7 Ik heb tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God; neem ter ore, o HEERE! de stem mijner smekingen. 8 HEERE, Heere, Sterkte mijns heils! Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der wapening. 9 Geef, HEERE! de begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet; zij zouden zich verheffen. Sela. 10 Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen. 11 Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan. 12 Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is. 13 Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren. 14 Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven.
Opgejaagd door mensen, richtte de psalmist zich tot God. Vaak zal het, hoe minder wij tegen onze vijanden zeggen, en hoe meer wij tegen onze beste Vriend zeggen, des te beter gaan met ons; als wij iets zeggen, laat het dan tegen de Heere zijn. David verheugde zich in het feit dat hij al had gezegd dat Jehova zijn God was: hij was blij dat hij zichzelf had uitgesproken, hij had niet de wens zich terug te trekken. De Heere was Davids eigen God door een weloverwogen keus, die hij nog eens verheugd bezegelt. De goddelozen verwerpen God, maar de rechtvaardigen nemen Hem aan als hun eigen God, hun schat, hun vreugde, hun licht en lust.
De gebeden van heiligen dragen een stem met zich mee; het zijn welsprekende smeekbeden, zelfs als ze klinken als onsamenhangende verzuchtingen. De Heere kan een stem in ons weeklagen onderscheiden, en Hij kan en zal ernaar luisteren. Omdat Hij God is, kan Hij ons horen; omdat Hij onze God is zal Hij ons horen. Zolang de Heere ons hoort, zijn wij tevreden – het antwoord moge zijn naar Zijn eigen wil, maar wij bidden om gehoord te worden. Een ziel in benauwdheid is iedereen dankbaar die vriendelijk en geduldig genoeg is om haar verhaal aan te horen, maar ze is vooral dankbaar voor gehoor bij Jehova. Hoe meer wij denken aan Zijn grootheid en onze geringheid, Zijn wijsheid en onze dwaasheid, hoe meer wij vervuld zullen zijn van lof wanneer de Heere acht slaat op ons geroep.
Gedurende de hele psalm is de schrijver vol moedig vertrouwen en spreekt hij van dingen waarover hij geen twijfel had. In feite kan geen psalm meer verheven en positief zijn dan dit protest tegen smaad. De gesmade heilige kende Jehova’s zorg voor de ellendigen, want hij had er zelf feitelijk bewijs van gekregen. Wat een vertrouwen moet dit scheppen in het hart van de vervolgden en nooddruftigen! De voorspoedigen en rijken kunnen hun eigen zaak doen gelden, maar zij die er minder goed aan toe zijn, zullen merken dat God diegenen helpt die zichzelf niet kunnen helpen.
Velen spreken alsof de armen geen noemenswaardige rechten hebben, maar vroeg of laat zullen zij achter hun vergissing komen wanneer de Rechter van de ganse aarde Zijn rechtszaak tegen hen opent. De vorige psalm had ook zijn ‘gewisselijk’, maar hier is het er een met een meer aangename strekking. Zo zeker als God de goddelozen zal treffen, zal Hij de verdrukten redden, en hun hart en mond vervullen met lof. Wie er verder ook moge zwijgen, de rechtvaardigen zullen dank betuigen; en wat zij ook mogen ondergaan, het zal er voor hen mee eindigen dat zij door de beproeving komen en de Heere verheerlijken om Zijn verlossende genade. Hoe hoog zijn wij geklommen in deze psalm – van de vervolging door de kwade mens tot het wonen voor Gods aangezicht; zo heft het geloof de heilige op uit de diepste diepten naar de hoogten van vredige rust.
Overweging:
De enige veiligheid voor eenvoudige en ongeleerde mensen als zij door sluwe argumenten van afvalligen en ongelovigen worden aangevallen, is niet de discussie, maar het gebed, een wapen dat hun tegenstanders zelden gebruiken, en dat ze niet begrijpen.