Eens waren mijn luisteraars in Waterbeach heel erg slaperig. Het was op een zondagmiddag. De namiddagdiensten in onze Engelse dorpen zijn eigenlijk niets anders dan een verspilling van krachten. Rundergebraad en pudding liggen zwaar op de zielen van de hoorders, en de prediker zelf is als verdoofd en verlamd voor de werkzaamheid van zijn geest, terwijl de spijsvertering haar tol eist en het ogenblik beheerst. De mensen hadden hadden hun middagmaal te overvloedig gebruikt, en zo kwamen zij zwaar en versuft in de kerk, en het duurde niet lang of zij begonnen te knikkebollen. Toen heb ik mij maar van het oude middel bediend om hen wakker te krijgen. Ik riep uit alle macht: ’Brand! Brand! Brand!’ Zij sprongen op van hun plaatsen en vroegen waar de brand was. Zoals de andere predikers die in dezelfde omstandigheden deden, heb ik geantwoord: ’In de hel, voor de zondaren, die de Zaligmaker niet willen aannemen.’