ZOEKT EN GIJ ZULT VINDEN
Aanwijzingen voor het oprecht zoeken en vinden van Christus.
Inhoud
- Probeer uzelf niet te verlossen
- Verachte zielen die Jezus zoeken
- Zoekers die Christus aanraken
- Nog steeds geen licht, en waarom?
- “Wij wachten op het licht” (Jes. 59: 9)
- De uitnodiging
- Iets om goedgemaakt te worden
- Belemmeringen om tot het licht te komen
- Zoekers aangemoedigd – de Plaatsvervanger
- Het zoeken
- Hoe Luther zocht en vond
- Zalig worden door het geloof
- Mag ik geloven?
- Een overbodige vraag beantwoord
PROBEER UZELF NIET TE VERLOSSEN
Als u erover nadenkt zijn de waarde van de hemel voor God en u twee totaal verschillende zaken. De verlossing, van de mens, waarvoor Hij de prijs vaststelde, kon alleen geschieden door de dood van Zijn Zoon. Maar u denkt dat uw goede werken de hemel, die Jezus Christus, de Zoon van God, ten koste van Zijn eigen bloed verwierf, kunnen verdienen! Durft u uw ellendig leven te vergelijken met het leven van Gods gehoorzame Zoon, Die Zich zelfs aan de dood overgaf? Heeft u er wel eens bij stilgestaan dat u God beledigt? Als er een weg naar de hemel is door de werken, waarom gaf Hij Zijn geliefde Zoon dan aan al die pijn en smart over? Waarom de scènes van Gethsémané? Waarom de tragedie op Golgotha als de verlossing zo gemakkelijk op een andere wijze bewerkt had kunnen worden? U beledigt de wijsheid Gods en de liefde Gods.
Er is geen deugd van God die de eigengerechtigheid niet krenkt. Ze doet tekort aan de eeuwige volmaaktheden die de gezegende Zaligmaker verheerlijkten, teneinde te roemen in wat het schepsel zich aanmatigt en wat de Almachtige als nutteloos en waardeloos verwerpt. De koopman kan zijn goud voor uw snuisterijen en parels in ruil geven, maar als u alles wat u heeft aan God geeft zou dat allemaal geweigerd worden. Hij wil de melk en honing van Zijn genade zonder geld en zonder prijs geven, maar als u tot Hem komt en er iets voor terug probeert te geven, ontvangt u niets. God wil u niet het beste van Zijn liefde geven als u dat niet weet te waarderen. Wat stellen die geweldige werken die u van plan bent te gaan doen voor in vergelijking met de zegen die u hoopt te ontvangen? Ik neem aan dat u met deze werken Gods gunst en een plaats in de hemel hoopt te verkrijgen. Wat denkt u dan aan te bieden? Wat zou u God kunnen aanbrengen? Tel alle schatten die onder het aardoppervlak liggen bij elkaar op; al zou u ze allemaal meebrengen, wat zouden ze voor God betekenen? Al zou u al het goud dat reikt van de diepten van de aarde tot aan de hoogste hemelen vergaren, wat zou dat voor waarde voor Hem hebben? Hoe zou dit alles Hem kunnen verrijken of uw zaligheid kunnen kopen? Kan Hij door enig werk van u worden beïnvloed, zodat Zijn hoogste geluk of de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk vermeerderd worden? Zo Hem hongerde, Hij zou het u niet zeggen. “Het vee op duizend bergen is Mijne”, zegt Hij (Ps. 50: 10). Uw goedheid en milddadigheid kunnen uw medemens blij en dankbaar maken, maar zal God u ook maar iets voor wat u geeft of doet schuldig zijn? Wat een dwaze vragen! Wanneer u alles gedaan heeft, wat zult u dan meer zijn dan een arme, onwaardige, onnutte dienstknecht. U zult niet gedaan hebben wat u had moeten doen, veel minder zal er ook maar enig saldo ten gunste van u zijn om de zonde te verzoenen of om voor u een erfenis te kopen in het rijk van het licht.
Laat ik u die uw zaligheid door verbeteringen gaat bewerken een vraag stellen: Als iemand niet in staat was om een werk uit te voeren al had hij hiervoor de kracht in zijn arm, hoe zal hij dat dan met een gebroken arm kunnen? Toen u jong en onervaren was had u nog geen slechte gewoonten aangenomen. Hoewel uw natuur toen verdorven was, zat u niet vast in het ijzeren net van de gewoonte, maar zelfs toen dwaalde u als een verloren schaap en volgde u de zonde na. Welke reden heeft u om te veronderstellen dat u plotseling de gezindheid van uw hart, uw doen en laten en uw levensstijl kunt veranderen en een nieuwe mens wordt? “Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? Of een luipaard zijn vlekken?” (Jer. 13: 23). Is de kans niet tienduizend tegen één dat u, aangezien u voorheen zondigde, zult blijven zondigen? U vond het pad van de zonde zo aantrekkelijk en bekoorlijk, dat u verlokt werd dat te bewandelen en u zult steeds van dat rechte pad dat u nu vastbesloten bent te betreden, weggelokt en weggetrokken worden. De weg naar de hemel door het houden van de wet die op de berg Sion is gegeven, is steil en nauw, en de mens hoeft slechts één misstap te doen en hij slaat te pletter. Sta aan de voet en kijk naar boven, als u durft. Op de kruin van steen is de zware wolk waaruit de bliksem schoot en waaruit het sterk en langdurig geluid van de trompet klonk. Ziet u Mozes niet beven en durft u daar zonder verschrikking te staan, terwijl Mozes bevreesd en bang was? Zie naar boven, laat de gedachte varen om deze steile rotswanden te beklimmen, want het is nooit iemand gelukt daar omhoog te klimmen in de hoop op redding zonder dat hij van de verschrikkingen van de weg is omgekomen! Wee, verstandig, geef op die bedrieglijke hoop op redding die u vanwege uw trots zo graag zou ontvangen en waarvan u vanwege uw aanmatiging weldra spijt zou hebben.
Stel dat u één of andere geweldige daad zou kunnen verrichten wat u naar mijn vaste overtuiging niet kunt en dat het mogelijk zou zijn dat u voortaan volmaakt zou kunnen zijn en nooit meer in gedachten, woorden of werken zou zondigen. Hoe zou u uw overtredingen uit het verleden kunnen goedmaken? Zal ik uit de diepte van dat graf van uw geheugen de dingen weer naar boven brengen? Laat uw zonden een ogenblik tevoorschijn komen en de revue passeren. O, uw jeugdzonden beangstigen u misschien wel; die zonden van middernacht, die zonden van midden op de dag, die zonden tegen licht en beter weten in, die zonden van het lichaam, die zonden van de ziel! U denkt daar niet meer aan, zegt u, maar God wel. Kijk eens wat een rij! Ze zijn allemaal in Gods dagboek opgetekend, er is er niet één vergeten in de laatste oordeelsdag zullen ze allemaal tegen u getuigen.
Als u voortaan gehoorzaam zult zijn kan dat toch uw zonden uit het verleden niet goedmaken? De klip is gevallen en hoewel de golf er tienduizend keer overheen spoelt, kan ze de klip niet recht overeind zetten. De dag is helder, maar toch was er een nacht, en de stralendste dag kan het feit dat het eens duister was niet ongedaan maken. De eigengerechtige mens weet dat hetgeen hij doet God niet kan bevredigen, want het kan hemzelf niet bevredigen. En al sust hij zijn geweten misschien in slaap, over het algemeen is er in de mens nog iets1 van het goddelijke overgebleven wat genoeg is om hem te doen gevoelen en beseffen dat, wanneer hij voortaan gehoorzaam zal zijn, dat niet genoegzaam is.
Geloven wat God zegt, doen wat God beveelt, die verlossing aannemen waarvoor God gezorgd heeft dat is de hoogste en beste wijsheid van de mens. Open uw Bijbel. Hij is de gids van de pelgrim, waarin God de heerlijkheid beschrijft die nog geopenbaard moet worden. Dit is de enige boodschap van het Evangelie: “Geloof en leef.” Geloof in de vleesgeworden Zaligmaker, Die God aangewezen heeft om de plaats van zondaren in te nemen. Geloof in Hem en u zult zalig worden.
VERACHTE ZIELEN DIE JEZUS ZOEKEN
“En al de tollenaren en de zondaars naderden tot Hem om Hem te horen” (Luk. 15:1) Onze Heere werd omringd door een vriendenkring van hoorders uit de meest immorele en verachtelijkste klassen uit de samenleving. Hieruit maak ik op dat Hij iemand was Die altijd voor iedereen openstond, dat Hij het menselijk vertrouwen toejuichte en graag wilde dat men zich één met Hem voelde. Oosterse vorsten trokken zich bij voorkeur helemaal terug en meestal vormde de praal en pracht waarmee ze zich omringd hadden, een barrière om tot hen te gaan. Het was zelfs voor hun trouwste onderdanen bijzonder moeilijk om tot hen te naderen. U herinnert zich Esther, die, zelfs al was de vorst haar man, toch haar leven op het spel zette toen ze tot de koning Ahasveros kwam, want er was een gebod dat niemand voor de koning mocht komen tenzij men geroepen was, met gevaar van zijn of haar leven. Zo is het niet met de Koning der koningen. Zijn hof is veel grootser; Zijn Persoon is veel aanbiddenswaardiger. Maar u mag te allen tijde ongehinderd tot Hem naderen. Hij heeft geen legermacht rond de paleispoort gezet. De deur van Zijn genadehuis staat wijd open. Boven de latei van Zijn paleis staat geschreven: “Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, die zal opengedaan worden” (Matth. 7: 8). Zelfs in onze dagen krijgt men belangrijke mensen niet gemakkelijk te spreken. We moeten zoveel achtertrappen beklimmen voordat we bij de beambte komen die ons misschien helpt, we moeten zoveel bedienden passeren, zodat het bijzonder moeilijk is om ons doel te bereiken. De goede mannen zelf kunnen heel vriendelijk zijn, maar ze doen ons denken aan de oude Russische fabel van de gastvrije huishouder in een dorp, die bereid was alle armen die aan zijn deur kwamen te helpen, maar die zoveel grote honden op het erf los liet lopen dat niemand in staat was de drempel te bereiken, en daarom had niemand iets aan zijn persoonlijke vriendelijkheid. Zo is het niet met onze Meester.
