Ik heb aan je geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord van God blijft in u, en gij hebt den Boze overwonnen. 1 Johannes 2:14
Johannes was rijk aan liefde, maar al strekte hij haar uit tot het uiterste, dan kon hij op deze wijze niet aan alle jonge mannen schrijven, want, helaas, niet alle jonge mannen zijn sterk, en het Woord van God blijft niet in hen allen, en zij hebben niet allen de boze overwonnen. Zij mogen dan sterk zijn door hun spierkracht, evenals Simson, maar zij zijn ook, gelijk Simson, zwak in hun zedelijke aanleg, en spoedig bevinden zij zich tot hun eigen verderf in de schoot van een zondige Delila.
Wat zijn er in Londen menigten van jonge mensen, die in plaats van geestelijk sterk te zijn, de zwakheid zelf zijn – zij buigen zich als de wilg bij elke windvlaag, zij drijven stroomafwaarts als dode vis, zij hebben noch de begeerte, noch het vermogen om tegen de bruisende stroom van de verleiding op te zwemmen! Deze zwakke jonge mensen, die in elke strik worden gevangen, en in elk lokaas bijten, zijn het voorwerp van onze ernstige bezorgdheid, maar wij kunnen aan hen geen brieven zenden om hun hulp te vragen bij een heilig werk, of om hen op te beuren met heilige vertroostingen. Het is smartelijk te bedenken, dat in de geweldige menigte van de rijpende volwassenen het Woord van God niet blijft. Tienduizenden horen het zelfs niet. Zij houden de rustdag voor een dag van vermaak, en de godsdienstoefeningen voor slavernij. Veel meer duizenden schenken aandacht aan het Woord in de trant van het oude spreekwoord: “Het éne oor in, het andere oor uit.” Zij aanschouwen hun natuurlijk gelaat in de spiegel van het Woord, maar zij gaan huns weegs en vergeten direct wat voor mensen zij zijn.
Het zijn jonge mensen met een goed oordeel in wereldse zaken, maar toch zó dwaas, dat zij de eeuwige dingen als louter beuzelarijen achten, een spel spelen met de onsterfelijkheid, en de vreugden van een uur een hoger prijs waard schatten dan de oneindige gelukzaligheid.
Ongetwijfeld zijn er in dit land ook een menigte van jonge mensen, die de boze niet hebben overwonnen. Ja, zij hebben er nooit aan gedacht om dat te doen, omdat zij goede maatjes met hem zijn – zij behoren tot zijn beste bondgenoten. Het is beschamend, dat het zó moet zijn, dat de duivel, wanneer hij rekruten zoekt voor zijn leger, zijn werfsergeant onmiddellijk op deze flinke jonge kerels afzendt, die een betere Meester moesten dienen, doch die maar al te bereid zijn om direct de kracht van hun jeugd en hun sterke aard aan de dienst van een bedrieger te wijden – de boze overwinnen, dat kunt je denken! Over vele jonge mensen regeert hij oppermachtig, en zij worden door hem gevangen geleid naar zijn wil. Hij fluistert hen voortdurend in, dat het melkmuilen en dwazen zijn, die het aandurven om te doen wat recht is, en die er niet van willen weten hun ziel te vergooien terwille van tijdelijke genietingen.
Welnu, er kunnen vanavond op deze plaats enigen zijn van deze jonge mensen, die niet sterk zijn, in wie het Woord van God niet blijft, en die de boze niet hebben overwonnen. Laat hun geweten dat uitzoeken, en wanneer zij zich ten volle kennen en aan zichzelf ontdekt zijn, laten zij dan weloverwogen hun positie nagaan bij het licht van dood en oordeel, en mogen zij door de genade van God ertoe worden gebracht een ogenblik stil te staan, en dan tot het besluit te komen, dat het een verstandiger handelwijze zal zijn om berouw te hebben voor God, om te geloven in Jezus, en zichzelf te wijden aan Hem, die hen sterk kan maken, en het levende zaad van Zijn Woord in hun hart kan leggen, en hen in staat kan stellen om de boze te overwinnen. Maar ik vertrouw, dat ik deze avond spreek tot velen, die zulken zijn als Johannes beschreef, en die de uitnemende genade kunnen prijzen, dat zij zo zijn, want zij gevoelen, dat zij, als zij aan zichzelf zouden zijn overgelaten, geen kracht zouden gehad hebben, en de levende waarheid niet in hun hart zouden vastgehouden hebben. O, laat ieder juichen van heilige vreugde, die uit zijn toestand van slavernij is verlost, uit de woestijn is gevoerd, en in het Kanaän van het behoud is geleid!
O, laat er nog wat zijn, wat beter is dan lofprijzingen, namelijk een heilig leven, god- vruchtige daden, aanhoudende toewijding van hen, die alzo zijn gesterkte en aangevuurd, en overwinnaars gemaakt van de zonde.
Over twee of drie dingen zullen wij vanavond spreken.
Ten eerste beschrijft onze tekst de model-jongeman; vervolgens leiden wij daaruit af, dat zulke model-mannen bekwaamheden in zich hebben om nuttig te zijn. Johannes schreef aan deze jonge mannen, omdat zij zó waren.
Sommigen hier zal ik vragen, om dezelfde reden God te dienen, omdat deze gaven juist zulke zijn, die hen bekwamen om God te dienen.
En in de derde en laatste plaats zal ik trachten bij velen hier op dienstneming aan te dringen, in de hoop, dat vanaf dit geschikte uur velen als strijders van God zullen worden ingeschreven.
1. Ten eerste hebben wij voor ons HET PORTRET VAN DE MODEL- JONGEMAN.
Er wordt niets gezegd over zijn geleerdheid – hij kan een model zijn van alles wat geestelijk goed is, hoewel zijn opvoeding is verwaarloosd; er wordt niets gezegd over zijn rijkdom, zijn positie in de maatschappij, over zijn persoonlijk voorkomen; zonder iets om ten aanzien van een van deze dingen op te roemen, kan hij toch in de voorhoede van de strijders van Christus staan.
