1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. 2 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens? 3 Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte. 4 Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israëls. 5 Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen. 6 Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. 7 Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk. 8 Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: 9 Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft! 10 Gij zijt het immers, die mij uit den buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. 11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
Dit is, meer dan alle andere, de psalm van het Kruis. Vanwege de klagende woorden die uit onnoembare diepten van lijden opklinken, kunnen we van deze psalm zeggen: ‘Hij is anders dan alle andere’. Het is het beeld van de zwaarste uren van onze Heere, de weergave van Zijn stervenswoorden, de gedachtenis aan Zijn ondergaande vreugden. David en zijn kwellingen mogen hier op een bepaalde manier aan de orde zijn, maar zoals de ster verbleekt in het licht van de zon, zo zal hij die Jezus ziet vermoedelijk David niet zien, hem niet hóeven zien. We hebben een beschrijving voor ons van zowel de duisternis als de roem van het kruis, het lijden van Christus en de roem die zal volgen. O wat een gunst, dichterbij te komen en dit grootse gezicht te zien! Wij moeten het eerbiedig lezen, onze schoenen uittrekken, zoals Mozes deed bij het brandende braambos, want als er ergens in de Schrift heilige grond is, dan is het wel hier.
De joden spotten, maar de engelen aanbaden Hem toen Jezus deze uiterst bittere uitroep slaakte. We aanschouwen onze grote Verlosser, genageld aan de paal, in uiterste nood, en wat zien we? Laten wij toezien in heilige verwondering, en letten op de lichtflitsen te midden van die middernacht midden op de dag. Het geloof van onze Heere licht op en verdient onze eerbiedige navolging; Hij houdt Zich met beide handen vast aan God en roept tweemaal: ‘Mijn God, mijn God!’ De geest van de aanneming was sterk in de lijdende Zoon des Mensen, en Hij kende geen twijfel over Zijn betrokkenheid bij Zijn God. O, konden we dit vastklampen aan een kwellende God toch navolgen!
De Man van Smarten had gebeden tot het spreken Hem verging, en Hij slechts een laatste gesteun en gekreun kon uiten zoals mensen bij ernstige ziekte doen, zoals het gebrul van een gewond dier. Tot welk een uiterste van verdriet werd onze Meester gedreven! Wat een diepe verzuchtingen en hete tranen waren het die Hem te hees maalden om te spreken! Wat een angst moet Hij hebben gekend om Zijn eigen geliefde en vertrouwde Vader te vinden die ver weg stond, en noch hulp schonk, noch blijkbaar Zijn bidden hoorde. Dit was reden genoeg om Hem te laten ‘brullen’. Toch was er voor dit alles een reden, die degenen die op Jezus rusten als op hun Plaatsbekleder, heel goed kennen.
Wij mogen de Heere herinneren aan Zijn vroegere liefdevolle vriendelijkheid jegens Zijn volk, en Hem smeken nog Dezelfde te zijn. Dit is het ware worstelen; laten we die kunst leren. Merk op dat de heiligen van weleer zowel riepen als vertrouwden, en dat wij in moeiten hetzelfde moeten doen. Het onveranderlijke gevolg was dat ze niet beschaamd werden in hun hoop, want de verlossing kwam op het bestemde moment; ditzelfde zal gelukkig ook ons deel zijn. Het gebed van het geloof kan het werk doen zoals niets anders dat kan. Laten wij ons verwonderen wanneer we zien dat Jezus dezelfde smeekbeden gebruikt als wijzelf, en nog wel in leed gedompeld dat veel dieper is dan het onze.
Overweging:
O, wat zullen onze harten van liefde smelten wanneer we bedenken dat, zoals wij gekweld zijn wegens onze zonden tegen I lem, Hij nog grotere pijnen leed voor ons?
Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.