Indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Rom.10:9
Er moet een belijden zijn met de mond. Heb ik dat gedaan? Heb ik openlijk mijn geloof beleden in Jezus als de Zaligmaker, die God heeft opgewekt uit de doden, en heb ik het gedaan op de manier, die God wil? Laat ik deze vraag eerlijk beantwoorden. Er moet ook zijn een geloven met het hart. Geloof ik oprecht in de verrezen Heere Jezus? Vertrouw ik op Hem als mijn enige hoop op de zaligheid? Komt dit vertrouwen uit mijn hart? Laat ik antwoorden als voor het aangezicht van God. Als ik in waarheid kan beweren, dat ik zowel Christus heb beleden als geloofd in Hem, dan ben ik behouden.De tekst zegt niet, dat het misschien wel zo is, maar het is zo duidelijk als wat en zo helder als de zon aan de hemel: “gij zult zalig worden”. Als gelovige en belijder mag ik mijn hand leggen op deze belofte, en er voor de HEERE God op dit ogenblik op pleiten en gedurende mijn gehele leven, en in het uur van de dood, en op de oordeelsdag. Ik moet worden bevrijd van de schuld van de zonde, van de straf van de zonde en tenslotte van de zonde zelf. God heeft het gezegd: “Gij zult zalig worden”. Ik geloof het. Ik zal zalig worden: Ik ben zalig. Ere zij God voor eeuwig en altoos.