Gebed.
Onze God en Vader, trek ons tot U door Uw Geest en moge de weinige minuten die wij in gebed doorbrengen vol zijn van de ware geest der smeking. Geef dat niemand van ons met gesloten ogen nog over de velden van ijdelheid kan kijken, maar mogen onze ogen nu werkelijk gesloten zijn voor al het andere, behalve voor dat wat geestelijk en goddelijk is. Mogen wij gemeenschap hebben met God in de verborgenheid van ons hart en ontdekken dat Hij voor ons is als een klein heiligdom.
O Heere, wij vinden het niet gemakkelijk ons te ontdoen van afleidende gedachten, maar wij bidden U ons te helpen het zwaard ertegen te trekken en ze weg te jagen, en zoals Abraham, toen de vogels op zijn offer afkwamen, ze wegjoeg, zo mogen wij alle zorgen, alle gedachten aan genot, al het andere, of het nu aangenaam of pijnlijk is, wegjagen dat ons zou afhouden van gemeenschap met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus.
We willen beginnen met U te aanbidden. Wij aanbidden vanuit ons hart de Drie-eenheid, de oneindig heerlijke Jehovah, de enige levende en ware God. Wij aanbidden de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, de God van Abraham, van Izaäk en van Jakob. Wij zijn nog niet opgestegen naar de plaats waar reine geesten het aangezicht van God aanschouwen, maar wij zullen daar spoedig zijn, misschien veel eerder dan wij denken. Wij zouden daar nu in de geest willen zijn, onze kronen werpend op de glasheldere zee voor de troon van de Oneindige Majesteit, om dan, voor eeuwig en altijd, heerlijkheid, eer, macht, lof en heerschappij toe te schrijven aan Hem Die op de troon zit.
De gehele Kerk aanbidt U, o God, ieder hart dat door genade vernieuwd is, schept er behagen in U te aanbidden. En wij, hoewel wij de geringste en de minsten zijn van allen, buigen toch net zo hartelijk als ieder ander die U aanbid, liefhebbende en prijzende in stilte, omdat onze vreugde in U onuitsprekelijk is.
Heere, help ons U te aanbidden, zowel in woorden als in werken. Moge ons hele wezen in beslag genomen worden door U. Zoals lang geleden het vuur neerviel op Elia’s altaar en zelfs het water in de geulen verdampte, zo moge het verterende vuur van de goddelijke Geest heel onze natuur opnemen, en zelfs datgene wat schijnt te hinderen, zelfs daaruit moge God worden verheerlijkt door het weg te nemen. Zo willen wij aanbidden.
Maar, o, lieve Heiland, wij komen tot U en wij herinneren ons wat onze toestand is, en de toestand waarin wij verkeren spoort ons aan om nu tot U te komen als bedelaars, als afhankelijken van Uw hemelse liefdadigheid. Gij zijt een Redder en als zodanig zijt Gij op de uitkijk voor hen die redding nodig hebben, en hier zijn wij, hier komen wij. Wij zijn de mannen en vrouwen die Gij zoekt, die een Redder nodig hebben.
Grote Geneesheer, wij brengen U onze wonden, kneuzingen en etterende zweren, en hoe zieker wij zijn en hoe meer wij ons thans bewust zijn van de verdorvenheid van onze natuur, van de diepgewortelde verdorvenheid van ons hart, des te meer voelen wij dat wij het soort wezens zijn dat Gij zoekt, want zij die gezond zijn hebben geen behoefte aan een geneesheer, maar zij die ziek zijn.
Heerlijke Weldoener, wij kunnen U op goede gronde ontmoeten, want wij zijn vol armoede, wij zijn zo leeg als maar kan. We kunnen niet afhankelijker zijn dan we zijn. Omdat Gij Uw barmhartigheid wilt tonen, zijn hier onze zonde. Daar Gij Uw kracht wilt tonen, hier is onze zwakheid. Daar Gij Uw goedertierenheid wilt openbaren, hier zijn onze noden. Daar Gij Uw genade wilt verheerlijken, hier zijn wij, mensen die nergens anders een schaduw van hoop kunnen vinden dan door Uw genade, want wij zijn onverdienstelijk, onwaardig, hel-waardig, en als Gij Uw genade in ons niet betoont, moeten wij voor eeuwig verloren gaan.
