10 Doe hun als Midian, als Sisera, als Jabin aan de beek Kison; 11 Die verdelgd zijn te Endor; zij zijn geworden tot drek der aarde. 12 Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeëb, en al hun vorsten als Zebah en als Zalmuna; 13 Die zeiden: Laat ons de schone woningen Gods voor ons in erfelijke bezitting nemen.
Het geloof beleeft er vreugde aan vroegere gebeurtenissen in herinnering te brengen en ze tegenover de Heere te noemen. In dit geval vond Asaf een zeer toepasselijke gebeurtenis, want de volken in beide gevallen waren grotendeels dezelfde, en de nood van de Israëlieten was zeer vergelijkbaar. Toch ging Midian te gronde, en de psalmist vertrouwde erop dat Israel’s huidige vijanden een zelfde nederlaag zouden lijden door de hand van de Heere. De legerscharen werden weggevaagd door de plotseling opgezwollen stroom en kwamen jammerlijk om, een tweede voorbeeld van goddelijke wraak op gezamenlijke vijanden van Israël. Als God het wil kan een beek even dodelijk zijn als een zee. Kison was even fataal voor Jabin als de Rode Zee voor farao. Hoe gemakkelijk kan de Heere de vijanden van Zijn volk treffen! Godvan Gideon en van Barak, wilt Gij niet opnieuw Uw erfenis wreken op haar bloeddorstige vijanden?
Oorlog is wreed, maar in dit geval was de wraak zeer rechtvaardig – aan hen die Israël geen plaats boven de grond gunden, wordteen schuilplaats onder de grond niet gegund. Zij beschouwden Gods volk als drek, en drek werden ze zelf. Asaf wilde dat hetzelfde lot andere vijanden van Israël trof; en zijn gebed was een profetie, want dat lot trof hen inderdaad. Ze vergelijken zichzelf pochend met raven en wolven; laat ze het lot ondergaan dat bij zulke wilde dieren past. Zebah en Zalmuna werden door Gideon gevangengenomen en gedood, ondanks hun bewering dat ze door zalving koning geworden waren. Zebah werd een offer, en Zalmuna werd naar de schimmige beelden gezonden waaraan zijn naam is ontleend. De psalmist vraagt vurig, als hij deze vier boosdoeners in de geschiedenis aan hoge galgen ziet hangen, dat andere soortgelijke figuren, omwille van waarheid en recht, hun lot zullen delen: ‘Tref de hoge heren evenzeer als de gewone massa. Sta niet toe dat de leiders ontsnappen. Zoals Oreb viel bij de rots en Zeëb bij de wijnpers, oefen zo Uw wraak uit op Sions vijanden waar Gij hen maar moogt overvallen’.
Toen ze de tempel zagen, en ook de woningen van de stammen, besloten deze hongerige rovers de inwoners eruit te halen, hen te doden, en zelf de grondbezitters en pachters van het land te worden. Het waren drieste woorden en duistere plannen, maar God kon ze allemaal verijdelen. Vergeefs zeggen mensen: ‘Laten wij nemen’ als God niet geeft. Hij die Gods huis rooft, zal merken dat hij een bezit heeft dat de stank van een vloek verspreidt; het zal hem en zijn nageslacht altijd blijven achtervolgen. ‘Zal een mens God beroven?’ Laat hij het maar proberen, en hij zal ontdekken dat het een onmogelijke opgave is.
Overweging:
‘Zij werden als vuilnis op de aarde.’ Het land werd verrijkt ofwel vruchtbaar gemaakt door hun vlees, hun bloed en hun beenderen.