Hoewel de Heere Jezus Christus groter is dan de grootste, en hoger dan de hoogste, heeft het Hem behaagd alles uit de weg te nemen wat de zondaar zou kunnen belemmeren om de zalen van Zijn genadige ontvangst binnen te treden. Van Zijn lippen horen we geen dreigementen tegen binnendringing, maar honderden uitnodigingen om de innigste betrekking aan te gaan. Men kan niet zomaar nu en dan tot Jezus gaan, maar te allen tijde. Niet alleen mogen enkele gunstelingen tot Hem gaan, maar allen in wier hart Zijn Heilige Geest het verlangen heeft gewekt om in Zijn intieme nabijheid te komen.
De filosofische leermeesters uit de tijd van onze Heere trokken zich bij voorkeur helemaal terug. Zij beschouwden hun leerstellingen zo diepgaand dat ze niet ten gehore van de grote massa gebracht moesten worden. “Ver van hier vandaan, gij niet ingewijden”, was hun smalende leuze. Ze stonden op een verheven pilaar van hun vermeende eigendunk, en zo nu en dan lieten ze een losse gedachte op het gewone volk beneden vallen, maar ze verwaardigden zich niet om vertrouwelijk met hen te spreken, omdat het volgens hen in strijd was met hun filosofie haar aan de grote massa bekend te maken. Één van de grootste filosofen schreef boven zijn deur: “Laat niemand die niets van geometrie afweet hier binnenkomen.” Maar onze Heere, in vergelijking met Wie alle mensen dwazen zijn Die ís in feite de Wijsheid Gods heeft nooit een zondaar vanwege zijn onkunde weggestuurd, heeft nooit een zoeker afgewezen omdat hij niet ingewijd was en de voorafgaande stappen op de ladder van de geleerdheid niet genomen had. Hij heeft nooit toegestaan dat een dorstige ziel van de kristallen bron van goddelijke waarheid verdreven werd. Elk woord van Hem was een diamant, en Zijn lippen drupten van dauw, maar Hij voelde Zich nooit beter op Zijn gemak dan wanneer Hij met het gewone volk sprak en hun in het Koninkrijk van God onderwees. Onze Heere Jezus Christus wordt de Middelaar tussen God en de mens genoemd. Het ambt van Middelaar2 geeft onmiddellijk te kennen dat Hij voor iedereen bereikbaar moet zijn. Een middelaar bemiddelt niet voor één partij hij moet dichtbij beide partijen staan tussen wie hij bemiddelt. Indien Jezus Christus een volkomen Middelaar tussen God en de mens zal zijn, moet Hij zó dicht bij God kunnen komen, dat God Hem Zijn medegenoot zal noemen. Vervolgens moet Hij zó dicht tot de mens naderen, dat Hij Zich niet zal schamen hem broeder te noemen. En zo is onze Heere precies. Denk hier eens over na, u die niet tot Jezus durft te gaan. Hij is Middelaar en daarom mag u tot Hem komen. Jakobs ladder reikte van de hemel tot aan de aarde, maar als hij zes van de onderste treden had weggezaagd, zou de ladder toch geen enkel nut hebben gehad? Wie zou de berg des HEEREN kunnen beklimmen? Jezus Christus is de grote verbinding tussen hemel en aarde, maar indien Hij de arme, sterfelijke mens die tot Hem komt, niet wil aanraken, wat hebben de mensenkinderen dan aan Hem? U heeft werkelijk een Middelaar tussen God en uw ziel nodig. U moet niet denken dat u zonder Middelaar tot God kunt komen; maar u heeft geen middelaar tussen uzelf en Christus nodig. Er is een noodzakelijke voorwaarde om tot God te komen u mag niet tot God komen zonder een volkomen gerechtigheid. Maar u mag zonder enig voorbehoud en zonder enige gerechtigheid tot Jezus komen, omdat Hij als Middelaar alle gerechtigheid en gepastheid die u nodig heeft in Zich heeft en gewillig is deze aan u te schenken. U mag nu vrijmoedig tot Hem komen. Hij wacht om u door Zijn bloed met God te verzoenen.
Een tweede van Christus’ ambten is dat van Priester. Het woord “priester” heeft vandaag een heel slechte klank gekregen, maar het is een bijzonder zoet woord, zoals we het in de Heilige Schrift vinden. Bij het woord “priester” moeten we niet denken aan een opzichtig geklede huichelaar, die zich afzijdig houdt van andere gelovigen, die twee treden hoger staat dan het overige volk en die meent macht te hebben om de mens de zonde te vergeven. De ware priester was juist de broeder van al het volk. Niemand in de hele legerplaats van Israël ging zo broederlijk met het volk om als Aäron. In feite waren Aäron en de priesters na hem namens God zozeer het belangrijkste contactpunt dat, wanneer een melaatse te onrein werd om door iemand anders benaderd te worden, het uiteindelijk de priester was die hem aanraakte. Al was het huis vanwege de melaatsheid verontreinigd, de priester ging toch naar binnen. Misschien was de man besmet, maar hij sprak met hem en onderzocht hem. En als die zieke man genezen was, moest de eerste persoon die hem aanraakte, een priester zijn. “Ga heen, toon uzelven de priester”, was de opdracht aan elke beter wordende melaatse. En pas wanneer de priester weer vriendschappelijk met hem omging en hem een gezondheidsverklaring had gegeven, kon hij in de Joodse legerplaats ontvangen worden. De priester was de ware broeder van het volk, die vanuit hun midden aangesteld werd en op elk moment bereikbaar was, die in hun midden, midden in de legerplaats, woonde, die bereid was om voor de goddeloze en bedroefde voorspraak te doen. U zult er toch nooit aan twijfelen dat, indien Jezus het ambt van Priester volkomen in ere houdt en dat doet Hij ook Hij van alle mensen het best bereikbaar moet zijn: bereikbaar voor de arme zondaar, die zich aan de wanhoop heeft overgegeven, die alleen door een offer gered kan worden; bereikbaar voor de vuile hoer, die buiten de legerplaats is gezet, die alleen door het bloed gereinigd kan worden; bereikbaar voor de ellendige dief, die de straf voor zijn misdaden moet ondergaan, die alleen door de grote Hogepriester vergeven kan worden. Misschien is er niemand die zich erom bekommert om u, o bevende uitgestotene, aan te raken, maar Jezus wel. Het kan zijn dat u vanwege uw ongerechtigheden terecht en rechtvaardig van alle mensen gescheiden bent, maar u bent niet gescheiden van die grote Vriend van zondaren, Die op dit moment verlangt dat tollenaren en zondaren tot Hem komen.
Als derde ambt, laat me vermelden dat de Heere Jezus onze Zaligmaker is. Maar ik begrijp niet hoe Hij Zaligmaker kan zijn tenzij diegenen die verlossing nodig hebben, tot Hem kunnen gaan. Toen de bloedende man op de weg naar Jericho lag, gingen de priester en Leviet aan de overkant voorbij. Zij waren dus geen verlossers en dat konden ze ook niet zijn, maar hij was de redder die ter plekke van de man kwam, zich over hem neerboog en wijn en olie nam en die in de gapende openingen van zijn wonden goot, die hem met tedere liefde optilde en op zijn eigen dier zette en hem naar de herberg bracht. Hij was de ware redder. En, o zondaar, Jezus Christus wil komen juist daar waar u bent, en al zijn uw wonden vanwege de zonde nog zo vuil, ze zullen Hem niet bij u vandaan houden. Zijn liefde zal de weerzinwekkende walgelijkheid van uw ongerechtigheid overwinnen, want Hij kan en wil mensen zoals u zaligen. Ik zou vele andere ambten van Christus kunnen noemen, maar met deze drie kunnen we volstaan. Als de Geest ze zegent, zult u ongetwijfeld gaan beseffen dat het niet moeilijk is om tot Jezus te gaan.
ZOEKERS DIE CHRISTUS AANRAKEN
Er zijn er onder ons die zelf genezen zijn en daarom uit stellige ondervinding spreken. Ik ken een man die in het verborgen onder één of andere ongewone zwaarmoedigheid en droefgeestigheid gebukt ging in zijn jonge jaren had hij zijn leven vanwege een groot innerlijk verdriet vlak aan de poorten van de hel doorgebracht. Maar hij werd opgericht en hij kwam tot volle vrede door alleen te zien op Hem, Die aan het kruis genageld werd. Deze éne vorm van genezing symboliseert andere genezingen, want alle andere kwalen worden op dezelfde wijze overwonnen. Jezus kan u van uw hoogmoed genezen; Hij kan u van boosheid verlossen; Hij kan u van luiheid afhelpen. Hij kan u van nijd, wellustigheid, venijn, gulzigheid, van allerlei geestelijke kwalen genezen. En dat kan Hij doen niet door de mens te pijnigen met het doen van een reeks van boetedoeningen of hem af te beulen met het uit bijgelovigheid doen van goede werken. Hij geneest ook niet door de vuurproef van het lijden, maar de methode is slechts één woord van Hem en één blik van u, en dat is genoeg. U moet alleen uw vertrouwen op Jezus stellen en u bent verlost en tot een nieuw schepsel gemaakt, en weer op de been geholpen om een nieuw leven te beginnen met nieuwe kracht in u, die de zonde zal overwinnen. Wij die dit betuigen verdienen geloofd te worden. We zijn geen leugenaars. Alleen al vanwege de eer van God zouden we u geen vroom bedrog opdringen. We hebben de genezende kracht van Christus in ons gevoeld. We hebben het gezien, en zien het dagelijks bij anderen, bij mensen van alle rangen en van alle eeuwen. Allen die het woord van Jezus gehoorzaam zijn geweest, zijn door Zijn kracht een nieuw schepsel gemaakt. Het zijn er niet één of twee die hiervan getuige zijn, er zijn er honderdduizenden die van ditzelfde feit getuigen. Niet alleen hebben predikanten hiervan getuigd, maar ook mensen met andere beroepen en vakken. Er zijn handelslieden, er zijn heren, er zijn arbeiders, er zijn hoge en lage personen die zouden kunnen zeggen: “Ook wij zijn getuigen dat Christus de ziel kan genezen.”