1. Wat in de tekst wordt gezegd, heeft alleen maar te maken met geestelijke bekwaamheden, en het gaat om drie punten.
– Ten eerste: deze jongeman is sterk. De sterkte, die hier wordt bedoeld, is niet het resultaat van het feit, dat hij jong is – het is geen louter natuurlijke kracht, maar een geestelijke sterkte, die een gevolg is van de inwoning van de Geest in de man; een sterkte, die de natuurlijke kracht naar voren brengt en heiligt, en die maakt, dat de jongeman met zijn kracht sterk is in de juiste richting. “Ik heb aan je geschreven, jongelingen, want Gij zijt sterk.”
De geestelijk sterke man kan op deze wijze worden beschreven: hij is iemand, die zeer beslist voor Christus heeft gekozen. Hij is geen weifelaar, die op twee gedachten hinkt. Bij hem is nu geen enkele twijfel of aarzeling, zoals die er misschien eerst waren. Hij is voor Christus. Wie ook voor de leugen mag zijn: hij is voor de waarheid. Wie zich ook aan de kant van de oneerlijke mag scharen: hij is voor wie eerlijk is. Wie ook sluwe politiek mag bedrijven: hij is voor het beginsel van recht-doorzee. Hij is tot het besluit gekomen, dat hij van Christus is, en daarom duldt hij op dit punt geen twijfel in zijn ziel. Hij is beslist, niet slechts in zijn dienen van Christus, maar ook in zijn opvattingen. Hij wéét wat hij weet. Hij houdt stevig vast aan wat hij vastheeft. Hij is een man, sterk in de waarheid. Je kunt hem niet aan zijn oor vandaag hierheen en morgen daarheen trekken. Hij is in zijn godsdienstige opvatting niet afhankelijk van zijn godsdienstleraar; hij heeft, met zijn Bijbel voor zich, zijn eigen oordeel: door de genade van God is hij sterk geworden door zich te voeden volgens een Goddelijke leefregel. Hij is een man, die met zijn voeten stevig op een rots staat. Je kunt bijna overal zwakke belijders ontmoeten, en je kunt hen met schoonschijnende argumenten tot bijna alles overhalen, maar de jongeman, die sterk is, zal luisteren naar wat je hebt te zeggen, en het dan in de weegschaal van zijn beoordeling afwegen, maar wanneer hij het eenmaal heeft overwogen, en te licht bevonden, dan zal hij het zonder aarzeling verwerpen. Hij verwerpt direct het kwade, en houdt zich aan wat goed is, omdat God hem door oprechtheid van hart heeft sterk gemaakt.
Terwijl hij dus sterk is in zijn beslistheid, is hij ook sterk inzake zijn standvastigheid. Eens geloofde hij waarheden, omdat het hem zo geleerd was, maar nu begint hij de gronden daarvan te onderzoeken, en de argumenten te ontdekken, die ze staven. Hij heeft, zo al niet alle dingen, toch genoeg beproefd om het goede te behouden. Hij is door een weinig ervaring bevestigd, want, hoewel nog jong, kan hij ervaring opdoen, en dat gebeurt inderdaad bij sommige jonge mensen, zonder dat er veel jaren verlopen. De ervaring van een enkele nacht heeft iemand soms meer geleerd dan de ervaring van jaren; en de ervaring van een enkele dag, een bittere smart, of ijverige arbeid, is meer waard geweest dan het alleen maar verlopen van een twintigtal gewone jaren van voorspoed en vreugde.
Hoe weinig ervaring de man ook heeft gehad, en hoe weinig aandacht hij daaraan heeft kunnen schenken – zij hebben zich samen verbonden om hem te versterken in wat hij gelooft, en jij, hoewel hij geen lust heeft om altijd te redetwisten – hij is dat stadium inderdaad voorbij, hoewel hij geen lust heeft om altijd de dingen te onderzoeken en te beproeven – toch is hij bereid, wanneer bezwaren naar voren worden gebracht, in een geest van zachtmoedigheid daartegen in te gaan, en hij is bereid om de onwetenden en afgedwaalden te onderrichten. Hij is sterk zowel in standvastigheid als in beslistheid.
En dit is niet alles. Hij is, door de kracht van onze Heere Jezus Christus, sterk geworden door een kracht, die zich aan zijn gehele geestelijke gesteldheid heeft meegedeeld. Ik vertrouw, dat een zeer groot gedeelte van onze kerkleden lééft, maar men moet verschillende proeven met hen nemen om te weten, of er enig leven in hen is. Zij lijken op personen, die zo juist uit het water fijn opgevist, en om te ontdekken, of zij leven, houdt je een spiegeltje voor hun mond en je kijkt, of er een beetje wasem op komt; je knielt neer en tracht het zwakke geluid van de ademhaling te vernemen.
“Het is iets, wat ik graag wil weten, ‘t wekt vaak een bang vermoeden op.”
Dit is de erbarmelijke kreet van velen. Misschien is er leven in hen, maar het is leven in een flauwte of in een diepe slaap. Maar de krachtige christen is heel anders. Hij vraagt niet, of hij leeft of niet; hij wéét, dat het zo is, door wat hij in staat is te doen, door de kracht van zijn leven, door wat hij inwendig voelt kloppen, door de begeerten, die branden in zijn ziel, ja, zelfs ook door het verdriet en de smart, die hem het hoofd doen buigen. Hij weet, dat hij leeft. Anderen in onze kerken doen wel iets voor Christus, zij weten, dat zij leven, maar hun gehele geestelijke gesteldheid is verzwakt. Als zij de hamer opnemen en werken voor God, maar zó zacht, dat de spijkers het niet voelen. Als zij de spade ter hand nemen om te spitten in de wijngaard van de Meester, lacht het onkruid hen smadelijk uit. Zij zijn zo buitengewoon zwak en in het algemeen zo wispelturig, zo verzot op nieuw werk, en op het nalopen van telkens wat anders, dat zij van weinig of van geen wezenlijk nut zijn voor de Kerk.
