Selecteer een zoekfilter
Zoek in titel
Zoek in inhoud

De schatkamer van David

12 september | Bijbels Dagboek De Schatkamer Van David

24 En Hij deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan Zijn tegenpartijders. 25 Hij keerde hun hart om, dat zij Zijn volk haatten, dat zij met Zijn knechten listiglijk handelden. 26 Hij zond Mozes, Zijn knecht, en Aäron, dien Hij verkoren had. 27 Zij deden onder hen de bevelen Zijner tekenen, en de wonderwerken in het land van Cham. 28 Hij zond duisternis, en maakte het duister; en zij waren Zijn woord niet wederspannig. 29 Hij keerde hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen. 30 Hun land bracht vorsen voort in overvloed, tot in de binnenste kameren hunner koningen. 31 Hij sprak, en er kwam een vermenging van ongedierte, luizen, in hun ganse landpale. 32 Hij maakte hun regen tot hagel, vlammig vuur in hun land. 33 En Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen. 34 Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal; 35 Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landouwe op. 36 Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten. 37 En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde. 38 Egypte was blijde, als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen. 39 Hij breidde een wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten. 40 Zij baden, en Hij deed kwakkelen komen, en Hij verzadigde hen met hemels brood. 41 Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen als een rivier. 42 Want Hij dacht aan Zijn heilig woord, aan Abraham, Zijn knecht. 43 Alzo voerde Hij Zijn volk uit met vrolijkheid, Zijn uitverkorenen met gejuich. 44 En Hij gaf hun de landen der heidenen, zodat zij in erfenis bezaten den arbeid der volken; 45 Opdat zij Zijn inzettingen onderhielden, en Zijn wetten bewaarden. Hallelujah!

Gods goedheid jegens Israël wekte de kwade wil van het Egyptische hof. In zoverre was de Heere er de oorzaak van. Bovendien maakte Hij gebruik van dit gevoel om Zijn volk ontberingen te doen lijden, en hen zo bereid te maken om het land te verlaten waar ze duidelijk zo sterk aan gehecht waren geraakt. Tot dat punt, maar niet verder, keerde de Heere de harten van de Egyptenaren om. God kan geenszins de auteur van de zonde gemaakt worden in die mate dat Hij moreel verantwoordelijk is voor het bestaan ervan, maar door het kwaad dat de menselijke natuur aankleeft, gebeurt het vaak dat de daden van de Heere de boze gevoelens van goddeloze mensen oproepen. Valt het de zon te verwijten dat hij, terwijl hij was doet smelten, klei hard maakt? Is de zon ervan te beschuldigen dat hij de vuile dampen maakt die door zijn warmte uit het verderfelijke moeras opstijgen? De zon veroorzaakt de stank van de mesthoop slechts in een beperkte zin; als het een bloembed geweest was zouden zijn stralen de geur daarvan hebben opgeroepen. Het kwaad schuilt in de mens; de eer van de aanwending ervan voor goede en nuttige doeleinden, komt de Heere toe.

De wonderen die door Mozes werden gedaan waren van de Heere, niet van hemzelf; ze worden hier dan ook ‘Zijn tekenen’ genoemd, omdat ze het kenmerk waren van Jehova’s aanwezigheid en macht. De plagen waren sprekende wonderen, die duidelijker dan woorden getuigden van de almacht van Jehova, van Zijn vastbeslotenheid gehoorzaamd te worden, van Zijn woede over de halsstarrigheid van farao. Nooit waren verklaringen duidelijker, indringender, persoonlijker of machtiger en toch waren er tien nodig om het beoogde doel te bereiken.

Het verbond en degene in wiens belang het gesloten werd, hebben altijd het hart van de Allerhoogste. Hierin is de geheime reden van al Zijn genade gelegen. Hij dacht aan Zijn volk omdat Hij dacht aan Zijn verbond. Hij kon dat goedgunstige verdrag niet schenden omdat het heilig was voor Hem- ‘Zijn heiligwoord’. Een heilige God moet Zijn woord heilig houden. In ons geval is het oog van de Heere op Zijn geliefde Zoon en Zijn overeenkomsten met Hem in onze naam, en dat is de bron van die ontelbare gunsten die ons verrijken op al onze omzwervingen door ’s levens woestijn.

Het uitverkoren volk moest de hoeder der waarheid zijn, het toonbeeld van zedelijkheid, het model van vroomheid; alles werd zo beschikt dat zij in omstandigheden kwamen te verkeren die gunstig waren voor hun vervulling van deze taak. Een hoge roeping en een roemvolle uitverkiezing waren hun deel. Er waren grote verantwoordelijkheden mee gemoeid, maar het was op zichzelf een bijzondere zegen, een zegen waar het volk dank voor moest brengen. De muziek eindigde dan ook zeer terecht met de juichende maar plechtige uitroep ‘Halleluja’. ‘Looft den Heere!’ Als déze geschiedenis Israël er niet toe bewoog God te loven, welke dan wel?

Overweging:

‘Zodat zij in erfenis bezaten den arbeid der volken.’ Op dezelfde wijze genieten de heiligen van het hemelse Kanaän zonder ook maar enig werk; deze erfenis is er niet een van de wet, noch van de werken der wet; het is het geschenk van God.

Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.

Welkom Terug!

Log hieronder in op uw account

Maak een nieuw account!

Vul de onderstaande formulieren in om te registreren op Het Spurgeon Archief

Haal uw wachtwoord op

Voer uw gebruikersnaam of e-mailadres in om uw wachtwoord opnieuw in te stellen.