En dat is nu het wonderlijke zij die dit weten gaan niet onmiddellijk in drommen tot Christus om dezelfde zegen te verkrijgen. Zij over wie we in het Evangelie lezen, gingen verstandig te werk. Ze hoorden dat Christus er velen had genezen en hun praktische redenering was: “Laten we ook genezen worden!” Waar is Hij? Laten we naar Hem toegaan. Wordt Hij door een menigte omringd? Laten we elkaar verdringen, laten we ons een weg door de menigte banen totdat we Hem aanraken en voelen dat er geneeskracht van Hem uitgaat. Maar tegenwoordig schijnt de mens zijn verstand verloren te hebben. Hij weet dat de zegen te verkrijgen is, een eeuwige zegen die niet met goud of diamanten te vergelijken is. En toch keren ze haar de rug toe! Egoïsme lokt mensen gewoonlijk naar plaatsen waar goede dingen te verkrijgen zijn. Maar hier is het allerbeste het bezit van een gezonde ziel, het ontvangen van een nieuwe natuur die de mens in staat zal stellen de eeuwige heerlijkheid te delen met de engelen van het licht wat om niet te verkrijgen is, maar omdat de mens zichzelf ontrouw is laat hij zich zelfs niet door een rechtgeaard egoïsme regeren, keert hij zich af van de bron van alle goed en gaat hij de woestijn in om voor eeuwig van dorst om te komen.
Het Evangelie wordt u gepredikt en God heeft het niet gezonden met de bedoeling dat u, nadat u het gehoord hebt, genade zou zoeken en haar niet zou vinden. Het is niet zo dat God de mens begerig maakt en niet geeft. Hij bedriegt de mensenkinderen niet. Hij smeekt u tot Hem te komen. Bekeert u en gelooft, en u zult zalig worden. Als u met een gebroken hart komt en op Christus vertrouwt, is het onmogelijk dat Hij u zal afwijzen. Anders zou Hij het Evangelie niet tot u gezonden hebben. Er is niets waarin Jezus Christus zo’n vermaak heeft als in het zaligen van zondaren. Nergens vinden we dat Jezus ontstemd was omdat de mensen zich om Hem heen verdrongen om Hem aan te raken. Nee, het gaf Hem een goddelijk genoegen om Zijn geneeskracht te schenken. U die in de handel zit bent nooit gelukkiger dan wanneer er leven in zit. En mijn Heere Jezus, Die het vak van het winnen van zielen uitoefent, is nooit gelukkiger dan wanneer Zijn verheven zaak snel vooruitgaat. Wat doet het een arts goed wanneer hij een mens uiteindelijk door een ernstige ziekte heen helpt, zodat hij weer gezond wordt! Volgens mij is het medisch beroep, wanneer men daarin deskundig is, één van de voortreffelijkste bezigheden ter wereld. Onze Heere Jezus heeft er een bijzonder goddelijke vermaak in wanneer Hij Zich over een gebroken hart neerbuigt en het verbindt. Het is voor Christus de hemel zelf om de mensenkinderen goed te doen. U beoordeelt Hem verkeerd wanneer u denkt dat Hij met argumenten overreed moet worden om genadig te zijn. Hij geeft genade gratis zoals de zon gratis licht verspreidt, zoals de hemelen van dauw druipen en zoals de wolken hun regen geven. Het is Zijn eer om zondaren te zegenen. Het zal Hem tot een naam wezen en tot een eeuwig teken dat niet weggenomen zal worden.
Ik weet dat ik Hem ook eens tegensprak. Toen ik mijn zonden als een grote last voelde zei ik in mijzelf: “Ik zal tot Jezus gaan, maar misschien verwerpt Hij mij.” Ik dacht dat ik heel wat moest voelen en heel wat moest doen om mij voor Hem klaar te maken en daarom deed ik dit en dat, maar hoe meer ik deed hoe slechter ik werd. Ik was net als die vrouw die haar geld aan geneesheren uitgaf en niet beter werd, maar met wie het veeleer slechter ging. Ik begreep heel goed dat er leven was in één blik op Christus, dat ik niets anders moest doen dan alleen vertrouwen, komen zoals ik was en mijn zaak in Zijn dierbare doorboorde handen leggen en ze daar laten. Toch geloofde ik nog steeds niet dat het zo kon, het leek te eenvoudig hoe zou dat waar kunnen zijn? Was dat alles? Ik dacht dat Hij, wanneer ik tot Hem zou komen, tot mij zou zeggen: “Zondaar, u heeft mij zo lang afgewezen, u heeft mij bedrogen met gebeden die niet uit uw hart kwamen, u bent een huichelaar geweest en u heeft samen met Gods kinderen Mijn lof gezongen, terwijl u Mij niet in uw hart verheerlijkte.” Ik dacht dat Hij tegen mij zou schelden en mij tienduizend zonden in de herinnering zou brengen. In plaats daarvan was er slechts één woord nodig, meer niet. Ik zag op Hem, de last was weg. Ik had wel kunnen zingen: “Hosanna! Gezegend is Hij Die komt in de Naam des Heeren, met genade in Zijn linker en aanneming in Zijn rechterhand, met overvloedige zegeningen voor de onwaardigste van de mensenkinderen.” Welnu, ik moet u vertellen dat Jezus Christus nog steeds even bij machte is om te verlossen als toen Hij op aarde wandelde. Hij leeft altijd ons voor zondaren tussenbeide te komen. Derhalve is Hij in staat om diegenen te zaligen die tot Hem komen: en het geldt nog steeds dat wie komt, niet uitgeworpen zal worden. Het is nog nooit gebeurd en dat zal nooit gebeuren dat een mens die op Christus zijn vertrouwen stelde, omkwam. Stel niet uit in Christus te geloven. Koester geen hoop dat het ooit gemakkelijker zal zijn om u aan Christus toe te vertrouwen dan nu. Meen niet dat u ooit in een betere toestand zult zijn om tot Hem te komen dan waarin u nu bent. Er is in de wereld geen betere gesteldheid om gewassen te worden dan wanneer men vuil is; er is in de wereld geen betere gesteldheid om hulp van een arts te verkrijgen dan wanneer men ernstig ziek is. De beste gesteldheid voor het vragen om een aalmoes is die van een bedelaar. Probeer die lompen niet op te lappen, noch uw karakter te verbeteren, noch uzelf op te knappen voordat u tot Christus komt. Kom in al uw armoede en vuilheid, precies zoals u bent, en zeg tot Hem: “Mijn Heere en mijn God, U hebt als Mens geleden voor al de zonden van al diegenen die op U hun vertrouwen stellen; neem mij aan, geef mij vrede en blijdschap.”
En ik vraag u de wereld te vertellen of Hij u aanneemt of niet. Als Hij u verwerpt zult u de eerste zijn laat ons dat dan weten. Maar als Hij u ontvangt zult u er slechts één van de tienduizend zijn die aangenomen zijn maak dat dan bekend, zodat ons geloof bevestigd moge worden. Wees nooit tevreden met slechts nabij Christus te komen. Wanneer er in de gemeente een tijd is waarin genade betoond wordt en mensen bekeerd worden, volstaan de meeste mensen ermee dat ze in de gemeente zijn geweest waar werken van genade zijn verricht. Het is vreselijk te bedenken dat er in onze kerken mannen en vrouwen zijn die volkomen tevreden zijn wanneer ze de zondag in een gemeente doorgebracht hebben. Welnu, stel dat een man melaats is en naar de plaats gaat waar Jezus is: hij ziet dat mensen zich verdringen om dichtbij te komen en ook hij dringt; hij dringt enige tijd verder en dan keert hij volkomen voldaan naar huis terug omdat hij zich bij de mensen heeft gevoegd. De dag daarop deelt de Meester links en rechts geneeskracht uit en deze zelfde man voegt zich bij de menigte en opnieuw baant hij zich een weg tot tamelijk dicht bij de Heiland, en dan keert hij weer terug. “Nu”, zegt hij, “ik begaf me in de menigte, ik duwde en drong en ging verder en dus was ik op de goede weg, misschien heb ik wel een zegen ontvangen.” Dat zou precies lijken op de toestand van honderden en duizenden mensen die zondags naar een kerk gaan. Daar is het Evangelie; ze komen ernaar luisteren; ze komen de volgende zondag, weer is er het Evangelie; ze luisteren ernaar en zo gaat dat iedere zondag. “Dwaas”, zegt u tegen de melaatse, “u deed niets; u sloot zich wel bij de menigte aan, maar dat zegt niets; als u de Heere, Die genezing uitdeelde, niet heeft aangeraakt, heeft u al uw tijd voorbij laten gaan. Bovendien ligt de verantwoordelijkheid nu bij u omdat u dichtbij Hem kwam, maar omdat u uw hand niet heeft uitgestoken om Hem aan te raken, heeft u de gelegenheid voorbij laten gaan.” Zo is het ook met u, goede mensen, die naar de plaats gaan waar Jezus getrouw wordt gepredikt. U komt en gaat en komt en gaat steeds weer; en wat bent u een dwaas dat u ermee volstaat dat u onder de menigte komt en Christus nooit aanraakt. Spreek me niet van uw kerkgang! Die zal u niet baten, tenzij die u tot het aanraken van de Zaligmaker brengt.
Ik moet u waarschuwen geen genoegen te nemen met het aanraken van diegenen die genezen zijn. Er zijn er velen in de menigte die, nadat ze de Meester hebben aangeraakt, in de handen klappen en zeggen: “Geloofd zij God, mijn verdorde arm is genezen”, “mijn ogen zijn geopend”, “mijn waterzucht is verdwenen”, “ik ben niet meer verlamd.” De één na de ander looft God voor Zijn grote wonderen. En soms gaan dan hun vrienden die ziek waren, met hen mee en zeggen dan: “Wat een genade! Laten we samen naar huis gaan.” Ze horen er dan alles over, ze spreken erover en vertellen het dan aan anderen. Maar hoewel ze zich verheugden in het goede dat anderen gedaan was en ze er waardering voor hadden, raakten ze zelf Jezus nooit aan. Noachs timmerlieden bouwden de ark, maar allemaal verdronken ze. O, ik smeek u, wees niet tevreden met het spreken over opwekkingen en met het horen over bekeringen. Ziet er deel aan te krijgen. Laat niets iemand van ons tevreden stellen dan het geestelijk aanraken van de Heere Jezus Christus. Laten we nooit slapen of sluimeren totdat we werkelijk hebben gezien op dat grote Offer dat God voor de zonden van de mens heeft aangebracht. Laten we niet aan Christus denken als aan de Zaligmaker van iemand anders, maar ijver vurig totdat we Hem voor onszelf krijgen. Eens zei een jongeman tegen mij: “Ik wil weten wat ik moet doen om gered te worden.” Ik herinnerde hem aan deze versregels:
Een schuldige, arme en hulpeloze worm,
Ik val in Uw liefdevolle armen.
