Ik ben het Brood des levens. Johannes 6:48
U zult opmerken dat onze Heere hier over Zichzelf spreekt. Hij spreekt niet alleen over Zijn woorden, noch over Zijn ambten, noch over Zijn werk, maar over Zichzelf. ‘Ik ben dat Brood des levens.’ En hiermee leert Hij ons dat we ons oog vooral op Zijn gezegende Persoon gericht moeten houden en dat we allereerst aan Hem moeten denken. Hij is het centrum en de ziel van alles. We hebben allemaal de neiging om Jezus Zelf uit het oog te verliezen, om meer te kijken naar de waterstromen dan naar de fontein zelf. Waarom worden we meer in beslag genomen door de stukjes glas die in het licht schitteren, dan door de zon zelf? Die boom des levens, midden in het paradijs Gods – we vergeten daarvan te eten; en we wandelen naar de grenzen van de hof om de vrucht van de verboden boom van de kennis van goed en kwaad te plukken. We doen er verstandig aan om niet af te dwalen, maar bij Golgotha te blijven en tevreden te zijn met alleen maar over de gekruisigde Jezus te spreken. ‘Maar het zij verre van mij’, zo zei een groot en verstandig man, ‘dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus’ (Gal. 6:14). Paulus zou het een ramp gevonden hebben als hij gefascineerd, of zelfs maar beïnvloed zou zijn geworden door de speculaties van de culturele mens van zijn tijd. Hij was ervan overtuigd dat het verzoenende offer alle bewondering verdiende en alleen daar had hij aandacht voor.