(Brief aan de jongeheer William Cooper, een van C. H. Spurgeon’s vroegere leerlingen te Newmarket)
N°. 9 Union Road, Cambridge — 1851.
Mijn lieve William.
Je ziet aan dit adres, dat ik niet langer bij de heer Swindell ben; maar in een heel aangename positie in een kleinere school van ongeveer vijftien jongens. Ik denk, dat je thuis bent, maar merkt, dat het boerenbedrijf geen spelletje is, noch dat het gans en al zo nuttig en aangenaam is als studeren. Met recht heeft men gezegd: Wij waarderen onze voorrechten niet voordat wij ze verliezen.
Daar ik (zij het ook in geringe mate) de waarde van de godsdienst ken, zo laat mij hem ook onder jouw aandacht brengen. Als je jezelf de tijd geeft om na te denken, dan zul je jezelf spoedig herinneren, dat je moet sterven; en als je dan een ogenblik verder nadenkt, zul je jezelf herinneren, dat je een ziel hebt, en dat die ziel nooit zal sterven, maar in eindeloze kwelling moet voortleven. Je bent een verantwoordelijk wezen; God, die je gemaakt heeft, eist volkomen gehoorzaamheid. Maar je moet erkennen, dat je hebt gezondigd. Zeg niet: „Ik ben geen groot zondaar,” want één enkele zonde zou reeds genoeg zijn om je ziel voor eeuwig in de afgrond van het verderf te doen zinken. Het doodvonnis tegen je bestaat, en Gods barmhartigheid alleen kan er de uitvoering van afwenden. En omdat jij je nu in zulk een groot gevaar bevindt, hoe denk je er dan aan te zullen ontkomen? Voorzeker zul je niet willen sterven zoals je nu bent, want je zult het eenmaal geen lichte zaak vinden om de hittige gramschap Gods te gevoelen. Verbeeldt jij jezelf, dat God je overtredingen in het verledene zal vergeven, als je voortaan een beter leven leidt? Dat is een vergissing. Zie zelf maar of je dit in de Bijbel vindt.
Wellicht heb jij je voorgenomen aan de godsdienst te gaan denken nadat je eerst nog wat van de zonde hebt genoten; of (maar zo dwaas zul je wel niet zijn) je denkt misschien, dat je nog te jong bent om te sterven. Maar wie weet, of die latere tijd jou gegeven zal worden, en wie heeft gezegd, dat jij op de tijd wanneer het je behaagt, tot Christus kunt wenden? Je hart is bedrieglijk, meer dan enig ding, en je natuurlijke verdorvenheid is zo groot, dat jij je niet tot God wilt wenden. Vertrouw dan niet op besluiten, die je in je eigen kracht neemt, zij zijn slechts wind; noch op jezelf, dat slechts een gebroken rietstaf is; noch op je eigen hart, of je bent een dwaas. Er is geen andere weg des heils dan Christus; je kunt jezelf niet zalig maken, omdat je niet eens de macht hebt om een goede gedachte te denken. En al evenmin kunnen de liefde en de gebeden van je ouders je zalig maken, niemand kan het dan Jezus alleen. Hij is de Zaligmaker van de hulpelozen, en ik zeg je, dat Hij voor allen gestorven is, die hun eigen onwaardigheid voelen en tot Hem komen om gereinigd te worden.
Je verdient de zaligheid niet. Ach! er is met geen tittel noch jota van des zondaars verdienste melding gemaakt in het verbond. Je hebt niets; je bent niets; maar Christus is alles, en Hij moet alles voor je zijn, of je zult nooit zalig worden. Niemand komt anders in de Hemel dan door vrije genade, en door vrije genade alleen. Zelfs de flauwe begeerte naar iets goeds kwam van God, van Wie jij meer moet ontvangen, want Hij geeft mildelijk, en geen zondaar, die aan Zijn deur kwam bedelen, is ooit ledig door Hem weggezonden.
Zie op de heerlijkheid van een wezenlijk godsdienstig leven; niemand is in waarheid gelukkig dan een kind van God. De gelovige is veilig; God heeft beloofd hem te bewaren, en als jij eens de parel van grote waarde bezit, kan zij je niet meer ontnomen worden. De weg naar de Hemel is geloof “ziende op Jezus”; dit geloof is Gods gave en niemand dan zij, die het bezitten, kennen er de waarde van. O, mocht jij het toch ook bezitten. Dit is de vrije bede van jouw:
Charles Haddon Spurgeon.