Maar de man, die sterk is in Christus Jezus, is iemand, die als hij strijdt, de helm van zijn vijand in stukken slaat; en die, als hij slinger en steen hanteert, ervoor zorgt, dat de steen met voldoende kracht wordt geworpen om de schedel van Goliath te doorboren. Hij is een man, die, als hij bidt, de poorten van de hemel doet schudden en de gewelven van de hemel laat weergalmen. Hij is een man, die, als hij, voor zondaren pleit, geheel en al pleit – handen en gelaat, en elke spier, openbaren zijn ernst. Hij kan geen eigen leven verder gaan, dat meer dood dan levend is. Hij is van gevoelen, dat als de godsdienst iets waard is, dat hij dan alles waard is, en hij werpt er zich met zijn gehele wezen op – hij wijdt lichaam, ziel en geest, vurig en tot de uiterste graad van zijn kracht, geheel aan de zaak van de Meester.
Ondertussen is hij niet alleen sterk in een daadwerkelijk dienen, maar hij is ook sterk in wat hij niet kan doen. Enige van de mooiste dingen, die in de hemel worden opgetekend, zijn de dingen, die in ons hart aanwezig zijn, maar die wij, door gebrek aan kracht, niet ter hand kunnen nemen.
Het is iets groots, broeders, altijd een werk voor ogen te hebben, dat je noodzaakt op je tenen te gaan staan om het te bereiken, en er je voortdurend naar uit te strekken, totdat je het tenslotte verkrijgt, en je dan uitstrekt naar iets, dat nog buiten je bereik ligt. Ik denk graag aan David, die neerzat voor de Heere, en nadacht over het cederen huis, dat hem niet werd toegestaan te bouwen. De sterke jongeman zal veel plannen hebben, die hem door het hoofd gaan, en hij zal zolang hij nog jong is, niet in staat zijn, die te verwezenlijken, maar zij zullen hem zo dikwijls voor ogen zweven, dat hij tenslotte moed zal grijpen, en daar zijn jaren en mogelijkheden toenemen, zal hij eindelijk verwerkelijken wat eens slechts een droom was.
Schaam je niet, mijn beste jonge vriend, die nauwelijks het huis van je vader hebt verlaten, schaam je er niet voor, dat je soms enige echte dagdromen hebt, schaam je er niet voor, gedachten te koesteren over wat je zou willen doen, als je het zou kunnen. Ik zeg dit onder voorbehoud, dat je thans alles doet wat je kunt, en op deze dag al wat je hebt aan God wijdt. Ga tot Hem, en vraag Hem je ertoe in staat te stellen, in je toekomstig leven méér te doen. Maak doelbewust plannen voor dat toekomstige leven, wees sterk in je voornemen, en mogelijk zal God je kracht en gelegenheid geven; en als Hij dat niet doet, dan zal het toch goed zijn, dat je er je hart op hadt gezet.
Ik kan bovendien zeggen, zelfs in tegenwoordigheid van de achtbare vaders, die de kansel omringen, dat wij in onze kerken danig behoefte hebben aan een geslacht van sterkere mannen. Wij willen de zegeningen niet verachten, die God ons reeds heeft geschonken. Ik geloof niet, alles wel beschouwd, dat welke eeuw ook beter was dan deze, maar dit is de tijd, waarin wij er behoefte aan hebben, dat onze jonge mensen in alle opzichten sterk zijn. Er zijn veldslagen op komst, waarin zij stevig op hun benen moeten staan. Er zullen gevechten plaats vinden, waarin zij van geen enkele waarde zullen zijn, als zij de worsteling zelfs in de voorhoede niet kunnen volhouden, of niet kunnen strijden waar hele regens van vurige pijlen neerkomen en kogels uit de hel. Houdt je ervan verzekerd, dat dit geen gemakkelijke dagen zijn, noch tijden, die ons doen dromen, dat wij de overwinning hebben behaald. Onze vaderen, waar zijn zij? Zij zien vanaf hun tronen op ons neer, maar wat zien zij? Zien zij ons de kroon dragen en de overwinningspalm zwaaien?
Als het zó is, dan zien zij ons inderdaad als krankzinnigen, want dat zou het spel van een dwaas zijn. Maar zij zien ons daarentegen opnieuw onze zwaarden scherpen, en onze volledige wapenrusting weer aandoen, om dezelfde strijd te strijden, die zij hebben gestreden onder andere omstandigheden. Het jonge geslacht is, naast God, onze grote hoop in de worsteling voor Jezus. De jonge mensen van de Kerk moeten in de volgende twintig jaren haar eigenlijke ziel en kracht zijn, een geslacht van helden, door hun ijver sneller dan arenden, en door hun geloof sterker dan leeuwen.
2. De tekst geeft een uitvoeriger beschrijving van de model- christenjongeman met de woorden: “en het Woord van God blijft in u.”
Hare Majesteit was vandaag aan de zuidzijde van het water, maar zij woont daar niet. Al de luister en zonneschijn van haar aanwezigheid zijn verdwenen, en de Westminsterbrug en Stangate zijn weer zoals zij tevoren waren. Het Woord van God komt soms met ware koninklijke luister in de ziel van jonge mensen; zij worden voor een tijd erdoor beïnvloed, en zij verheugen zich erin, maar helaas, dat gezegende Woord verlaat hen direct, en zij zijn door wat zij hebben gehoord er niets beter aan toe. Menigten zijn nog altijd hoorders van de steenachtige grond: zij ontvangen het Woord met blijdschap, maar zij hebben geen wortel, en zij verdorren direct. De modeljongeman in de tekst is niet van dat soort.
