7 Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid. 8 Want, HEERE! Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt. 9 Tot U, HEERE! riep ik, en ik smeekte tot den HEERE: 10 Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen? 11 Hoor, HEERE! en wees mij genadig; HEERE! wees mij een Helper. 12 Gij hebt mij mijn weeklage veranderd in een rei; Gij hebt mijn zak ontbonden, en mij met blijdschap omgord; 13 Opdat mijn eer U psalmzinge, en niet zwijge. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven.
Dat ik vandaag in goeden doen ben, betekent nog niet dat ik mij moet inbeelden dat ik dat morgen ook zal zijn. Net als bij een wiel gaan ook de bovenste spaken op een gegeven moment naar beneden. Zo is het met veel sterfelijke omstandigheden. Er is een constante omwenteling; velen die vandaag in het stof liggen, zullen morgen hoog opgetild worden, terwijl zij die nu in de hoogte verkeren, weldra in het zand zullen bijten. Voorspoed had kennelijk de psalmist meegesleept, anders zou hij niet zo zelfverzekerd zijn geweest. Door genade stond hij overeind, en toch vergat hij zichzelf, en kwam ten val. Lezer, schuilt veel van diezelfde trots niet in ons aller hart? Laten wij oppassen dat de dampen van bedwelmend succes niet in onze hersenen komen en ons ook voor schut zetten.
Hij schreef zijn voorspoed toe aan de gunst van de Heere – met recht, het is goed de hand des Heeren te erkennen in al onze rust en welvaart. Maar bedenk wel dat het goede in een mens nooit zuiver goed is, want deze goedheid was vermengd met vleselijke zekerheid. Hij vergelijkt zijn toestand met een berg: een molshoop zou dichter bij de waarheid zijn geweest – wij denken nooit te klein van onszelf. Ach, ijdele verwaandheid, maar al te gewoon voor ieder van ons! Wat spat de zeepbel snel uit elkaar wanneer Gods volk verwaand wordt, en zich verbeeldt dat ze onschendbaarheid onder de sterren genieten, en rust op deze wervelende aarde.
Het gebed is het onfeilbare hulpmiddel van Gods volk. Als ze het ook niet meer weten, kunnen ze nog naar de genadetroon gaan. Wanneer een aardbeving onze berg doet trillen, staat de troon der genade nog vast en zeker, en kunnen wij ons daarheen begeven. Laten we nooit vergeten te bidden, en laten we nooit twijfelen aan het succes van het gebed. De hand die verwondt, kan ook helen; laten we ons wenden tot Hem Die ons slaat, en Hij zal onze smeekbeden horen. Vrolijkheid en vleselijk vermaak zijn een armzalig medicijn voor een verward en wanhopig gemoed; bidden zal helpen waar al het andere faalt. Davids gebed was een woordenwisseling met God, een aanvoeren van redenen, een bepleiten van zijn zaak. Het was geen etaleren van leerstellige meningen, noch een relaas van ervaringen, nog veel minder een slinkse uithaal naar andere mensen onder het mom van een gebed, hoewel al deze dingen – en nog ergere – bij bepaalde gebedsbijeenkomsten in de plaats van heilige smeekbeden kwamen. Hij worstelde met de engel van het verbond, met krachtige smekin- gen, en daarom had hij de overhand. Hoofd en hart, oordeel en drijfveren, herinnering en intellect werkten allemaal mee om de zaak zuiver voor de liefdevolle Heere uiteen te zetten.
Als God een gebed hoort, is dat een grote daad van genade; onze beden verdienen geen verhoring. Het zou een schandelijke misdaad zijn als wij, na het ontvangen van Gods gunstbewijzen, zouden vergeten Hem te prijzen. God wil niet dat onze tong werkeloos blijft als wij zoveel redenen tot dankbaarheid hebben. Hij wil geen zwijgende kinderen in Zijn huis hebben. Zij gaan allemaal zingen in de hemel, en daarom moeten ze allemaal zingen op aarde.
Overweging:
Wat is lofprijzing? De pacht die wij aan God verschuldigd zijn; en hoe groter de boerderij, hoe hoger de pacht hoort te zijn.
Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.