1 Een psalm van David, om te doen gedenken. 2 O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. 3 Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. 4 Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. 5 Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. 6 Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. 7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. 8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. 9 Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten.
David voelde zich alsof hij was vergeten door zijn God, en daarom noemde hij nog eens zijn kwellingen en riep hij luid om hulp: Terechtwijzing heb ik verdiend, want ik ben een kind dat verkeerd gedaan heeft en U bent een zorgzame Vader, maar laat er niet te veel toorn zijn in Uw stem; ga zacht met mij om, hoewel ik ernstig gezondigd heb. De toorn van anderen kan ik verdragen, maar niet die van U. Zoals Uw liefde zeer strelend is voor mijn hart, zo is Uw misnoegen zeer verwondend voor mijn geweten. Kastijd mij als U wilt, het is het recht van een Vader, en het is de plicht van een kind het geduldig te verdragen; maar maak van de roede geen zwaard, sla niet om te doden. Het is waar, mijn zonden kunnen U zeer wel in toorn doen ontsteken, maar laten Uw genade en lankmoedigheid de gloeiende kolen van de toorn doven. O, moge ik niet behandeld worden als een vijand of beschouwd worden als een opstandeling. Gedenk Uw verbond, Uw vaderschap, en mijn zwakheid, en ontzie Uw knecht.
Gods wet, door de Geest aangewend opdat de ziel van zonde overtuigd wordt, verwondt diep en werkt lang door; het is een pijl die niet gemakkelijk is weg te werken met zorgeloze vrolijkheid, of uit te trekken met de strelende hand van zelfingenomenheid. De Heere weet hoe Hij zo moet schieten dat Zijn schichten niet alleen treffen, maar zich ook vastzetten. Hij kan veroordelingen tot in het binnenste van onze geest laten doordringen als pijlen die een lichaam binnendringen met hun hele punt. Het lijkt vreemd dat de Heere op Zijn eigen beminden zou schieten, maar in werkelijkheid schiet Hij niet op hen, maar op hun zonden, en zij die in dit leven Zijn zonde dodende pijlen voelen, zullen in de komende wereld niet door Zijn bliksemschichten worden geveld. De Heilige Geest herinnert ons steeds opnieuw aan de vernederende waarheid, neemt iedere grond om te roemen weg, en laat ons weten dat er in ons, dat is, in ons vlees, geen goed woont.
De stem van het verdriet is diep en hees, en vaak onduidelijk en vreselijk. Het hart leert een gesteun dat niet uit te spreken is, en de stem slaagt er niet in zich tot mensentaal op te werken. Wanneer onze gebeden meer dierlijk dan geestelijk blijken te zijn, hebben ze niettemin hun uitwerking op de barmhartige Vader der genade. Hij hoort het klagen van het hart en het brullen van de ziel vanwege de zonde, en te bestemder tijd komt Hij Zijn beproefden verlossen.
Hoe nauwkeuriger het voorgaande portret van een ontwaakte ziel in het licht van de ervaring wordt bestudeerd, hoe meer de treffende juistheid ervan zal blijken. Het kan geen beschrijving zijn van een louter uitwendige ontreddering, hoe aanschouwelijk het dan ook zou zijn; het heeft een diepte en aandoenlijkheid waaraan alleen de mysterievolle en ontzaglijke worsteling van de ziel geheel kan beantwoorden.
Overweging:
Christus is het middelpunt van de ziel; de naald van het kompas trilt tot hij bij de noordpool komt.
Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.