Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. (Psalm 18:36) Lees verder Deuteronomium 8:11—20
Deze tekst wordt op verschillende manier gelezen en kan ook vertaald worden als “Uw goedheid heeft mij groot gemaakt.” David zag grote welwillendheid in Gods handelen met hem. Dankbaar schreef hij al zijn grootheid toe aan de goedheid van God en niet aan zijn eigen goedheid. Het kan ook vertaald worden als “Uw voorzienigheid.” Voorzienigheid is niets meer dan goedheid in actie. Goedheid is de kiem van de voorzienigheid. Voorzienigheid is goedheid volledig ontwikkeld. Goedheid is de knop waarvan voorzienigheid de bloem is. Goedheid is het zaad en voorzienigheid is de oogst. Anderen vertalen het als “Uw hulp.” Dat is weer een ander woord voor voorzienigheid. Voorzienigheid is de vaste bondgenoot van de heiligen die hen helpt in de dienst van God. Sommige geleerde annotators zeggen dat de tekst zoiets betekend als “Uw nederigheid heeft mij groot gemaakt.” “Uw genadigheid” kan misschien dienen als een omvangrijke betekenis. Het combineert alle ideeën die genoemd zijn evenals de nederigheid. Omdat God zo klein werd, maakte Hij ons zo groot. Wij zijn zo klein dat we vertrapt zouden worden als God zichzelf zonder genade in Zijn grootheid zou openbaren. Maar God, die moet bukken om de lucht te zien en moet buigen om te zien wat de engelen doen, kijkt zelfs nog lager en ziet de nederige en berouwvolle mensen en Hij maakt ze groot. Terwijl dat de vertalingen zijn die gegeven zijn aan de originele tekst lezen we bijvoorbeeld in de Septuaginta, “Uw tucht — Uw Vaderlijke correctie — heeft mij groot gemaakt.” En in de Chaldeeuwse overzetting, “Uw woorden hebben mij verhoogd.” Toch blijft het idee hetzelfde. David schrijft al zijn eigen grootheid toe aan de neerbuigende goedheid van zijn genadige Vader in de hemel. Ik vertrouw er op dat dit gevoel ook in onze harten weerklinkt.
Ter overdenking
We moeten ons verheugen in de Heere Jezus Christus. We moeten ons verheugen in Zijn zachtmoedigheid (2 Korinthe 10:1), Zijn goedheid (Handelingen 10:38), Zijn hulp (Hebreeën 4:14,16) en Zijn nederigheid (Filippenzen 2:8). Als gevolg van deze eigenschappen heeft God grote dingen voor ons gedaan (Psalm 126:2–3; Mattheüs 12:29; Lukas 8:39; 2 Korinthe 8:9).
Preek 683, 1 april 1866