Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
O Heere! bij ons is de beschaamdheid van de aangezichten… omdat wij tegen U gezondigd hebben. Daniel 9:8
Een klaar en diep bewustzijn van zonde, van haar snoodheid, en van de straf, die zij verdient, behoort ons te verootmoedigen voor de troon. Wij hebben gezondigd als Christenen. Helaas! dat het zo moest zijn. Hoe begunstigd wij ook zijn, hebben wij ons nochtans aan ondankbaarheid schuldig gemaakt; boven de meesten bevoorrecht, hebben wij echter niet naar onze mate vruchten gedragen. Wie is er, al heeft hij nog zolang aan de christelijke kring deelgenomen, die niet een blos zijn aangezicht zal voelen bedekken, wanneer hij terug ziet op het verledene? Wat onze dagen betreft vóór onze bekering, mogen zij vergeven en vergeten zijn; maar sedert die tijd, hoewel wij niet zondigden als tevoren, hebben wij toch gezondigd tegen licht en tegen liefde; licht dat ons gemoed waarlijk had bestraald, en liefde, waarin wij ons hadden verblijd. O! hoe snood is de zonde van een begenadigde ziel! De zondaar, die de vergeving nog niet deelachtig is, zondigt oneindig minder zwaar dan Gods uitverkorenen, die met Christus gemeenschap hebben gesmaakt en op zijn boezem hun hoofd hebben neergevleid. Zie op David! Velen spreken over zijn zonde, maar ik bid u, zie op zijn berouw en hoor zijn gebroken beenderen, terwijl ieder van hun zijn smartvolle belijdenis uitstort! Merk op zijn tranen, hoe zij ter aarde vallen, en de diepe verzuchtingen, die de gedempte tonen van zijn harp vergezellen! Wij zijn allen afgeweken, laat ons dan de geest van de bekering zoeken deelachtig te worden. Merk wederom op Petrus! Wij spreken veel van zijn verloochening van de Meester. Bedenk, dat er geschreven staat: “Hij weende bitter.” Hebben wij geen verloocheningen van onze Heere met tranen te bewenen? Helaas! deze onze zonden voor en na de bekering zouden ons gewis naar de plaats van het onuitblusbaar vuur verwijzen, ware het niet om de soevereine genade, die ons onderscheidde, ons rukkende als vuurbranden uit het vuur. Mijn ziel, buig u neer onder het besef van uw natuurlijke zondigheid en aanbid uw God. Bewonder de genade, die u behoudt, de goedertierenheid, die u spaart, de liefde, die u vergeeft.