Het Woord van God blijft in hem, waaronder ik versta, dat hij iemand is, die het Woord verstaat, want het moet bij hem ingang vinden, voordat het in hem kan blijven, en het kan slechts binnenkomen door de deur van het verstand. Hij verstaat het Woord, en dan, omdat hij het Woord liefheeft, sluit hij die deur toe, en houdt zich bezig met de waarheid. Er zijn beslist niet zoveel mensen, die het Evangelie verstaan, als wij soms veronderstellen. Ik ben er niet zeker van, of het terzijde stellen van de Westminster Catechismus2) een werkelijk verstandige zaak was. Dat prachtige, oude kort begrip van de leer verschaft aan hen, die daarin op een verstandige wijze zijn onderwezen, een zeer hechte grondslag, waarop daarna de waarheid kan worden gebouwd.
Een aanmerkelijk aantal van onze kerkleden verstaat de waarheid niet, die zij beweren te hebben aanvaard. Ik geloof, dat dit meer of minder van alle denominaties geldt, en dat de predikanten maatregelen moeten treffen, door cursussen of anderszins, die dan, onder de zegen van de Heilige Geest, onze jeugd zouden kunnen opbouwen in ons allerheiligst geloof. De model-jongeman wordt op deze wijze onderwezen. Voor zover zij een zaak van het verstand is, verstaat hij de waarheid. Door een krachtige liefde grijpt hij haar als met stalen haken vast, en dan dient hij haar met zijn ganse ziel: terwijl hij het Woord van God als leer vasthoudt, houdt het hém vast als een levende, inwonende kracht.
Het Woord van God blijft in hem, dat is: hij gevoelt voortdurend zijn invloed. Het blijft in hem, “een fontein van water, springend tot in het eeuwige leven”, – een heilig vuur, dat zijn zonden verteert en zijn ziel vertroost. Het blijft in hem: een boodschapper van de hemel, die hem de frisheid van de hemelse waarheid leert kennen, die hem boven aardse verlangens verheft, en hem toebereidt voor de hemelse woningen. Het Evangelie doordringt zijn natuur. Het is met zijn eigen persoon vervlochten. Je zou hem gemakkelijker kunnen doden dan hem afvallig maken.
“De banden, die kwellingen binden, en rijkdom,
rondom zijn hart, kunnen scheuren een keer;
maar nooit, nooit zouden zij kunnen verbreken
‘t houvast, dat hij heeft aan Christus, zijn Heer.”
Het Woord van God is de aanwezige plaatsvervanger van God geworden, die woont in zijn geest, en als een soeverein heerst over zijn gehele ziel. Het blijft in hem als een onvergankelijk zaad, dat de dood zelfs niet kan doden. Dit is inderdaad de gezegende jongeman: God heeft hem gezegend, en wie zal die zegen ongedaan maken?
3. In de derde plaats voegt de tekst eraan toe: “en gij hebt de boze overwonnen.”
Dit wordt gezegd van de jonge man. Hij is nog maar een jongeling in de genade; hij heeft het vaderschap in Christus nog niet bereikt; en desondanks heeft hij de boze overwonnen. Het treft mij, dat men vroeger over het Christendom placht te spreken als over een krachtiger zaak dan het nu is. Wanneer de mensen bidden, dan spreken zij zelden in positieve zin over wat de godsdienst voor hen heeft gedaan. Ik heb dikwijls een broeder horen zeggen: “De Heere heeft grote dingen voor ons gedaan, wij verlangen daarover verblijd te zijn.”
Wel, mijn beste broeder, als de Heere grote dingen voor je heeft gedaan, dan ben je verblijd. Ik heb het meegemaakt, dat over de tekst “de liefde van Christus dringt ons” werd gepreekt alsof hij zegt, dat de liefde van Christus ons behoort te dringen – wat zeker waar is, maar het is niet de waarheid van de tekst. Zij dringt ons metterdaad, zij heerst in de ziel. Wij spreken dikwijls van een worsteling met Satan, van een strijd, en van een streven om te overwinnen, maar de tekst spreekt van een reeds behaalde overwinning, en dat door jonge mannen. Wij onteren God en maken, dat de mensen gering denken van het Evangelie, wanneer wij deze voorgewende nederige uitdrukkingen invoegen, daar ze alleen maar worden gebruikt om de mensen te laten zien, hoe buitengewoon nederig wij zijn. Wij zijn zo bespottelijk bescheiden, dat wij weigeren de macht van de Goddelijke genade in onze ziel te erkennen. Als mens zou ik schroomvallig spreken over alles wat ik zelf doe, maar over alles wat God in mij, of voor mij, of door mij heeft gedaan, zal ik niet met ingehouden adem spreken, maar het bevestigen en mij erover verheugen, opdat God daardoor mag worden verheerlijkt.
Er zijn hier mensen, die de duivel hebben overwonnen en zij hebben hem overwonnen in zijn vele gedaanten. Veel beschrijvingen van de duivel doen de ronde, maar ik vrees, dat geen enkele daarvan nauwkeurig is, want hij neemt verschillende gedaanten aan op verschillende plaatsen. Hij is een kameleon, altijd beïnvloed door het licht, waarin hij op dat ogenblik verkeert; een Proteus, die elke gedaante aanneemt, als die maar aan zijn doel beantwoordt. Sommige jonge mensen hebben die blauwe duivel overwonnen, die de mensen vasthoudt in wanhoop, twijfel, vrees en beven. Eens was je aan hem onderworpen. Het was je niet mogelijk, zei je, te geloven in Christus. Je vreesde, dat je nooit zou worden behouden. Je bracht tegen uzelf bittere dingen in. Maar nu hebt je hem door een eenvoudig geloof in Jezus uitgeworpen, want je weet, in Wie Je geloofd hebt, en je bent ervan verzekerd, dat Hij bij machte is je pand te bewaren. Je hebt die duivel overwonnen, en Hoewel hij tracht terug te komen, en wanneer je zaak je enige zorgen baart, of de lever wellicht niet goed werkt, zich poogt in te dringen, zal hij je toch nooit meer de oude boeien aanbinden.
