8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere! en er zijn geen gelijk Uw werken. 9 Al de heidenen, Heere! die Gij gemaakt hebt, zullen komen, en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen, en Uw Naam eren. 10 Want Gij zijt groot, en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. 11 Leer mij, HEERE! Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams. 12 Heere, mijn God! ik zal U met mijn ganse hart loven, en ik zal Uw Naam eren in eeuwigheid; 13 Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt.
Het is groots wanneer grootheid en goedheid samengaan; alleen in het goddelijk Wezen bestaan beide absoluut, en wezenlijk. Wat is het een geluk voor ons dat ze allebei in dezelfde mate in de Heere aanwezig zijn! Groot zijn en niet goed zou tot tirannie kunnen leiden bij de Koning; en als Hij goed was en niet groot, zou dat kunnen betekenen dat buitenlandse vijanden Zijn onderdanen met talloze rampen overstelpten, dus beide mogelijkheden zouden verschrikkelijk zijn. Voeg de twee eigenschappen samen en we hebben een Koning in Wie het volk zijn rust en lust kan vinden. Omdat Hij goed is, heet Hij bereid te zijn tot vergeving; omdat Hij groot is, doet Hij wonderen. Wij kunnen de twee gegevens samenvoegen, want geen wonder is zo wonderbaar als de vergeving van onze zonden. Alles wat God doet of maakt heeft iets van een wonder; Hij ademt, en de wind is een mysterie; Hij spreekt, en de donder vervult ons met ontzag; zelfs het gewoonste madeliefje is een wonder, en een kiezelsteentje herbergt wijsheid. Alleen voor dwazen is iets van wat God geschapen heeft oninteressant: de wereld is een wereld van wonderen.
‘Gij alleen zijt God.’ Gij waart alleen, God, voordat Uw schepselen er waren; nu zijt Gij nog alleen in Uw godheid, nu Gij massa’s wezens het leven hebt gegeven; eeuwig zult Gij alleen zijn, want niemand kan Uws gelijke zijn. Ware religie sluit geen compromissen, ze duldt niet dat Baal of Dagon een god is; ze is exclusief en eist het alleenrecht op, met minder dan alles voor Jehova neemt ze geen genoegen. De veelgeroemde vrijzinnigheid van bepaalde aanhangers van het moderne denken dient niet nagevolgd te worden door hen die in de waarheid geloven.
‘Filosofische ruimdenkendheid’ is gericht op het bouwen van een pantheon, en produceert een pandemonium; het gaat niet aan dat wij aan zo’n boosaardig werk meedoen. In goedgunstige onverdraagzaamheid willen wij, tot heil van de mensheid en tevens tot eer van God, de mensheid uit de droom helpen wat de waarde van haar compromissen betreft – ze vormen louter verraad aan de waarheid. Onze God dient niet aanbeden te worden als een van de vele goede en ware wezens, maar alleen als God; en Zijn Evangelie dient niet gepredikt te worden als een van meerdere verlossings- stelsels, maar als de enige weg tot behoud. Leugens kunnen elkaar dulden onder één gezamenlijke koepel; maar in de tempel der waarheid is de eredienst één en ondeelbaar.
David was door God gered uit de bitterste dood en de meest grievende schande, want zijn vijanden hadden hem minstens naar de hel gezonden als zij hadden gekund. Zijn zondebesef gaf hem ook het gevoel dat de meest verpletterende vernietiging zijn deel zou zijn geweest als de genade dat niet had verhoed. Daarom spreekt hij van verlossing ‘uit het onderste des grafs’. De psalmist zegt dat hij luider dan ieder ander zal zingen, omdat hij meer dan wie ook aan de goddelijke genade te danken heeft.
Overweging:
God is zowel in staat als bereid om te helpen, en ieder wezen op het aardrijk dat hulp ontvangt, ontvangt haar uit de hand van Hem Die de enige God is, en Die eenmaal als de enige God erkend zal worden.