Als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Jesaja 53:7
Voor de manier waarop onze Heere Jezus de plaats van de zondaar innam, is het veelbetekenend dat wij hier in de context worden vergeleken met schapen: ‘Wij dwaalden allen als schapen’ — en dan dat Hij Die onze plaats komt innemen, ook met een schaap wordt vergeleken: ‘Als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders.’ Het is wonderlijk hoe volledig de plaatsverwisseling is van Christus en Zijn volk, zodat Hij werd wat het volk was, opdat zij zouden worden wat Hij was. Wat is Hij veel op Zijn broeders gaan lijken! Ik kan heel goed begrijpen dat wij op schapen zouden lijken, en Hij op de herder. Dat durf ik wel uit te leggen, maar nooit zou ik het hebben gewaagd het zo te zeggen, als ik het hier niet had gevonden. Hoewel het zinnebeeld vol genade is – nieuw is het helemaal niet, want onze Heere was lang voor de tijd van Jesaja gesymboliseerd in het paaslam. Als we Hem het Lam Gods noemen Dat de zonde der wereld wegneemt, is dat een heel vaak gebruikte manier om aan ons uit te leggen hoe Hij verzoening voor onze overtredingen heeft aangebracht. En zeker: zelfs in Zijn heerlijkheid is Hij het Lam in het midden des troons, voor Wie engelen en gezaligden zich neerbuigen. Er is een merkwaardige verbondenheid van u met Jezus: u ‘als schapen’ en Hij ‘als een schaap’. U als schapen in uw dwalen, Hij als een schaap in Zijn geduld; u heel sterk als schapen — ik bedoel mijzelf en u – vanwege onze dwaasheid, maar Hij slechts als een schaap vanwege de beminnelijke onderwerping van Zijn Geest, zodat Hij onder de scheerders Zijn mond niet opendeed.