Dan is er die stof-etende duivel, van wie wij nooit te slecht kunnen spreken – de gele duivel van de onrechtvaardige mammon, de liefde tot goud en zilver, de vreselijke god van Londen, die over deze stad rolt, alsof alles zijn eigendom was. In mijn gedachte zie ik hem als een draak op de spits van de kerktoren grinniken om het opschrift boven de Koninklijke Beurs: “De aarde is de Heeren, en haar volheid”, en lachen, omdat hij wel beter weet, want hij meent, dat alles hem toebehoort.
Juist zoals hij oudtijds tot Christus zei: “Al deze dingen zal ik je geven, indien Je zult neervallen en mij aanbidden.” Wat een streken worden er tegenwoordig uitgehaald uit liefde tot het goud! Inderdaad, sommigen van ons, die geen zakenlieden zijn, maar die desondanks niet blind zijn, weten, dat valse merken en valse maten zo stelselmatig zijn geworden, dat hun uitwerking is verloren gegaan, en dit is op zichzelf bijna even eerlijk alsof het eerlijk was. De werkelijkheid is, dat de mensen er zó gewoon aan zijn geworden om te zeggen, dat tweemaal drie zeven is, dat al hun buren zeggen: “Precies, en wij zullen je de goederen volgens dezelfde berekening betalen, zodat de zaak zelf zich moet vereffenen.”
Maar de oprechte christen, de man, die sterk is, en in wie het Woord van God blijft, veracht dit alles. Hij hoort anderen zeggen: “Wij moeten leven”, maar hij antwoordt: “Ja, maar wij moeten ook sterven.” Hij komt tot het besluit, dat hij zijn ziel niet wil vergooien om naar rijkdom te streven, en als het niet mogelijk is een handelsvorst te worden zonder de erecode en de Wet van Christus te schenden, dan zal hij ermee tevreden zijn, dat hij arm is.
O, jongeman, als je zover bent gekomen, dan hebt je inderdaad de boze overwonnen! Ik vrees, dat hier sommigen zijn met een grijs hoofd, die zich nauwelijks aan de strijd hebben gewaagd. Wee hun!
Over een andere gedaante van de boze moeten wij alleen maar fluisterend spreken, maar ach, hoe moeilijk is die door de jongeman te overwinnen. Ik bedoel “vrouwe wellust”, die mooie maar onreine, die glimlachende maar moordzuchtige vijandin uit de hel, door wie zo velen worden misleid. Salomo sprak van “de vreemde vrouw”, maar de sterke christen, in wie het Woord van God blijft, gaat haar deur voorbij, en sluit zijn oor voor haar sirenenzang. Hij ontvlucht de begeerlijkheden van de jeugd, die krijg voeren tegen de ziel, hij bewaart zijn lichaam en ziel beide voor zijn Heere, die hem heeft verlost door zijn dierbaar bloed.
Jongeman, als je sterk bent en de boze hebt overwonnen, dan heb je, vertrouw ik, ook die Lucifer van hoogmoed overwonnen, en het is je streven om ootmoedig te wandelen met je God. Je hebt elke gedachte aan eigen verdienste opgegeven. Je kunt niet in uzelf roemen, noch uzelf verheffen, maar je buigt je ootmoedig neer aan de voet van het kruis, om Hem te aanbidden, die je heeft verlost van de toekomende toorn.
Je hebt, naar ik vertrouw, ook afstand gedaan van elke onderworpenheid aan de grote, rode draak van het fatsoen, die met zijn staart zelfs de sterren van de hemel meesleept. Er zijn sommigen, die denken, dat het veel erger zou zijn om als onfatsoenlijk te worden beschouwd dan als onchristelijk te worden aangemerkt. Onchristelijk te zijn zou slechts zo’n algemene beschuldiging zijn, dat zij zich daarbij zouden kunnen neerleggen; maar onfatsoenlijk te zijn, dat zou werkelijk afschuwelijk wezen! Jonge mensen in Londen worden daardoor aangetast. Als de jonge mensen in de kerk naar de een of andere vermakelijkheid gaan – zij lezen allen een bepaald soort boeken – als zij losbandig en twijfelzuchtig zijn, dan komt daarmee de verzoeking tot hen, en alleen de man, die sterk is, en in wie het Woord van God blijft, zal de boze overwinnen door alleen te doen wat recht is – “onder ongelovigen gelovig bevonden.”
2. Zo heb ik dus een model-christenjongeman beschreven. Laten wij er verder opletten, dat DE DINGEN, DIE HEM MAKEN TOT WAT HIJ IS, DE VEREISTEN ZIJN OM NUTTIG WERK TE DOEN.
Natuurlijk zijn bepaalde talenten nodig voor bepaalde posities, maar het is een regel zonder uitzondering, dat ieder kind van God in het Goddelijk gezin nuttig kan zijn. God heeft geen enkele dienaar, voor wie Hij geen dienstwerk heeft aangewezen. Welnu, mijn vrienden, tot wie ik thans spreek, let erop, dat je sterk zijt: als wij dit aannemen, dan zal juist de kracht, die je nu bezit, je in staat stellen zendingswerk voor God te verrichten, en de genadegaven, die in je door Christus Jezus zijn gewerkt, geloof, liefde, moed, en geduld, zijn je bekwaamheden voor heilige arbeid.
