7 Verhoor mij haastelijk, HEERE! mijn geest bezwijkt; verberg Uw aangezicht niet van mij, want ik zou gelijk worden dengenen, die in den kuil dalen. 8 Doe mij Uw goedertierenheid in den morgenstond horen, want ik betrouw op U; maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel tot U op. 9 Red mij, HEERE! van mijn vijanden; bij U schuil ik. 10 Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God! Uw goede Geest geleide mij in een effen land. 11 O HEERE! maak mij levend, om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid, om Uw gerechtigheid. 12 En roei mijn vijanden uit, om Uw goedertierenheid, en breng hen om, allen, die mijn ziel beangstigen; want ik ben Uw knecht.
De beproefde smekeling bezwijkt, en is eraan toe te sterven. Zijn leven vloeit uit hem weg; elk ogenblik telt; spoedig zal het afgelopen zijn met hem. Geen argument voor spoed kan sterker zijn dan dit. Wie zal niet toeschieten om een smekeling te helpen als zijn leven in gevaar is? God zal het niet opgeven als onze geest het opgeeft, maar Hij zal Zijn loop juist versnellen en tot ons komen op de vleugels van de wind. Gemeenschap met God is zo kostbaar voor een trouw hart dat beëindiging ervan de mens een gevoel geeft alsof hij op het punt staat te sterven en totaal om te komen. Gods terugtrekkingen doen het hart tot wanhoop vervallen, en nemen alle kracht weg van de geest. Bovendien stelt Zijn afwezigheid tegenstanders in staat ongeremd te doen wat zij willen; en zo, op een tweede manier, staat de vervolgde op het punt om te komen. Als wij Gods aangezicht hebben leven wij, maar als Hij ons de rug toekeert, sterven wij. Wanneer de Heere in gunst op onze inspanningen ziet, varen wij daar wel bij, maar als Hij weigert ze goed te keuren, is ons werk tevergeefs.
Datgene waardoor wij tot onze God vluchten kan een ongunstige wind zijn, maar hij waait voor ons ten goede. Er schuilt geen lafheid in zo’n vlucht, maar veel heilige moed. God kan ons buiten het bereik van het kwaad verbergen, en zelfs uit het zicht ervan. Hij is onze Schuilplaats; Jezus heeft Zichzelf tot de Toevlucht voor Zijn volk gemaakt, en hoe eerder en vollediger wij tot Hem vluchten, hoe beter het voor ons is. Onder de dieprode overkapping van het verzoeningswerk van onze Heere zijn gelovigen geheel geborgen; laat ons daar blijven en onze rust vinden. David verlangde onder de godvrezenden te zijn, in een andersoortig land dan waar hij uit verdreven was. Hij smachtte naar de hooggelegen weiden der genade, de plateaus van vrede, de vruchtbare vlakten der gemeenschap. Hij kon er niet op eigen kracht komen; hij moest erheen gebracht worden. God, Die goed is, kan ons het beste naar het goede land geleiden.
Er is geen betere erfenis dan een deel te hebben in het beloofde land, het land van het gebod, het land der volmaaktheid. Hij Die ons onderwijst, moet ons leiden naar Zijn eigen woonplaats in het land der heiligheid. De weg is lang, en steil, en hij die zonder een goddelijke gids gaat zal onderweg bezwijken; maar met Jehova als gids, is het heerlijk om te volgen, en is er geen sprake van struikelen of dolen. David werd zwaar beproefd. Er was niet alleen nood in zijn ziel, maar zijn ziel was in nood; erin ondergegaan als in een zee, erin opgesloten als in een gevangenis. God kon hem eruit halen, en met name kon Hij in één keer zijn ziel of geest uit de kuil doen opklimmen. Het gebed is vurig, de oproep vrijmoedig. We mogen er zeker van zijn dat de nood spoedig over was toen de Heere deze smekingen hoorde.
Overweging:
Wij zoeken tevergeefs tijdelijke uitreddingen van God als wij niet talen naar geestelijke gunstbewijzen, die het meest noodzakelijk voor ons zijn.