10 HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. 11 Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. 12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. 13 En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. 14 Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. 15 Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. 16 Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God!
Geloofd zij God, Hij kent de begeerten van ons hart; niets kan voor Hem verborgen worden; wat wij Hem niet kunnen zeggen, begrijpt Hij volkomen. De psalmist beseft dat hij niet heeft overdreven, en daarom doet hij een beroep op de hemel, voor een bevestiging van zijn woorden. De goede Heelmeester begrijpt de symptomen van onze ziekte en ziet het verborgen kwaad dat zij aantonen; onze zaak is dan ook veilig in Zijn handen. Verdriet en spanning onttrekken zich aan de waarneming van de mensen, maar God merkt ze op. Niemand is eenzamer dan de zondaar met een gebroken hart, en toch heeft hij de Heere als metgezel.
Vers elf begint aan een ander smartelijk relaas. David werd zo verschrikkelijk gekweld door de onvriendelijkheid van vrienden, dat zijn hart aanhoudend tekeerging. De ziel verlangt naar medeleven in het verdriet, en als zij dat niet vindt, houdt het verdrietige bonzen van het hart niet meer op. Welke warme gevoelens zijn vrienden ook konden voorwenden, zij meden zijn gezelschap om door zijn rampspoed niet ook te lijden, zoals een zinkend vaartuig vaak boten met zich meetrekt. Het is heel pijnlijk wanneer degenen die de eersten moeten zijn om te hulp te komen, de eersten zijn om ons te verlaten. In tijden van diepe zielennood kunnen zelfs de meest meevoelende vrienden zich niet inleven in de toestand van de lijdende mens; hoe graag ze het misschien ook willen, ze kunnen de verwondingen van een tere ziel niet verbinden. O, de eenzaamheid van een ziel die onder de overtuigingskracht van de Heilige Geest door gaat!
Helaas voor ons wanneer wij, terwijl wij vanbinnen lijden, ook nog door uitwendige beproevingen worden belegerd. Davids vijanden spanden zich laaghartig in hem in de val te lokken. Als eerlijke middelen hem niet ten val konden brengen, moesten valse middelen het doen. Dit vangen van iemand is een verachtelijk bedrijf, alleen de stropers van de duivel zelf verlagen zich ertoe; maar bidden tot God zal ons verlossen, want de sluwheid van het hele college van verleiders kan worden tegemoet getreden en overwonnen door hen die worden geleid door de Geest. Leugen en laster stroomden uit hun mond als water uit de stadspomp. Als ze niet konden handelen, praatten ze, en als ze niet konden praten, fantaseerden, planden en complotteerden ze. Onze troost is dat ons heerlijke Hoofd de hardnekkige boosheid van onze vijanden kent, en er te bestemder tijd een einde aan zal maken; zelfs op dit moment stelt Hij er een grens aan.
David verliet zich op Hem die rechtvaardig oordeelt, en daarom kon hij zijn ziel in lijdzaamheid bezitten. Hoop op Gods tussenkomst, en geloof in de kracht van het gebed, zijn de twee gezegende ondersteuningen voor de ziel ten tijde van tegenspoed. Als wij ons helemaal van het schepsel afwenden, naar de soevereine Heere van allen, en tot Hem gaan als tot onze Verbondsgod, zullen wij de rijkste troost vinden in het wachten op Hem. Onze naam kan, als een mooie parel, in de modder gegooid worden, maar op gepaste tijd, wanneer de Heere Zijn juwelen in orde maakt, zal de godvrezende mens met een helder schijnsel stralen. Rust dan, o gesmade, en laat uw ziel niet heen en weer geslingerd worden door benauwdheid.
Overweging:
Heimelijke tranen om heimelijke zonden zijn een voortreffelijk teken van een heilig hart, en een geneeskrachtige balsem voor gebroken harten.