Als je predikant moet worden, dan moet je misschien een zekere mate van wetenschap verwerven. Als je zendeling moet worden, dan zult je een bijzondere opleiding nodig hebben, maar die kunt je ontvangen. God zal je de kracht geven om die te verkrijgen, en je geestelijke sterkte zal je daarbij zeer behulpzaam zijn. En tevens is al de sterkte, die je voor ander werk nodig hebt, dezelfde, die je reeds bezit. Er zijn mensen in de wereld, die ons geen woord tot de onbekeerden willen laten spreken, want zij zeggen, en zij zeggen volkomen naar waarheid, dat onbekeerden dood zijn in zonde, en daarom moeten wij hen niet gebieden te leven, want zij hebben geen kracht om te leven. Zij vergeten, dat wij de macht hebben in het Woord en de Geest van God, en dat, als wij voor God het Woord spreken, daarmee kracht gepaard gaat. Welnu, maar al te veel wordt onder ons het feit vergeten, dat wij wezenlijk macht hebben van boven. In het gebed bidden wij altijd om de uitstorting van de Heilige Geest, wat zeer juist is, maar denk eraan: wij hebben de Heilige Geest – de Geest is hier aanwezig. Hij openbaart zich niet altijd even duidelijk, maar Hij wordt aan zijn Kerk geschonken om in ieder van zijn volk te blijven, en als wij maar wilden geloven in zijn tegenwoordigheid, dan zouden wij dat meer bemerken. Zij, die prediken met zeer goede resultaten, zullen je zeggen, dat één oorzaak daarvan is, dat zij verwachten resultaat te hebben. Zij prediken niet in de hoop, dat er mogelijk één of twee behouden worden, maar in de wetenschap, dat het zo zal zijn, omdat het Woord van God de kracht is tot behoud.
Zij geloven in de Heilige Geest, en zij, die dat doen, aanschouwen de Heilige Geest, maar zij, die slechts aarzelend op de Heilige Geest hopen, zien Hem niet: het is met hen al naar zij geloven. Geloof, mijn broeder, dat je als gelovige de macht bezit, die nodig is om je handelshuis, dat nu zo
goddeloos is, te veranderen in een gebedshuis. Geloof het, en begin te werken als zij, die het echt geloven. Geloof, mijn jonge handwerksman, dat zij, die je des morgens voorbijgaan, door je en door God zullen worden bekeerd, als je uit je hart tot hen spreekt. Ga naar hen toe, als iemand, die weet, dat God aan hen werkt; zij zullen ontzag hebben voor je wijze van doen, en als zij je boodschap verwerpen, dan zullen zij gewaar worden, dat zij het moeilijk krijgen met hun geweten.
“Ik schrijf aan je, jongelingen, want Gij zijt sterk.” Wij smeken je, die kracht te gebruiken om zielen te winnen voor Christus. Bedenkt, dat juist deze kracht, die voor uzelf een zegen meebrengt, een ander ten nutte zal komen. Juist het geloof, dat je tot Christus bracht, is alles wat je nodig hebt om anderen tot Christus te brengen. “Hij, hun geloof ziende, zei tot de verlamde: je zonden zijn je vergeven.” Je zult ondervinden, dat je in datgene, waarin je inwendig geestelijk zwak zijt, ook uitwendig machteloos zult zijn voor de dienst van Christus. En in zoverre je inwendig sterk bent ten aanzien van je persoonlijke gemeenschap met de Heere Jezus, zult je ook naar die mate uitwendig sterk zijn in het werk van je Heere. Staat op, Je jongemannen; gij, die deze morgen in je binnenkamer het aangezicht van Christus hebt gezien; gij, die gedurende de dag in gebed op Hem hebt gewacht; gij, die vermaak hebt in zijn Woord, en het stof van je afschudt! Weest werkzaam in de kracht, die God je heeft geschonken om Hem te dienen, terwijl je het nog kunt. Wat de engel zei tot Gideon, dat zeg ik tot je, jongeman: “de Heere is met je, Je strijdbare held”, en telkens weer: “Ga heen in deze je kracht.”
Als de jongeman vraagt naar gereedschappen en wapens, waarmee hij zijn Meester kan dienen, dan verwijzen wij hem naar het volgende punt in de tekst: “Het Woord van God blijft in u.” Welnu, mijn beste broeder, als je anderen verlangt te onderwij- zen, dan behoeft je niet te vragen wat je hun moet leren, want dat woont in u. Hebt je een tekst nodig, die op de zorgelozen indruk zal maken? Welke maakte indruk op u? Je kunt geen betere vinden. Je verlangt te rechter tijd een woord te spreken uit het Woord van God, dat geschikt is om de treurenden de troosten. Wat heeft je eigen ziel getroost? Je kunt geen betere gids vinden. Je hebt binnen in je je eigen ervaring als een onderwijzer, die je niet kan teleurstellen, en je hebt ook een bemoediging, die niet van je kan worden weggenomen. Het Woord van God zal in je opwellen als een fontein; en waarheid en genade zullen in stromen uit je verder vloeien. Ik heb weleens gehoord, dat onze Heere geleek op een man, die een kruik met water droeg, en terwijl hij die op zijn schouder droeg, liep er al druppelend, druppelend, druppelend, water uit, zodat iedereen het spoor van de waterdrager kon volgen. Al zijn volk, dat zo’n volheid van genade meedraagt, moest zó zijn, dat iedereen door wat zij hebben achtergelaten kon weten waar zij zijn geweest. Hij, die in specerijbedden heeft gelegen, zal de lucht, waarin hij wandelt, met zijn geur doordringen. Iemand, die als Aser zijn voet in olie heeft gedoopt, zal zijn voetafdrukken achterlaten. Wanneer het levende en onvergankelijke zaad in je blijft, zullen de Goddelijke driften van de nieuwe natuur je de weg wijzen naar de verstandigste werkmethoden. Je zult veeleer door die innerlijke drang op de rechte wijze te werk gaan dan door de geschreven wet, en je persoonlijk behoud zal je het meest van pas komen om anderen van de kudde van je Meester op te zoeken.
Nog eens weer: “Je hebt de boze overwonnen.”
De man, die eenmaal Satan een klap in het gezicht heeft gegeven, behoeft voor mensen niet bang te zijn. Als je dikwijls handgemeen bent geweest met een zware verzoeking, en die al worstelend hebt overwonnen, dan kunt je smadelijk lachen om alle onbeduidende tegenstanders, die je aanvallen. Het zal kloekheid wekken in de jongeman, en hem tot een waarlijk gespierd christen maken, als hij is geoefend in inwendige worstelingen. Je hebt door de kracht van de genade Satan overwonnen – gij; Welnu, dan is er hoop, dat Satan in de zondagsschoolklas, die je hebt te onderwijzen, in de harten van die jongens en meisjes, opnieuw kan worden overwonnen. Er is hoop voor de dronkenman, met wie je onlangs een gesprek had; waarom zou hij de boze niet overwinnen? Eens was je zeer zwak, maar de genade heeft je sterk gemaakt. Wat de genade voor je heeft gedaan, dat kan zij ook voor een ander doen. “Nadat ik zelf was gered”, zei iemand, “wanhoopte ik nooit aan welke andere ook.”
