In de natuur komt na de avond de nacht. De zon heeft haar uur van reizen beëindigd; de vurige paarden zijn vermoeid; zij moeten rusten. Zie, zij dalen van de hemelsblauwe steile hellingen en dompelen hun brandende benen in de westelijke zee, terwijl de nacht in haar houten wagen hen op de hielen zit. God echter, overschrijdt de regel van de natuur. Hij heeft er behagen in Zijn volk tijden te zenden waarin het oog van het verstand geen dag meer ziet, maar vreest dat het glorieuze landschap van Gods barmhartigheden zal worden gehuld in de duisternis van Zijn vergetelheid. Maar in plaats daarvan overtreft God de regel der natuur, en verklaart dat er in de avondtijd, in plaats van duisternis, licht zal zijn.