Hij zei: “Meneer, ik kan niet vallen.”
“O”, zei ik, “je begrijpt me niet. Ik bedoel niet een vallen dat enige kracht in u vraagt. Ik bedoel een vallen omdat u geen enkele kracht heeft.”
Het betekent een neervallen in Christus’ armen omdat u niet rechtop kunt staan. In onmacht in Christus’ armen vallen, dat is geloof. Houd op met werken, vertrouw niet op iets wat u bent of doet of ooit hoopt te zijn, en vertrouw op de volkomen verdienste en op het volbrachte werk en kostbaar bloed van Jezus Christus. Als u dat doet bent u gered.
Alles wat u zelf doet verwoest alles. U mag noch tittel noch jota van uzelf bezitten; U mag het niet langer verwachten van uw gebeden, van uw tranen, van uw doop, van uw berouw, en zelfs niet van uw geloof. Uw vertrouwen moet alleen op wat in Jezus Christus is zijn. Die tedere handen, die gezegende voeten, zijn tekenen van Zijn liefde zie daarop. Die bloedende, gemartelde, gekruisigde Persoon laat op grootse wijze het hart van de eeuwige gezegende God zien. Zie daarop. Zie op de hevige pijnen, de smarten en het kermen. Dat zijn straffen voor de zonde van de mens. Dat is Gods toorn die zich op Christus in plaats van op de gelovige ontlast. Geloof in Jezus en twijfel er niet aan dat Hij dit voor u heeft geleden. Vertrouw op Hem om u te verlossen en u bent verlost.
NOG STEEDS GEEN LICHT, EN WAAROM?
Het zal mijn gelukkige taak zijn om te proberen diegenen die de duisternis willen ontvlieden behulpzaam te zijn om in het licht te komen. Daarom zullen we trachten een antwoord te geven op de vraag: “Hoe komt het dat ik, die licht wil, dat nog niet gevonden heb? Waarom laat men mij gelijk een blinde naar de wand tasten en stoot ik me op de middag als in de schemering? Waarom heeft de Heere Zich niet aan mij geopenbaard”? Het zou wel eens kunnen zijn dat u het licht op de verkeerde plaats heeft gezocht. Velen, zoals Maria, zoeken de levenden onder de doden. Mogelijk bent u het slachtoffer geworden van de valse leer dat vrede met God gevonden kan worden door het inachtnemen van ceremoniën. Het kan ook zijn dat u de zaligheid heeft gezocht in het klakkeloos aannemen van één of andere geloofsbelijdenis. U heeft gedacht dat u, als u de zuivere rechtzinnigheid zou kunnen ontdekken en vervolgens uw ziel in haar vorm zou kunnen gieten, een verlost mens zou zijn; en dus heeft u, voor zover u daartoe in staat was, het stelsel van waarheden dat u door de traditie van uw voorvaderen is overgeleverd, onvoorwaardelijk geloofd. Het is mogelijk dat u een calvinistische of Arminiaanse overtuiging heeft, het kan ook een protestantse of roomse overtuiging zijn, ze kan waarheid, ze kan leugen zijn. Maar geloof mij, echte vrede met God wordt niet gevonden door het klakkeloos aanvaarden van een geloofsbelijdenis, hoe waar of Schriftuurlijk ook. Verstandelijke kennis alleen is niet de weg naar de hemel. “Gij moet wederom geboren worden” houdt heel wat meer in dan dat u bepaalde dogma’s moet geloven.
Ik geef toe dat het van het allergrootst belang is dat u de Schriften onderzoekt, want daarin meent u het eeuwige leven te hebben. Maar denk eraan hoe onze Heere de farizeeën berispte. Hij beval hun de Schriften te onderzoeken, maar Hij voegde eraan toe: “Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben” (Joh. 5: 40). U houdt bij de Schriften op en dat is dus tekort voor het eeuwige leven. Het bestuderen ervan, hoe goed ook, kan u niet redden. U moet verder gaan u moet tot de levende, persoonlijke Christus komen, Die eenmaal gekruisigd werd, maar nu leeft om aan de rechterhand van God te pleiten. Het aanvaarden van de gezondste leer kan de zaligheid van uw ziel niet bewerkstelligen. U kunt op een andere manier misleid worden. Een andere onjuiste manier van vrede zoeken kan u op het verkeerde spoor gebracht hebben, en als dat zo is bid ik vurig dat u dat mag inzien.
U moet begrijpen dat er slechts één deur tot de zaligheid is, en dat is Christus. Er is één weg, en dat is Christus; één waarheid, en dat is Christus; één leven, en dat is Christus. De zaligheid ligt alleen in Jezus; ze ligt niet in u, in uw werken, of in uw gevoelens, of in uw kennis, of in uw voornemens. In Hem is al het leven en licht voor de mensenkinderen voorhanden door de genade van God de Vader. Dat kan één reden zijn waarom u het licht niet gevonden heeft omdat u het op de verkeerde plaats heeft gezocht. Wanneer we om vergeving, verzoening en verlossing bidden, moeten we niet vergeten tot Wie we spreken en wie we zijn die om de gunst vragen. Sommigen schijnen met God te handelen alsof Hij verplicht zou zijn hun verlossing te geven; alsof de zaligheid inderdaad het onvermijdelijke gevolg zou zijn van een groot aantal goede werken of het verdiende loon voor een bepaalde hoeveelheid deugden. Ze willen niet inzien dat de zaligheid enkel en alleen een gave van God is, niet uit de werken, niet uit verdienste, maar uit vrije gunst alleen; niet uit de mens, noch door de mens, maar van de Heere alleen. Hoewel de Heere het in Zijn Woord in zo duidelijk mogelijke bewoordingen heeft opgetekend dat “het niet is desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods” (Rom. 9: 16), denken de meeste mensen toch in hun hart dat het eeuwige leven gebonden is aan plichten en door het doen van werken verdiend wordt.
U moet zulke ijdele gedachten laten varen. U moet voor God komen als een ootmoedige smekeling, pleitend op de genadebeloften, en elke gedachte aan verdienste verafschuwen. U moet belijden dat wanneer de Heere u verwerpt Hij daartoe het recht heeft, en als Hij u zaligt dat dit alleen een daad van vrije genade, een daad van soevereine genade is. O, teveel van u, zoekers, houden het hoofd te hoog. Om de lage poort van het licht binnen te gaan moet u bukken. De ware plaats van de boeteling is op gebogen knieën. “God, wees mij, arme zondaar, genadig” is het oprechte gebed van de boetvaardige. Als God u zou verdoemen zou u nooit over onrecht kunnen klagen, want u heeft het duizendmaal verdiend. En als uw gebeden nooit beantwoord zouden worden, als er nooit genade zou komen, zou u de Heere niet de schuld kunnen geven, want u heeft geen recht op verhoring. Hij zou als Hij dat wilde een antwoord van vrede rechtvaardig kunnen onthouden. Belijd dat u een onwaardige, vloekwaardige, helwaardige zondaar bent en begin te bidden zoals u nooit eerder gebeden heeft. Roep als u verhoord wilt worden uit de diepten van zelfvernedering. Kom als een bedelaar, niet als een schuldeiser. Kom om te begeren, niet om te eisen. Gebruik slechts dit argument: “Heere, hoor mij, want U bent genadig, en Jezus stierf. Ik roep tot u als een veroordeelde misdadiger die vergeving zoekt. Verlos mij dat ik niet in de kuil neerga, opdat ik Uw Naam moge loven.”
Dit koesteren van een trotse geest heeft, naar ik vrees, velen grote schade berokkend, en als dat zo bij u is geweest, breng daar dan verandering in aan en ga nu met een ootmoedig en door schuld verslagen hart, in ootmoed en met een gebroken geest tot uw Vader Die u beledigd heeft, want Hij zal u gewis als Zijn kinderen aannemen. Anderen hebben geen vrede verkregen omdat ze, vrees ik, nog steeds niet het rechte zicht op het vinden van de juiste weg hebben. Hoewel hij ons zo vaak is gepredikt begrijpen we er nog steeds niet veel van. De meeste mensen zien de weg van vrede met God door een waas, en hoe duidelijk we deze weg ook voorstellen, ze zullen ons, zo mogelijk, verkeerd begrijpen. Uw zaligheid hangt er niet van af wat u doet, maar van wat Christus gedaan heeft toen Hij Zich als offer voor de zonde gaf. Uw gehele zaligheid vindt haar oorzaak in de doodsstrijd op Golgotha. De grote Plaatsvervanger droeg uw zonde en onderging de straf erop. Uw zonde zal u nooit vernietigen als de door de Heere verkoren Hogepriester op die bebloede kruispaal een volkomen verzoening voor uw zonden heeft aangebracht; ze zullen in der eeuwigheid nooit meer tegen u ingebracht worden. Wat u moet doen is eenvoudigweg aannemen wat Jezus heeft volbracht. Ik weet dat u denkt Hem iets te moeten brengen. Maar deze ijdele gedachte heeft velen in het verderf gestort en zal er meer in het verderf storten. Alleen wanneer u zover gebracht wordt dat u met lege handen komt, en u gewillig gemaakt wordt om uit genade volkomen zaligheid uit de hand van de Gekruisigde aan te nemen, zult u behouden worden.
Er is leven voor één blik op de Gekruisigde
Maar men wil niet op het kruis zien. Nee, men beraamt een ander kruis op te richten; of men tracht dat kruis met juwelen te versieren; of men beult zich af om het met welriekende bloemen te omkransen. Maar men wil geen enkele blik op de Zaligmaker werpen en alleen op Hem vertrouwen. Toch is er niet één ziel die door enig ander middel vrede met God kan verkrijgen, terwijl dit middel zo afdoend is dat het nooit haar doel gemist heeft en nooit zal missen. De trotse menselijke natuur verkiest de wateren van Abána en Farpar, maar alleen de wateren van de Jordaan kunnen de melaatsheid wegnemen (zie 2 Kon. 5: 1-14). Ons berouw, onze werken en onze voornemens zijn zonder meer gebroken bakken. Maar de enige medicijn voor het leven is te vinden in de bron van levend water die geopend is door Immanuëls dood. Begrijpt u dat een eenvoudig geloof in, een oprechte afhankelijkheid van en een hartelijk vertrouwen op Christus de weg tot de zaligheid zijn? Als u dat weet, moge de God Die u in het verstaan van deze weg onderwees, u genade geven deze te gaan en dan is uw licht gekomen; sta op en schijn. Uw vrede is gekomen, want Christus heeft haar met Zijn bloed gekocht. Hij heeft de straf gedragen voor zovelen als in Hem geloven. Hun zonden zijn er niet meer.