Zo moet het feit, dat Je in staat werd gesteld in een zeer vreselijke strijd een overwinning te behalen, je troosten met het oog op alle andere gevallen. Ga de achterbuurten in – zij zijn niet ver weg; dring door in de donkere stegen en sloppen. Je hebt de boze overwonnen; je kunt niets ergers aantreffen dan hem, die je reeds hebt verslagen. Laat de majesteit van de genade in je ziel voor je een troost en een aansporing zijn, en zeg nooit, dat er iets te doen valt, dat te moeilijk is voor je, die reeds van aangezicht tot aangezicht Apollyon hebt tegengestaan en hem op de vlucht hebt gejaagd.
3. De bewoordingen van de tekst brengen mij ertoe om OP DIENSTNEMING AAN TE DRINGEN.
“Ik heb aan je geschreven, jongelingen.” In de oorlogen met Frankrijk bemerkten zekere jongemannen, dat hun naam ongelukkigerwijze stond ingeschreven op de lijst van dienstplichtigen, en zij moesten ten strijde trekken. Welnu, ik hoop, dat er in een oorlog, waaraan niemand van ons zich wenst te onttrekken, vanavond hier jongemannen lijn, van wie de namen staan ingeschreven – dienstplichtigen van de hemel – die vanavond worden opgeroepen om, meer dan tevoren in hun leven, uit te trekken tot de strijd van de Heere der heerscharen. Elke jongeman hier, die reeds tot God is bekeerd, nodig ik uit om zichzelf vanavond aan de Heere Jezus Christus toe te wijden. Dit is een zaak, die ik je niet kan aanpraten, en ik zou dat echt niet willen proberen, maar ik zou je wel willen verzoeken een ogenblik stil te zitten en bij uzelf dit te overwegen: “Ik geloof in Christus; ik ben kort geleden aan het Heilig Avondmaal geweest; ik belijd, dat ik door God verkoren ben, door kostbaar bloed ben verlost, ben afgezonderd van de rest van de mensheid, ben bestemd voor een heerlijke onsterfelijkheid: leef ik, zoals dat een verloste betaamt?”
Terwijl je je hand nadenkend over je voorhoofd strijkt, zult je waarschijnlijk tot de conclusie komen: “Dat doe ik niet; ik vertrouw, dat ik in zekere zin God dien, maar niet met mijn gehele hart, en ziel, en kracht, zoals ik dat zou moeten doen. Hoe staat het met mijn tijd? Wijd ik daarvan, zoveel ik kan, aan heilig werk? Hoe staat het met mijn talent? Openbaart zich dat het meest in het Letterkundig Genootschap of in de zondagsschool? Worden mijn redenaarsgaven het meest ontplooid in de debatclub of in het prediken op de hoek van de straat? Geef ik aan Christus de bloeitijd, het uitnemendste en de kracht van mijn leven? Als ik dat niet doe, dan behóór ik dat te doen. Ik moet, dat gevoel ik, ik moet geheel van Christus zijn. Niet, dat ik mijn zaak in de steek moet laten, maar ik moet mijn zaak tot een zaak van Christus maken, en haar zó leiden, en van de opbrengsten zoveel uitdelen, dat ik daarmee bewijs, dat ik een rentmeester van Christus ben, die in de wereld werk voor Hem, en niet voor mijzelf. Beste vrienden, als je vanavond niet zozeer belooft als wel bidt, dat er vanaf deze tijd geen druppel bloed in je lichaam zal zijn, noch een haar van je hoofd, noch een penny in je beurs, noch een woord op je tong, noch een gedachte in je hart, die niet geheel aan de Heere gewijd zullen zijn, dan zal ik zeer verblijd zijn.
Het zal goed zijn, indien je als dienstplichtigen nog een stap verder gaat. Het “heilig werkvolk” – zoals men gewoonlijk hén noemde, die rondom de kathedraal te Durham woonden, en die waren vrijgesteld van alle herendiensten, omdat zij de kerk dienden – ik zou graag willen, dat je nu denkt aan de een of andere bijzondere positie of werkkring, waarin je uzelf, als jonge mannen en jonge vrouwen, geheel aan Christus kunt wijden. Algemeenheden behoren in de godsdienst altijd vermeden te worden, maar in het bijzonder algemeenheden in de heilige dienst. Wanneer iemand bij je komt om een betrekking, en je zegt tot hem: “Wat bent u?” en hij antwoordt: “Ik ben huisschilder, of timmerman”, dan kunt je hem misschien werk verschaffen, maar als hij zegt: “O, ik kan alles”, dan is het je duidelijk, dat hij niets kan. Zo is het ook met een soort geestelijke werklieden, die beweren, dat zij in de kerk alles kunnen doen, maar die in werkelijkheid niets uitrichten.
Ik zou graag willen, dat mijn dienstplichtige broeders vanavond goed bedenken, wat zij verder aan zullen gaan doen, en ik smeek hen, dit zo grondig te overwegen, dat zij, wanneer zij tot een besluit zijn gekomen, dit niet behoeven te veranderen, want veranderingen brengen nadelen mee. Wat kunt je doen? Wat is je roeping? Scholen voor verwaarloosde kinderen? Zondagsscholen? Straatprediking? Traktaatverspreiding?
