zou zijn in de hartstreek! O dat er licht zou vallen over onze huis-, tuin- en keukenpraat, over de zakelijke gesprekken! Mocht het hele huis van ons mens-zijn van de kelder tot het dakkamertje verlicht worden! Dat is het ware werk van de genade, wanneer de hele mens wordt geplaatst in het licht, en er geen deel overblijft om weg te kwijnen in het donker. Dan zijn we kinderen des lichts, wanneer we in het licht blijven, en geen gemeenschap hebben met de duisternis. Dan zien we het verschil tussen Israël en Egypte; want terwijl Egypte in een tastbare duisternis zat, was er licht in het land Gosen. Waar dit licht komt, geeft het zekerheid: we twijfelen niet langer, en we weten in Wie we geloofd hebben. We zien onze weg, en ook hoe we daarin moeten wandelen. We gaan voort op een effen pad, en zijn niet meer in een doolhof. ‘Dit is de weg, wandelt in dezelve’ klinkt ons in de oren, terwijl het licht ons de smalle weg openbaart die tot het eeuwige leven leidt.