DE LAATSTE WOORDEN VAN SPURGEON
Tien dagen voor zijn dood voelde Spurgeon dat zijn einde naderde. In een van de kamers van het hotel Beau-rivage waar hij ziek op bed lag, sprak hij tot een van zijn vrienden die aan zijn ziekbed waakte. “Dit is nu het einde, maar God heeft bewezen dat Zijn Naam is Hoorder des gebeds“, doelende op de opmerkelijke omstandigheid, dat hij in Juli van het vorige jaar, werd opgericht van een ziekbed, dat zijn doodsbed scheen te zullen worden. In de laatste dagen van zijn leven, was de geliefde leraar de meeste tijd buiten kennis; in een ogenblik van helderheid sprak hij op zijn eigenaardige blijde toon: “Ik heb zulk een gelukkigen tijd, de Heere is mij zo nabij“.
Op 17 januari sprak Spurgeon tot zijn bijeen verzamelde vrienden. Hij zei in de namiddag: “Ik zal vanavond een korte preek houden“. Vrezende dat zijn gezondheidstoestand dit niet zou toelaten, wist men hem te overtuigen dat hij iets zou voorlezen van wat hij al eens geschreven had. Zijn vrienden wisten dat hij meer arbeid verrichtte gedurende zijn ziekte, dan goed voor hem was, maar Spurgeon verzekerde steeds dat hij zich beter voelde, als hij zich met letterkundigen arbeid bezig hield, dan wanneer hij niets deed. Inmiddels had hij een schets gemaakt van de toespraak die hij wilde houden, en wel over Rom. 15 : 5, die aldus luidt: De God der lijdzaamheid. In vier punten had hij de stof verdeeld punt 1. Wie lijdzaamheid beoefent; 2. wat tot lijdzaamheid roept; 3. wat lijdzaamheid werkt en 4. wie lijdzaamheid loont.
Spurgeon liet die avond de Schotse berijming van Psalm 103 zingen, waarna hij die psalm voorlas en verklaarde, terwijl hij daarna zijn secretaris vroeg om het gebed te doen. Daarna las Spurgeon zijn verklaring van Matth. 15 : 21-28, wat gaat over de kananese vrouw, waarvan hij een manuscript gereed had, maar nog niet in druk was uitgegeven. Het dankgebed werd gedaan door de predikant G. Samuel van Birmingham, terwijl de samenkomst besloten werd met het zingen van een gezang, dat ten onrechte aan Samuel Rutherford wordt toegeschreven en hetwelk begint met de woorden:
“The sands of time are sinking, The dawn of heaven breaks.”
(Het zand des tijds zinkt neder, De dageraad des hemels breekt aan).
De bijeenkomst werd gesloten met een vurig gebed door Spurgeon zelf. Er zaten eenentwintig vrienden rondom hem.
De volgende dag deed Spurgeon nog een uitstapje naar Monti een geliefd plekje, maar s’avonds deed zijn hand door de jicht hem zoveel pijn, dat hij zich vroeg naar bed begaf, waarvan hij niet meer zou opstaan. De dag daaraanvolgende sprak hij: “Mijn werk is gedaan.” Op 31 Januari ging Spurgeon in tot de rust, die weggelegd is voor Gods volk. Men heeft beweerd, dat hij op zijn sterfbed de woorden van Paulus zou hebben herhaald: “Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop voleindigd, ik heb het geloof behouden”, maar dit wordt in het maandblad The Sword and Trowel tegengesproken.