Op de een of andere manier voelen wij dat het goed is om op deze manier tot U te komen. Als wij U moesten zeggen dat wij iets goeds in ons hadden dat Gij van ons verlangt, zouden wij ons afvragen of wij onszelf niet vleiden en aanmatigend dachten dat wij beter waren dan wij zijn. Heere Jezus, we komen zoals we zijn. Zo kwamen wij in het begin en zo komen wij nog steeds, met al onze mislukkingen, met al onze overtredingen, met alles en iedereen die is wat het niet zou moeten zijn, komen wij tot U. Wij prijzen U dat Gij ons en onze wonden ontvangt, en door Uw striemen worden wij genezen; Gij ontvangt ons en onze zonden, en doordat U de zonde draagt worden wij vrijgemaakt van de zonde. Gij ontvangt ons en onze dood, zelfs onze dood, want Gij zijt het Die leeft en dood was, en in eeuwigheid levend zijt.
Wij komen en liggen aan Uw voeten, gehoorzaam aan Uw oproep: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” Laat ons de zoete rust voelen, omdat wij komen op Uw uitnodiging. Mogen sommigen komen die tot op deze dag nog nooit gekomen zijn, en mogen anderen die al vele jaren gekomen zijn, bewust weer komen, tot U komen als tot een levende steen, uitverkoren door God en kostbaar, om onze eeuwige hoop op te bouwen.
Maar, Heere, nu wij zo dicht bij U zijn gekomen en door U aanvaard worden, durven wij U dit te vragen, dat wij die U liefhebben, U nog veel meer mogen liefhebben. O, sinds Gij kostbaar zijt, klinkt Uw Naam ons als muziek in de oren, en er zijn tijden dat Uw liefde zo onuitsprekelijk sterk op ons inwerkt, dat wij erdoor worden meegesleept. Wij hebben gevoeld dat wij graag zouden sterven om Uw eer te vergroten. Wij zijn bereid geweest onze naam en onze faam te verliezen, opdat Gij verheerlijkt zoudt worden, en waarlijk wij voelen dikwijls dat als de afbraak van ons U één centimeter hoger zou verheffen, wij het gaarne zouden ondergaan.
Want oh! Gij gezegende Koning, wij zouden de kroon op Uw hoofd zetten, ook al zou het zwaard onze arm bij het schouderblad afslaan. Gij moet Koning zijn, wat er ook van ons wordt. Gij moet verheerlijkt worden, wat er ook van ons terechtkomt.
Maar toch moeten wij betreuren dat wij niet altijd deze verrukking en vurigheid van liefde kunnen voelen zoals het hoort. O, soms openbaart Gij Uzelf zo bekoorlijk aan ons dat de hemel zelf nauwelijks gelukkiger kan zijn dan de wereld wordt wanneer Gij er met ons in zijt. Maar wanneer Gij weg zijt en wij in het donker zijn, o, geef ons dan de liefde die liefheeft in het donker, die liefheeft wanneer er geen aangenaam gevoel van Uw aanwezigheid is. Laat ons niet afhankelijk zijn van gevoel, maar mogen wij U altijd liefhebben, zodat als Gij ons het jaar door de rug zoudt toekeren, wij niet minder aan U zouden denken, want Gij zijt onuitsprekelijk te beminnen, wat Gij ook doet. En als Gij tot ons bestraffende woorden spreekt, zouden wij ons toch aan U vastklampen, en als de roede wordt gebruikt totdat wij trillen, zullen wij U toch liefhebben, want Gij zijt oneindig geliefd bij alle mensen en engelen, en Uw Vader heeft U liefgehad. Maak onze harten zo dat wij U eeuwig lief hebben, met al het vermogen tot liefde dat in ons is, en met al wat Gij ons kunt geven, zodat wij onze Heere mogen liefhebben in geest en in waarheid.