Hier hebt je ruime keus: wat kies je? Verspil geen tijd, maar zeg: “Dit is mijn roeping, en door de genade van God wil ik mij daaraan wijden, met de bedoeling het zó goed te doen, als ooit iemand het heeft gedaan – zo mogelijk nog beter; met de bedoeling, om, als ik ga werken op een school voor verwaarloosden, een heel goed onderwijzer te zijn voor die kleine zwervers; en om, als ik aan een zondagsschool begin, ernaar te streven mij in de klas zo nuttig te maken, als ooit een onderwijzer zou kunnen zijn.” Je zult voor de kerken geen geringe zegen zijn, als zo’n besluit wordt genomen, en als zij, die dienst nemen, bevonden worden van zo’n soort te zijn.
Bovendien zou ik willen vragen, of hier misschien geen jonge mannen zijn, die zich kunnen geven aan het christelijk predikambt, wat nog een stap verder gaat. Er zijn veel mannen, die in dienst van het christelijk predikambt behoorden gesteld te worden, maar die zich daaraan onttrekken. Je behoeft niet te verwachten, dat je er aardse rijkdom door zult verwerven. Als je enige neiging hebt van dat soort, dan bid ik u: houd je bij je stenenkloppen, daarvoor zult je beter worden betaald. Als je enigszins van gedachte zijt, dat je het predikambt een gemakkelijk leven zult vinden, dan smeek ik je om het met de tredmolen te proberen, want dat je, vergeleken met het leven van een echt christenprediker, een ontspanning zijn – tenminste in Londen. Maar als je een krachtige begeerte voelt om zielen te winnen, en als je met resultaat over andere onderwerpen hebt gesproken, en enigermate de aandacht kunt trekken, overweeg dan, of je je niet aan dit werk kunt wijden. Ach, jongeman, als ik een grootse gedachte in je ziel werp, dan heb ik daarmee alleen de eer van mijn Meester op het oog. Als de Heere vanavond zou zeggen: “Zondert Mij af beide Barnabas en Saulus tot dit werk”, als Hij de een of andere kranige, edelmoedige jonge kerel opriep, die zich misschien aan handelsarbeid zou gegeven hebben, maar die zich nu wil wijden aan de dienst van het christelijk predikambt, dan zou dat goed zijn. Pas op, dat je hem, die God wil hebben, niet tegenhoudt.
Dan heb ik verder nog te zeggen: is hier misschien niet de een of andere jongeman, die in dienst wil treden bij het zendingswerk in het buitenland?
“Ik schrijf aan u, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord van God blijft in u, en gij hebt de boze overwonnen.”
Jullie zijn de mannen, die wij nodig hebben. Dr. Mullens en de heer Robinson zullen blij zijn, als zij iets van je horen. Ik zou vanavond een soort proclamatie kunnen voorlezen, zoals ik die soms zie uitgevaardigd door Hare Majesteit: “Jonge mannen gevraagd.”
Wij geven geen beschrijving aangaande zowel omvangs- als lengtemaat, maar wij geven deze beschrijving: “Jongemannen gevraagd, die sterk zijn, in wie het Woord van God blijft, en die de boze hebben overwonnen.”
Als je zwak bent kun maar beter nog een poosje in eigen land blijven, in de christelijke kinderkamer. Die tot nu toe het Woord van God niet verblijft, zou beter nog wat kunnen wachten, totdat je bent onderwezen in de beginselen van het geloof. Die de boze niet hebt overwonnen, zou beter je ongebruikte zwaarden kunnen beproeven in de strijdperken van het eigen land. Jullie zijn niet de mannen, die wij nodig hebben.
Maar jullie die sterk genoeg bent om iets te doen en te wagen voor Jezus – jij, die geestelijk genoeg gezind zijt, zodat je het boze monster in uzelf hebt overwonnen, – jij bent de man om Satan in het buitenland te bestrijden, in zijn sterkten van heidendom, pausdom en mohammedanisme. Jullie, de uitverkoren mannen van de kerk, jullie zijn de mannen, die het Zendingsgenootschap nodig heeft.
Denkt er vanavond over na voordat je gaat slapen, en als de Heere er je toe neigt, meldt je dan aan, en zegt: “Hier ben ik, zend mij.”
Nog eens: als dit onmogelijk zou zijn, en ik neem aan, dat dit misschien met de meesten van ons het geval is, kunnen wij dan vanavond niet een lijst opstellen van jonge mannen, die willen besluiten om in eigen land hèn te helpen, die de moed hebben om naar het buitenland te gaan?
Jullie, als jongemannen, hebt voortreffelijk gehandeld door te proberen een grote som voor dit werk bijeen te brengen. Je bent in dat opzicht een voorbeeld voor elke christelijke denominatie. Maar laat het plan geheel tot voltooiing komen, en wanneer het is voltooid, zorgt er dan voor, dat je het weer opnieuw doet, want het is goed om altijd ijverig te zijn in goede werken. Wij moeten vergeten wat achter ons is, en ons uitstrekken naar wat voor ons ligt. Het zal iets groots zijn, wanneer alle christelijke kooplieden doen, wat sommigen doen, namelijk iets geven van hun vermogen, in een behoorlijke verhouding. Het is een zegen voor een jongeman, als hij een zaak begint met de bepaling, dat hij de Heere in elk geval zijn tienden zal geven. De gewoonte om wekelijks wat weg te leggen voor Christus, en het dan aan Christus te geven uit zijn eigen tas, in plaats van uit je eigen beurs, is zeer prijzenswaardig. Kweekt haar aan, jonge mannen, die zo juist voor uzelf een zaak bent begonnen; en beste vrouwen, helpt je mannen om dit te doen.
Jongemannen, die kantoorbedienden bent, en een vast inkomen hebt, maakt dit tot een vast onderdeel van je wekelijks werk, en laat een gedeelte van de gewijde buit naar het buitenlandse arbeidsveld van de Heere gaan. Maar laten tegelijkertijd je bijdragen voor een en ander nooit dienen als een ontheffing van persoonlijke dienst. Geeft jezelf aan Christus – je gehele persoonlijkheid in haar grootste kracht, je gehele persoonlijk- heid, standvastig, verstandig, zonder een bijmengsel van onzuivere motieven.
Moge God zijn zegen geven, om Christus’ wil.
Amen.