Weggedaan als in een oeverloze rivier Weggedaan in het bloed van de Verlosser. Vergeven ziel, hoe gezegend zijt gij
Nu vrijgesproken van alle schuld.
Als niet één van deze argumenten op uw situatie van toe passing is, laat ik dan verder stellen dat u mogelijk geen licht heeft gevonden omdat u het op een halfslachtige manier heeft gezocht. Niemand gaat ten hemel die maar half genegen is daar heen te gaan. Lauwe gebeden vragen God ze niet aan te nemen. Wanneer een mens openlijk laat blijken dat hij de genade waarom hij bidt niet waardeert, en hij het best zou vinden wanneer hij haar niet ontvangt, dan is het geen wonder wanneer hij afgewezen wordt. Menig zondaar ligt jaar in jaar uit buiten de deur van Gods genade te bevriezen omdat hij nooit alle moeite heeft gedaan het Koninkrijk der hemelen met geweld te nemen. Als u niet behouden wilt worden, zult u aan uw lot overgelaten worden en omkomen. Maar als u innerlijk vastbesloten bent dat u God geen rust zult geven totdat u vergeving van Hem ontvangt, zal Hij u uw hartewens geven. De mens die gered móet worden zál gered worden. De mens wiens hart gezet is op het vinden van de weg naar de berg Sion, zál die weg vinden. Volgens mij is het gewoonlijk zo dat we, wanneer we de vergeving van zonden gaan beseffen, net als Simson eerder de posten van de deur van de genade wanhopig en krachtig vatten als zouden we ze met post en grendel en al willen uittrekken dan dat we langer van vrede en zekerheid buiten gesloten blijven. Hard roepen en hevige tranen, het kreunen van de geest, vurig verlangen en onophoudelijk pleiten dat zijn de wapens die, door het bloed van Jezus, ons in onze strijd om de Heere te zoeken de overwinning geven. Wellicht heeft u niet alle krachten aangewend die u had moeten aanwenden. Moge de Heere u helpen om een machtige worstelaar te zijn en vervolgens een overwinnend vorst.
“WIJ WACHTEN OP HET LICHT” (JESAJA 59: 9)
Ik richt me tot diegenen die oprecht het ware en hemelse licht willen verkrijgen, die gewacht hebben in de hoop het te ontvangen, maar in plaats van het te ontvangen zijn ze er slechter, of liever gezegd, ongelukkiger aan toe dan ze waren. Ze krijgen bijna het sombere voorgevoel dat er zelfs nooit licht voor hen zal komen, ze zullen gevangenen zijn die voor altijd in het dal van de schaduw van de dood geketend zullen blijven. Deze mensen hebben enig besef van hun natuurlijke duisternis. Ze zoeken naar het licht. Ze zijn niet tevreden met hun duisternis, ze wachten op de grote glans. Er zijn er enkelen die niet tevreden zijn met wat ze door hun eerste geboorte geworden zijn. Ze ontdekken in hun natuur veel kwaad en ze zouden hiervan graag verlost worden. Ze bemerken dat ze verstandelijk weinig kennis hebben en ze verlangen ernaar verlicht te worden. Ze verstaan de Schrift niet wanneer ze haar lezen, en hoewel ze de taal van het Evangelie horen, begrijpen ze toch de bedoeling van het Evangelie niet. Ze verlangen vurig van deze onkunde verlost te worden. Ze willen graag de waarheid kennen die de ziel redt en het is hun verlangen haar niet alleen in theorie, maar door de krachtige toepassing aan hun ziel te kennen. Ze verlangen oprecht en vurig om van de zondige staat, die ze als gevaarlijk ervaren, verlost te worden en om gebracht te worden tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. O, dat is het beste soort hoorders in wie echte verlangens zijn gaan ontwaken. Mensen die het in de duisternis niet kunnen uithouden zijn kennelijk helemaal niet dood, want de doden zullen in de catacomben rusten, zij weten niet of het middag of nacht is. Zulke mensen zijn niet helemaal in slaap gevallen, want zij die slapen, slapen beter omdat het duister is. Zij vragen om geen zonnestralen om hun dromen tegen te gaan. Het is duidelijk dat zulke mensen helemaal niet blind zijn, want het maakt voor de blinden geen verschil of de zon het landschap met luister overstroomt, of dat de nacht
het met zijn zwarte sluier bedekt. Diegenen aan wie wij rechtstreeks denken zijn enigermate ontwaakt, wakker geworden, in beweging gekomen. Dat is een grote zegen, want, helaas, de meeste mensen zijn als een onaandoenlijke massa als het over geestelijke dingen gaat. De prediker kan met bijna evenveel kans van slagen proberen een mens binnenin de ribben van de dood te scheppen, of warme tranen van medelijden uit Siciliaans marmer af te persen, als geestelijke gevoelens hij mensen van dit geslacht proberen op te wekken. Dus is er voor deze mensen, die net als de bomen hun takken naar het zonlicht keren, in hun toestand nog verwachting. Ze verlangen naar Jezus, het Licht en het Leven van de mens.
Bovendien hebben deze mensen hoge gedachten van het licht. Ze noemen het een grote glans. Ze wachten erop en zijn bedroefd omdat het niet komt. Als u het geestelijk leven hoog waardeert heeft u zich niet vergist. Als u het iets kostbaars acht om aandeel aan Christus, vergeving van uw zonden en vrede met God te verkrijgen, oordeelt u met wijsheid. U zult in uw waardering van het ene nodige nooit overdrijven. Het is waar dat diegenen die in God geloven, een gelukkig volk zijn. Weliswaar is het een zegen om in het zoonschap gebracht en in het huisgezin van de grote God aangenomen te worden. Koningen zouden er goed aan doen hun diademen daarvoor in te ruilen. U kunt niet te hoog van de zegen van de genade denken. Ik zou veeleer een heilige begeerte hiernaar in u willen wekken dan ook maar iets afdoen van uw waardering van de kostbaarheid ervan. De zaligheid is zo’n grote zegen dat de hemel ervan afhangt. Als u genade verkrijgt heeft u de kiem van de hemel binnenin u, de zekerheid, het onderpand en de eersteling van de eeuwige gelukzaligheid. Nogmaals, zover is er veel in u dat hoop geeft. Het is goed dat u een afkeer hebt van de duisternis en het licht waardeert.
De mensen tot wie ik wil spreken hebben enige hoop dat ze dit licht toch zullen ontvangen; in feite wachten ze erop, wachten ze er vol hoop op, en ze zijn enigszins teleurgesteld dat er, nadat ze op het licht hebben gewacht, in plaats daarvan duisternis is gekomen. Klaarblijkelijk vragen ze zich af waarom hun verwachting niet is uitgekomen. Het verwondert hen te bemerken dat ze in duisternis wandelen, terwijl ze gedacht en gehoopt hadden dat de kaars van de Heere hen zou omschijnen. Ik zou dat sprankje hoop in u willen aanwakkeren, want wanhoop is één van de grootste barrières voor het ontvangen van het Evangelie. Zolang ontwaakte zondaren hoop op genade koesteren, hebben we hoop voor hen. We hopen, o zoeker, dat u weldra zult kunnen zingen van genade, die met bloed gekocht is, en dat u, wanneer dit toneel teneinde is, door de poorten zult ingaan in de paarlen stad tussen de gezaligden, die voor altijd het aangezicht van hun Welbeminde zullen aanschouwen. Hoewel het te mooi lijkt om waar te zijn denkt u er zelfs in uw rustiger momenten tóch aan dat u zich eens zult verheugen dat Christus de uwe is en u uw plaats onder Zijn volk zult innemen, al is het dat u in uw eigen waarneming de armste van hen allen bent. Dan stelt u zich zo voor hoe hartelijk u uw Verlosser zult liefhebben, hoe hartstochtelijk u zelfs het stof van Zijn voeten zult kussen, hoe dankbaar u Hem zult loven Die de geringe uit de drek verhoogt en hem onder prinsen zet. Hopelijk kijkt u niet langer weemoedig door het raam naar het banket, maar komt u binnen en zit u aan tafel en voedt u zich met Christus en verheugt u zich met Zijn uitverkorenen!
De mensen die ik beschrijf zijn diegenen die geleerd hebben hun zaak bij God te bepleiten. “Wij wachten op het licht, maar zien alleen duisternis; op een grote glans, maar wij wandelen in donkerheden.” Het is een vertolking van innerlijke gevoelens, een blootleggen van de zielestrijd voor de Allerhoogste. Alhoewel u de vrede die u zoekt nog niet hebt ontvangen, is het goed dat u bent gaan bidden. Misschien denkt u dat het armoedig bidden is; sterker nog, u kunt het bijna geen bidden meer noemen, maar God oordeelt niet zoals u. Een gekerm wordt in de hemel gehoord; een diepe zucht en een vallende traan zijn wapens van overwinning aan de troon van God. Ja, uw ziel schreeuwt tot God, en u kunt niet anders. Wanneer u aan uw dagelijks werk bent bemerkt u dat u zucht: “Och, dat mijn last van de zonde weg was. Och, dat ik met vaste tong de Heere mijn Vader kon noemen!” Nacht in nacht uit, dag in dag, uit komt dit verlangen bij u naar boven, zoals de ochtendmist in de dalen tevoorschijn komt. U zou uw rechterarm willen afhouwen en uw rechteroog willen uittrekken als u de onuitsprekelijke weldaad van het heil in Jezus Christus zou ontvangen. U verlangt oprecht naar de verzoening met God en uw verlangen komt openbaar in bidden en smeken. Ik hoop dat u zult blijven bidden. Ik vertrouw dat u zult blijven roepen. Moge de Heilige Geest u aansporen om te blijven zuchten en te blijven kermen. Ik hoop dat u, zoals de onbeschaamde vrouw (Luk. 18: 1-8), aanhoudt en uw zaak blijft voorleggen totdat het genadig antwoord wordt verleend door de verdiensten van Jezus. Zover is er nog hoop voor u. Maar wanneer ik hoop zeg, zou ik graag veel meer willen zeggen, want hoop alleen is niet genoeg. Het is niet genoeg te verlangen, het is niet genoeg te zoeken, het is niet genoeg te bidden. U moet daadwerkelijk ontvangen, u moet in feite het eeuwige leven grijpen. U zult nooit rust en vrede genieten, totdat u uit de fase van het slechts hopen in een betere en heerlijker fase bent gekomen door u van uw aandeel in de Heere Jezus Christus door een levend, toeëigenend geloof te verzekeren. Alle gaven en genaden die u nodig heeft zijn voorhanden in de verheven Zaligmaker, gereed om in uw behoeften te voorzien. Och, mocht u tot Zijn volheid komen en hieruit ontvangen genade voor genade!