Help ons, Heere, om de zonde te overwinnen uit liefde tot U. Help sommige lieve strijders die af en toe door de zonde overmeesterd worden, en die er tegen strijden. Geef hen de overwinning, Heere, en wanneer de strijd hevig wordt en zij geneigd zijn het op te geven, help hen dan om standvastig en sterk te zijn, en nooit de hoop op te geven in de Heere Jezus, en vastbesloten dat als zij omkomen, zij zullen omkomen aan Zijn voeten en nergens anders dan daar.
Heere, breng in onze kerken veel mannen en vrouwen groot die allen in vuur en vlam staan van liefde tot Christus en Zijn goddelijk Evangelie. O, geef ons weer mannen als Antipas, Uw trouwe martelaar, mannen als Paulus, Uw ernstige dienaar die Uw waarheid zo vrijmoedig verkondigde. Geef ons Joden, mannen tot wie de Geest kan spreken, die ons zullen laten horen wat de Geest tot de gemeenten zegt. Heere, doe ons herleven! Heere, doe ons herleven! Herleef Uw werk in het midden van de jaren in alle kerken. Keer terug naar de Kerk van God in dit land, keer terug naar haar. Uw tegenstanders denken het allemaal naar hun hand te zetten, maar zij zullen het niet kunnen, want de Heere leeft, en gezegend zij onze Rots.
Omwille van waarheid en gerechtigheid bidden wij U, ontbloot Uw arm in deze laatste dagen. O Herder Israëls, geef de wolven een zware slag en houd Uw schapen in hun eigen ware weiden, vrij van de giftige weiden der dwaling. O God, wij willen U opwekken. Wij weten dat Gij niet slaapt, en toch lijkt het soms alsof Gij een poosje hebt geslapen en de dingen op hun eigen beloop hebt laten gaan.
Wij smeken U, word wakker. Pleit voor Uw Eigen zaak. Wij weten Uw antwoord, “Waak op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion!.” Dit willen wij ook doen, Heere, maar wij kunnen het niet doen tenzij Gij Uw kracht aanwendt om onze zwakheid in kracht te veranderen.
Grote God, red deze natie! O God van hemel en aarde, houd de vloedgolven van ontrouw en vuiligheid tegen die over dit land rollen. Ik wenste dat we betere tijden zouden zien! De mensen lijken nu geheel onverschillig. Zij komen niet om het Woord te horen, zoals zij eens deden. God van onze vaderen, laat Uw Geest weer werken onder de massa’s. Wend de harten van de mensen tot het horen van het Woord en bekeer hen als zij het horen. Moge het gepredikt worden met de Heilige Geest Die uit de hemel is neergezonden.
Onze harten zijn bekommerd, O Koning, Gij Koning Die vergeten is in Uw eigen land, Gij Koning veracht onder Uw eigen volk, wanneer zult Gij verheerlijkt worden voor de ogen van de gehele mensheid? Kom, smeken wij U, kom snel, of als Gij nog niet komt, zend dan de Heilige Geest met een grotere kracht dan ooit, opdat onze harten in ons mogen opspringen als zij wonderen van barmhartigheid in ons midden herhaald zien worden.
Vader, verheerlijk Uw Zoon. Op een of andere manier komt ons gebed hier altijd op uit voordat we klaar zijn. “Vader, verheerlijk Uw Zoon opdat ook Uw Zoon U verheerlijkt”, en laat de dagen komen dat Hij de moeite van Zijn ziel zal zien en verzadigd zal zijn. Zegen alle werk dat voor U gedaan wordt, of het nu in de schuur is of in de kathedraal, aan de straatdeur, of op de zondagsschool of in de klassen, o Heere, zegen Uw werk. Hoor ook de gebeden die zijn opgezegd door echtgenotes voor hun echtgenoten, kinderen voor hun ouders, ouders voor hun kinderen. Laat de heilige dienst van het gebed nooit ophouden en laat de voorbede van God aanvaard worden, om Jezus Christus’ wil.
Amen.