Ik was eens in een herberg in een van de dalen van Noord-Italië, waar de vloer verschrikkelijk vuil was. Ik was van zins de waardin des huizes de raad te geven hem eens flink te schrobben. Maar toen ik bemerkte, dat hij van klei was, bedacht ik, dat hoe meer zij schrobben zou, hoe erger het zou worden. De mens, die zijn eigen hart kent, bemerkt spoedig, dat zijn bedorven natuur geen verbetering toelaat. Er moet een geheel nieuwe natuur worden ingeplant; anders zal de mens slechts gewassen worden om nog grotere vlekken aan het licht te brengen. ’Gijlieden moet wederom geboren worden’. Het is met ons niet zó, dat herstel voldoende is, nee, er moet een volkomen vernieuwing plaats vinden.