De mens die ik wil troosten, moge met nog één pennenstreek beschreven worden. Hij is iemand die zeer gewillig is zijn hart voor God open te leggen, te belijden waar zijn hart naar uitgaat, of dat nu goed of verkeerd is, zijn toestand bloot te leggen, of deze nu gezond of ongezond is. Omdat we alles voor God proberen te verbergen zijn we zowel goddeloos als dwaas. Wanneer we iets voor onze Maker willen verbergen wijst dat op een opstandige geest. Maar wanneer een mens zijn wond laat zien en laat onderzoeken en de chirurg vraagt het zieke vliesje over de aangetaste plek weg te snijden, en tegen hem zegt: “Onderzoek de wond zo diep mogelijk, kijk wat voor kwaad erin zit, ontzie mij niet, maar zorg ervoor dat de wond geneest”, dan is hij al aardig op weg om genezen te worden. Wanneer een mens gewillig is om zijn schuld aan God te belijden en zijn hart ongedwongen, ongeveinsd, als water voor de Heere uitstort, is er hoop voor hem. U heeft de Heere verteld hoe het met u gesteld is, u heeft uw smeekbeden voor Hem uitgespreid ik vertrouw dat u dat blijft doen totdat u verlichting ontvangt. Maar ik heb nog een betere hoop, namelijk, dat u weldra vrede met God zult ontvangen door Jezus Christus onze Heere.
DE UITNODIGING
Verlangt u naar eeuwig leven? Is er in uw ziel een hongeren en dorsten naar die dingen die uw ziel kunnen verzadigen en eeuwig leven geven? Welnu, “Kom, want nu zijn alle dingen gereed” (Luk. 14: 17) alle, niet enkele, maar alle. Er is niets wat u tussen hier en de hemel nodig heeft en wat niet in Jezus Christus, in Zijn Persoon en in Zijn werk te verkrijgen is. Alle dingen zijn gereed: leven voor uw dood, vergeving voor uw zonden, reiniging voor uw vuilheid, kleding voor uw naaktheid, blijdschap voor uw verdriet, kracht voor uw zwakheid, ja, meer dan wat u ooit zou kunnen wensen is voorhanden in de oneindige Persoon en in het oneindige werk van Christus.
U mag niet zeggen: “Ik kan niet komen omdat ik dit of dat niet heb.” Moet u het feest voorbereiden? Moet u voor iets zorgen? Brengt u zelfs zout of water mee? U kent uw ware toestand niet, anders zou u zich iets dergelijks niet inbeelden. De grote Huishouder Zelf heeft het hele feest voorbereid, u moet zich niet met het proviand bemoeien. U mag er alleen van genieten. Als het u aan iets ontbreekt, kom en neem wat u mist. Hoe groter uw behoefte des te meer reden waarom u moet komen, aangezien in alles wat u mogelijk nodig heeft onmiddellijk zal worden voorzien. Als u zo behoeftig bent dat er helemaal niets goeds aan u is, zijn alle dingen gereed. Als God in alles heeft voorzien, wat zou u dan eventueel nog aandragen? Het zou een grove belediging zijn als u aan “alle dingen” van Hem iets denkt te moeten toevoegen. Het zou een aanmatigend wedijveren zijn met wat de grote Koning heeft bereid, en dat zal Hij niet dulden. In alles wat u ontbreekt tussen de poorten van de hel, waar u nu ligt, en de poorten van de hemel, waarheen genade u zal brengen indien u gelooft, heeft Jezus Christus de Verlosser voorzien.
En alle dingen zijn gereed. Sta een ogenblik bij dat woord stil. De ossen en jonge dieren werden gedood. Bovendien werden ze bereid om gegeten te worden, ze waren gereed om ervan te genieten, ze rookten op de plank. Het is niet niets wanneer de koning bevelen geeft zoveel stieren voor het feest te slachten, maar het feest is dan nog niet gereed. En wanneer de slachtoffers onder de bijl vallen, afgestroopt en opgehangen worden, geteld voor het vuur, is er iéts gedaan, maar ze zijn nog steeds niet bereid. Pas wanneer de stukken vlees warm en gestoomd opgediend worden en alle andere benodigdheden voor het banket tevoorschijn zijn gehaald en in de juiste volgorde zijn neergelegd, zijn alle dingen gereed. En zo is het nu hier. Op ditzelfde ogenblik zult u bemerken dat het feest zo goed mogelijk is voorbereid. Het was nooit heter en het kan nooit beter zijn dan nu. Alle dingen zijn gereed, precies zoals ze in uw situatie moeten zijn en het beste zijn voor de rust en de vreugde van uw ziel. Alle dingen zijn gereed. Niets dient zachter of zoeter van smaak gemaakt te worden, alles is zo volmaakt als de eeuwige liefde het kan maken.
Maar let op het woord “nu.” “Alle dingen zijn nu gereed” op dit moment. Wanneer de gasten te laat op het feest komen bezorgt dat, zoals u weet, de goede gastvrouw dikwijls ongemakken. Ze zou het vervelend vinden wanneer ze een half uur te vroeg kwamen, maar een half uur te laat bederft alles. Ze is erg geprikkeld en ze maakt zich grote zorgen wanneer alle dingen gereed zijn en haar vrienden toch nog op zich laten wachten. Laat het voedsel een tijdje in de oven en dan is het net alsof het niet “nu gereed” is, maar meer dan gereed en zelfs bedorven. Derhalve legt de grote Huishouder hierop de nadruk, alle dingen zijn nú gereed, kom daarom onmiddellijk. Hij zegt niet dat, wanneer u nog zeven jaar op u laat wachten, dán alle dingen gereed zullen zijn: God geve dat lang vóór deze tijdruimte u niet langer ertoe bewogen moet worden om op het feest te komen om de spijzen te proeven, maar Hij zegt dat alles nu gereed is, op dit moment. Juist nu uw hart zo zwaar en uw geest zo onverschillig zijn, nu uw geest zo heen en weer geslingerd wordt alle dingen zijn nu gereed.
Als een zondaar moet komen omdat alle dingen gereed zijn, heeft het geen zin om te zeggen: “Maar ik ben niet gereed.” Het is duidelijk dat van de kant van de mens niets anders gevraagd wordt dan een bereidwilligheid om te komen en de zegen te ontvangen waarin God heeft voorzien. Niets anders is nodig. Indien mensen gewillig zijn om te komen, mogen ze komen, zullen ze komen. Waar het de Heere heeft behaagd de wil aan te raken zodat die mens een verlangen naar Christus heeft, waar het hart werkelijk hongert en dorst naar gerechtigheid, dan is er niets anders nodig om ie komen. Alle geschiktheid die Hij vraagt is ten eerste dat u gevoelt dat u Hem nodig heeft (en dat geeft Hij u), en ten tweede bent u, omdat u gevoelt dat u Hem nodig heeft, gewillig om tot Hem te komen. Gewilligheid om te komen is alles. Een bereidwilligheid om in Jezus te geloven, een gewilligheid om de ziel op Hem te werpen, een bereidwilligheid om Hem aan te nemen zoals Hij is, omdat u gevoelt dat Hij juist de Verlosser is Die u nodig heeft dat is alles: er was geen andere bereidwilligheid, er kon geen andere zijn bij diegenen die, hoewel ze arm en blind, kreupel en verminkt waren, toch naar het feest kwamen. De tekst zegt niet: “U bent gereed, kom dus.” Dat is het Evangelie op een wettische manier brengen. Maar ze zegt: “Alle dingen zijn gereed, het Evangelie is gereed, daarom moet u komen.”
Wat uw gewilligheid betreft, alle gewilligheid die eventueel nodig is, is een gewilligheid die de Geest ons geeft namelijk, gewilligheid om tot Jezus te komen. Let erop waarom diegenen die genodigd werden onwillig waren te komen: ze hadden bezittingen en bekwaamheden. De één wilde niet komen omdat hij een stuk land had gekocht. Wat werpt de satan een hoge berg op tussen de ziel en de Zaligmaker. Met wereldse bezittingen en goede werken bouwt hij een enorm hoge wal tussen de zondaar en zijn Heere. Sommige heren hebben teveel akkers om ooit tot Christus te komen: ze verwachten teveel van de wereld om veel aan Hem te denken. Velen hebben teveel akkers met goede werken waarop ze graan verbouwen, waarop ze zich beroemen en dat geeft hun het gevoel dat ze zeer belangrijke mensen zijn. Bovenal kan menigeen niet tot Christus komen omdat hij al zoveel heeft.
