Oh ! mijn geliefde lezer, als u uw eigen gang had kunnen gaan, zou u nu op de top van de berg zijn geweest! Tenminste, dat denkt u, maar nee, u zou al lang in de afgrond zijn gevallen als God u had laten gaan. Omdat Hij u liefheeft, heeft Hij u in de vallei gehouden opdat u niet zult zondigen zoals anderen zondigen. De Goddelijke genade heeft Zijn hand aan de teugels van uw paard. U wilt uw paard aansporen en gebruikt de zweep tegen de man die u tegenhoudt; of misschien is het een vrouw en spreekt u bittere woorden tegen die echtgenote, die zuster of die moeder, die God daar heeft geplaatst om u tegen te houden; maar u kunt niet doorgaan, u mag niet doorgaan. Nog een centimeter naar voren en u zult in de afgrond storten en verloren zijn, daarom heeft God die hand daar neergelegd om uw paard terug te houden en u te laten pauzeren om na te denken, zodat u uzelf van uw dwaling af zal keren. Wat een genade is het dat wanneer Gods volk tot op zekere hoogte van zonde komt, Hij spreekt en zegt: “Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven! (Job 38:11)”