Anderen konden niet komen omdat ze zoveel te doen hadden en zoveel konden de één had vijf juk ossen gekocht en ging kijken of ze aan zijn eisen voldeden. Hij was een sterk man die goed kon ploegen. De reden waarom hij niet kwam was dat hij zoveel kon. Duizenden worden van de genade afgehouden door wat ze hebben en door wat ze kunnen. Het is beter met een lege dan met een volle maag naar een feest te gaan. Hoe vaak komt het niet voor dat armoede en onbekwaamheid de ziel mede tot Christus leiden. Wanneer een mens denkt dat hij rijk is zal hij nooit tot de Zaligmaker komen. Wanneer een mens zich inbeeldt dat hij elk moment berouw kan hebben en elk moment kan geloven en alles wat nodig is zelf kan doen, is het niet waarschijnlijk dat hij komt en door een eenvoudig geloof op Christus steunt. Het is niet wat men niet heeft, maar wat men hééft dat velen van u bij Christus vandaan houdt. Het zondige IK is een duivel, maar het eigengerechtige IK is zeven duivels. De mens die zich schuldig voelt kan vanwege zijn schuld een tijdje bij Christus vandaan gehouden worden, maar de mens die eigengerechtig is zal nooit komen. Tenzij de Heere hem zijn trots ontneemt, zal hij steeds het feest van vrije genade afslaan. Het bezit van bekwaamheden, aanzien en rijkdom belemmeren de mens om tot de Verlosser te komen. Maar anderzijds maakt de persoonlijke gesteldheid niet ongeschikt om tot Christus te komen, want diegenen die gasten werden, werden vanwege hun droevige toestand niet van de maaltijd uitgesloten. Sommigen waren arm en ongetwijfeld ellendig en zagen er haveloos uit. Ze hadden geen rode cent, zoals we dat zeggen. Hun kleding was haveloos, zo niet erger, ze waren vies. Het was niet betamelijk dat ze dichtbij achtenswaardige mensen waren, ze zouden de tafel van mijn Heere beslist geen eer aandoen. Maar diegenen die ze gingen halen en binnenbrachten, doorzochten hun zakken niet, ze keken ook niet hoe hun jassen eruitzagen, maar ze brachten hen binnen. Ze waren arm, maar de boodschappers was gezegd de armen binnen te brengen en daarom brachten ze hen. Hun armoede weerhield hen er niet van gereed te zijn. En, o, arme ziel, of u nu letterlijk of geestelijk arm bent, geen enkele vorm van armoede maakt ongeschikt voor goddelijke genade. Als u maar één cent meer heeft, of als zelfs die cent uitgegeven is en u alles wat u bezit verpand heeft, en u nog steeds tot over de oren in de schuld zit en er volgens u niets overblijft dan voor eeuwig geboeid in de gevangenis gezet te worden, mag u toch met al uw armoede komen.
Een andere categorie onder hen was verminkt, en daarom zagen deze mensen er niet erg aantrekkelijk uit: er was een arm afgehakt of een oog uitgestoken. De één had een neus, de ander een been verloren. Ze waren allemaal op de één of andere manier verminkt omdat ze één van de ledematen kwijt waren. Soms wenden we ons hoofd af en voelen we dat we liever alles zouden geven dan dat we ons zouden inlaten met bedelaars die hun wonden laten zien en beschrijven hoe ze verminkt raakten. Maar het deed er niet toe hoe erg misvormd ze waren; ze werden binnengebracht en niet één van hen werd vanwege de lelijke snijwonden die hij had opgelopen geweigerd. Daarom, arme ziel, hoe satan u ook heeft opengereten en afgekapt en in welke toestand hij u ook heeft gebracht zodat u zich schaamt om te leven, maakt dit u toch niet ongeschikt om te komen, u mag tot de tafel van Zijn genade komen precies zoals u bent. Misvormingen door een zedeloos leven worden weldra weggenomen wanneer Jezus het litteken behandelt. Kom tot Hem hoe ernstig de zonde u ook heeft verwond. Weer anderen waren kreupel. Ze hadden een been verloren of konden hem niet meer gebruiken. Ze konden niet komen behalve met behulp van een kruk. Maar toch was dat geen reden waarom ze niet welkom waren. Och, als u het moeilijk vindt om te geloven is dat geen reden waarom u niet zou komen om de heerlijke vergeving die Jezus Christus u gewillig wil schenken, te ontvangen. Als u kreupel van twijfel en wantrouwen bent, kom niettemin tot de maaltijd en zeg: “Heere, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.”
Anderen waren blind, en toen hun gezegd werd te komen konden ze de weg niet vinden, maar in dat geval werd de boodschapper niet gezegd hun te vertellen dat ze moesten komen, hij werd bevolen hen binnen te brengen, en een blinde kan komen wanneer hij gebracht wordt. Er werd niets anders gevraagd dan een bereidwilligheid om aan de hand in de juiste richting geleid te worden. U dan, die het Evangelie niet ten volle kunt begrijpen zoals u zou willen, die het niet meer weet en die voor een raadsel staat, leg uw hand in de hand van Jezus en wees gewillig te geloven wat u niet kunt begrijpen en in geloof aan te nemen wat u nog niet met uw verstand kunt afmeten. De blinde zal, hoe onwetend hij ook is, of hoe weinig kennis hij ook heeft, hierom niet afgehouden worden.
Vervolgens waren er de mensen in de wegen, en volgens mij waren dat bedelaars. Er waren mensen in de heggen, die zich waarschijnlijk verborgen hielden en mogelijk dieven waren. Maar desondanks werd hun gezegd te komen, en hoewel het struikrovers en “struikvogels” waren, was dat geen belemmering om te komen en om onthaald te worden. Al waren het uitgestotenen, geestelijke zigeuners, mensen naar wie niemand omkeek, het doet er niet toe wat ze waren, ze moesten komen omdat alle dingen gereed waren. Of ze nu lompen droegen, of vuil, verminkt en bedekt met zweren waren, hoe vuil en afschuwelijk ze ook waren, toch moesten ze, omdat alle dingen gereed waren, binnengebracht worden of gedwongen worden binnen te komen. Ik denk dat hetgeen ieder van deze mensen ongeschikt leek te maken om te komen hen juist geschikt maakte om te komen. Het is een grote waarheid dat hetgeen wij als ongeschiktheid beschouwen ons in werkelijkheid het meest geschikt maakt. Ik wil dat u op deze armen, blinden en kreupelen let. Sommigen van diegenen die uitgenodigd waren, wilden niet komen omdat ze wat land, of vijf juk ossen hadden gekocht. Maar toen de boodschapper naar de arme man in lompen ging en zei: “Kom tot de maaltijd”, zou hij zeker niet zeggen dat hij een akker of ossen had gekocht, want dat kon hij niet zeggen, hij had geen cent om die te betalen, daarom stond hij niet aan die verleiding bloot. En wanneer iemand uitgenodigd wordt om tot Christus te komen en zegt: “Ik heb Hem niet nodig, ik heb mijn eigen gerechtigheid”, zal hij wegblijven. Maar toen de Heere Jezus naar mij toekwam was dat voor mij nooit een verleiding, want ik had geen gerechtigheid van mijzelf en ik had er ook niet een kunnen maken al had ik dat geprobeerd. Ik ken enkele mensen die een kleed van eigengerechtigheid niet zouden kunnen oplappen al zouden ze al hun lompen bij elkaar brengen, en dat is een groot voordeel om de Heere Jezus te ontvangen. Wat is het een zegen om zo de armoede van de ziel te voelen, zodat uw bezit u nooit bij Christus vandaan zal houden. Sommigen konden niet komen omdat ze een vrouw hadden getrouwd. Volgens mij is het zeer aannemelijk dat deze mensen, die verminkt en over hun hele lichaam opengereten waren, zó gehavend waren dat ze geen vrouw hadden en wellicht niemand konden krijgen. Welnu, zij waren niet in de verleiding om de aandacht te trekken van iemand die schoonheid zocht, en daarom was dat geen verleiding voor hen. Maar ze vonden aan het eeuwig en heilig avondmaal van het Lam een eeuwig huwelijk, dat veel beter was. Zo verliezen zielen aardse vreugde en genot en van dit verlies worden ze veel beter: ze worden dus gewillig gemaakt om zich met Christus te verenigen en dat geeft hun meer troost en grotere vreugde. Die verminking die als ongeschiktheid leek, bleek geschiktheid te zijn.
Eén verontschuldiging was: “Ik heb vijf juk ossen gekocht en ik ga heen om die te beproeven.” De kreupele kon dat niet zeggen. Toen de boodschapper de kreupele op de schouders tikte en zei: “Kom”, kon hij niet zeggen: “Ik ga vanavond met mijn nieuw span ploegen.” Hij was vanaf het moment dat hij zijn been kwijt was nooit meer op het land geweest, daarom kon hij niet met een dergelijke verontschuldiging komen. De blinde kon niet zeggen: “Ik heb een stuk land gekocht en ik moet het gaan bezien.” Hij had geen last van alle begeerlijkheden van het oog en daarom was hij des te gewilliger om tot het avondmaal gebracht te worden. Wanneer een ziel haar eigen vuilheid, ellendigheid en verloren toestand gevoelt, beschouwt ze zich ongeschikt om tot Christus te komen, maar dat werkt mede om de ziel ervan te weerhonden op niemand anders dan op Christus te zien, om haar verontschuldigingen weg te nemen, en haar open te stellen om verlossing door genade te ontvangen.
Maar hoe zit het met de mensen die in de weg waren? Welnu, het komt me voor dat ze reeds op de weg waren en dat ze op z’n minst hun huis hadden verlaten, áls ze er één hadden. Als ze daar aan het bedelen waren, waren ze gereder om een uitnodiging voor een maal eten te ontvangen, want daar vroegen ze nu juist overluid om. Iemand die het huis van zijn eigengerechtigheid heeft verlaten is, hoewel hij een groot zondaar is, in een gunstiger positie om tot Christus te komen, en komt waarschijnlijk vlugger tot Christus dan hij die zich op zijn vermeende eigengerechtigheid beroemt.
IETS OM GOEDGEMAAKT TE WORDEN
Wanneer een mens zondigt en dat toch niet wil belijden, of wanneer bij het beleden heeft en zich niet echt schaamt of zich geschaamd heeft en weer tot dezelfde zonde terugkeert, zoals de hond tot zijn uitspuwsel, is dat des te erger. Wat moet het kwaad dan diep in zijn zedelijke natuur zitten, dan moet hij wel heel erg verdorven zijn omdat hij absoluut niet gevoelt dat zonde zónde is! Wanneer een mens heeft gezondigd en dat weet, en hij diep berouw heeft en het kwaad belijdt, hebben we nog hoop voor hem. Ten slotte heeft de man nog goede dingen; in hem is levensvatbaarheid die de ziekte zal uitbannen. Maar wanneer de boosdoener, die zonder motief een ernstige overtreding heeft begaan, er geen moment aan denkt om zijn zonde te erkennen, maar rustig de zonde opnieuw bedrijft, ach, wat is er dan nog voor goeds in hem? Is hij niet door en door slecht? Welnu, zo bent u.
Als het tussen u en God ook maar enigszins in orde zou zijn, zou u aan de voeten van uw Vader vallen en pas dan opstaan wanneer u vergeving zou hebben ontvangen. Uw tranen zouden dag en nacht vloeien totdat u zeker wist dat u vergeving had ontvangen. Maar aangezien het u toeschijnt dat uw hart zo hard is als beton en als een molensteen die niets voelt, dan is er genezing nodig en u schijnt juist de persoon te zijn die Christus kwam verlossen, want Hij is niet gekomen om rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering te roepen, niet om diegenen te verlossen die geen genezing nodig hadden, maar om mensen zoals u te genezen, mensen die in zeer grote nood verkeren.
U zegt zelf dat u onbekwaam bent om te bidden, en daarmee bewijst u dat u genezing nodig hebt. De laatste tijd probeert u te bidden en u zou willen dat u dat kon. U zet zich ertoe aan op uw knieën te gaan, maar uw hart spreekt niet met God. Een vreselijke angst bekruipt u, of lichtzinnige en ijdele gedachten leiden u af. “Ach”, heeft u gezegd, “ik zou duizend gulden willen geven voor één traan van berouw; ik zou mijn ogen willen uitrukken als ik net als de tollenaar tot God zou kunnen roepen: “God, wees mij arme zondaar genadig.” Ooit eens dacht ik dat bidden de gemakkelijkste zaak ter wereld was, maar nu kom ik er achter, dat ik niet bij machte ben een oprecht gebed te doen.” U die van een stomme duivel en ook van al uw andere duivelen bezeten bent en onbekwaam bent om om genade te roepen, heeft genezing nodig. Het staat er droevig met u voor. U moet genezen woelen en ik blijf steeds weer zeggen: “Hij genas hen die genezing, nodig hadden.” Waarom zon Hij u niet genezen?
Maar u vertelt mij dar uw gevoelens, uw verlangens om het goede te doen, heel vaak bekoelen. Misschien meent u het oprecht, maar morgen kunt u net zo onverschillig zijn als altijd. Onlangs ging u in uw binnenkamer en worstelde u met God, maar een verleiding kruiste uw pad en u dacht helemaal niet aan goddelijke zaken, alsof er nooit enig besef van de waarde ervan in u was ontwaakt. Ach, dat bewijst dat u genezing nodig hebt. U bent werkelijk ongelukkig wanneer u met de eeuwigheid licht omspringt, wanneer u met de dood en het oordeel spot, en wanneer u gerust bent terwijl u in gevaar van de hel bent uw hart heeft inderdaad genezing nodig. En hoewel het mij verdriet doet dat u in zo’n toestand verkeert, ben ik toch blij dat ik erbij kan zeggen: “Hij genas diegenen die genezing nodig hadden.”
Hoewel u weet dat uw toestand ernstig is, begint u bij tijden uzelf min of meer te beklagen en probeert u zich in Gods ogen te rechtvaardigen. U zegt: “Ik heb berouw gehad, of ik heb geprobeerd berouw te hebben; ik heb gebeden, of ik heb geprobeerd te bidden; ik heb al het mogelijke gedaan om verlost te worden en God wil mij niet verlossen.” Dat betekent dat u de schuld van uw vervloeking op God werpt en doet alsof u rechtvaardig in Zijn ogen bent.” U weet dat dit verkeerd is. Als u niet zalig wordt komt dat omdat u niet in Christus wilt geloven. Daarop zit het vast en dat is het enige probleem. God is niet de oorzaak van uw vervloeking, maar u zélf. Uw eigen weerbarstige verdorvenheid om niet in Christus te geloven maakt dat u verdoemd moet worden. Maar aangezien u zo goddeloos bent dat u uzelf durft te verontschuldigen, hebt u echt genezing nodig, u moet dringend gered worden. Anderzijds vervalt u zodra u zich aldus verontschuldigd heeft, onmiddellijk in het tegenovergestelde uiterste. U verklaart dat u zó gezondigd heeft dat er geen hoop meer voor u is, dat u verdient nu in de hel te zijn, en dat God u nooit kan vergeven. U ontkent Gods genade, u loochent Gods macht om u te vergeven en te reinigen. U trekt zich van Gods Woord niets aan en u maakt Hem voor een leugenaar uit.
Wanneer Hij u zegt dat u, als u in Jezus gelooft, vrede zult vinden, zegt u Hem dat er onmogelijk enige vrede voor u kan zijn. Wanneer Hij u eraan herinnert dat Hij er nog nooit één heeft afgewezen, dan geeft u zijdelings te kennen dat Hij u zal weigeren. Zo krenkt u de Goddelijke Majesteit door de waarachtigheid en getrouwheid van God te loochenen. U heeft werkelijk genezing nodig wanneer u zich door zondige wanhoop laat overmeesteren. U bent erg ziek, doodziek, maar ik ben blij dat ik weet dat u nog steeds onder diegenen bent die Jezus kan genezen. Hij kwam tot hen die genezing nodig hadden, en u kunt niet ontkennen dat u één van hen bent. Wel, zelfs satan zelf zal niet zo onbeschaamd zijn u te vertellen dat u geen genezing nodig hebt. Ach, wierp u zich maar in de armen van de Zaligmaker en probeerde u eens u niet goed voor te doen, maar alles te belijden waarvan ik u beschuldigd heb, en u vervolgens als zondaar toe te vertrouwen aan dat Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt. Vergeet niet dat u genezing nodig heeft, want tenzij u van deze zonden en van alle zondige neigingen en gedachten genezen wordt, zult u zo waarlijk als u leeft in de hel geworpen worden. Ik ken geen waarheid die ik met zoveel verdriet verkondig als deze, niet dat zondaren verdoemd zullen worden, hoe verschrikkelijk de waarheid hiervan ook is, maar dat ontwaakte zondaren verdoemd zullen worden, tenzij ze in Jezus geloven. U moet geen Christus uit uw tranen maken, u moet geen zekerheid zoeken te vinden in uw bittere gedachten en wrede vertwijfelingen. Tenzij u gelooft zult u nimmer bevestigd worden. U kunt overtuigd zijn van zonde, gerechtigheid en oordeel, maar tenzij u tot Christus komt zullen deze overtuigingen alleen maar een voorspel zijn van uw ondergang. U noemt uzelf een zoeker, maar tenzij u een vinder bent, bent u een vijand van God en is God elke dag vertoornd op u. Ik heb, hoe teer en gebroken van hart u ook moge zijn, geen ander alternatief dan dit: geloof en leef. Weigert u te geloven, dan moet u omkomen, want uw gebrokenheid en tranen en zogenaamd berouw kunnen nooit de plaats van Christus innemen. U moet geloof in Jezus hebben, of u moet eeuwig omkomen.
Ik behoef niet op uw toestand in te gaan. Bedenk dat Jezus iemand in een vergelijkbare situatie als de uwe heeft gered. Uw toestand mag voor u bijzonder ongewoon lijken, maar u zult ergens in het Nieuwe Testament een situatie vinden die even zonderling is als de uwe. U zegt mij dat u vol zonde bent. Wierp Hij niet zeven duivelen uit Maria Magdalena? Ja, maar uw zonde schijnt zelfs groter te zijn dan zeven duivelen. Dreef Hij niet een heel leger duivelen uit de bezetene van Gadara? U zegt mij dat u niet kunt bidden, maar Hij genas iemand die van een stomme geest bezeten was. U voelt zich verhardt en ongevoelig, maar Hij wierp een doofstomme geest uit. U zegt mij dat u niet kunt geloven. De man met de verdorde arm kon ook niet geloven en kon ook zijn arm niet uitstrekken, maar toen Jezus hem dat beval deed Hij het. U zegt mij dat u dood in zonden bent, maar Jezus maakte zelfs de doden levend. Uw situatie kan niet zo erg zijn of er is een gelijkwaardige situatie geweest en Christus heeft iets dergelijks overwonnen.
Denk er nogmaals aan, Christus kan u verlossen, want er is in de wereld geen enkel bewijs en ook is ons door overlevering geen enkel geval bekend waarin Jezus tekortschoot. Als ik ergens op mijn zwerftochten een ziel zou ontmoeten die zich op Christus alleen had geworpen en toch geen vergeving had ontvangen als er in de hel één ziel gevonden zou kunnen worden die steunde op het kostbaar bloed en geen verlossing vond, dan zouden we het Evangelie met recht kunnen opbergen en ons er niet langer in verlustigen. Maar aangezien dat nooit is voorgekomen en nooit zal voorkomen zult u niet de eerste uitzondering zijn. Als u tot Christus komt en tot Hem komen betekent alleen Hem volkomen en eenvoudig vertrouwen kunt u niet omkomen, want Hij heeft gezegd: “Wie tot Mij komt zal lk geenszins uitwerpen.” Zal Hij een leugenaar blijken te zijn? Durft u dat te denken? O, kom, want Hij kan u niet uitwerpen. Bedenk een ogenblik, zondaar, en dat moge u troosten: Hij Wie ik u verkondig als de Genezer van uw ziel, is God. Wat kan er bij God onmogelijk zijn?
Welke zonde kan Hij, Die God is over alles, niet vergeven? Als een engel uw zonden zou moeten vergeven zouden die wel eens alle macht van Gabriël te boven kunnen gaan. Maar het is Immanuël, God met ons, Die gekomen is om zalig te maken. Bovendien mag u niet aan Zijn gewilligheid twijfelen. Heeft u van Hem gehoord van Hem Die God was en Mens werd?
Hij was zo teder als een vrouw, Zijn hart is gemaakt van tederheid, Het loopt over van liefde.
Het was Hem niet eigen om hard te zijn. Wat zei Hij toen de vrouw die op heterdaad werd betrapt tot Hem gebracht werd? “Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer.” Men zei van Hem: “Deze Mens ontvangt de zondaars, en eet met hen”, en Hij is, nu Hij Boven regeert, niet veranderd. Hij is even gewillig zondaars te ontvangen als toen Hij hier beneden was. Was de verzoening een verzinsel? Was de dood van de eeuwige Zoon van God vergeefs? Er moet kracht genoeg in zijn om de zonde weg te nemen. Kom en was u, kom en was u, u die walgelijk van en besmet bent met de zonde, kom en was u, en u zult terstond reiniging ontvangen zodra u door het geloof Zijn reinigend bloed aanraakt.
Jezus vraagt uw vertrouwen. Hij is het waard, geef het Hem. U hebt genezing nodig. Hij kwam om diegenen te genezen die genezing nodig hebben. Hij kan u genezen. Wat moet er gedaan worden opdat u genezen zult worden, opdat al uw zonden vergeven zullen worden en uzelf gered zult worden? Alles wat gedaan moet worden is zelf niets meer doen en Hem het voor u laten doen; het niet meer van uzelf of van anderen verwachten en eenvoudig komen en uzelf op Hem werpen.
Ach”, zegt u, “maar ik kan niet geloven.” Kan niet geloven? Weet u wel wat u doet? U maakt Hem tot een leugenaar. Als u iemand vertelt: “Ik kan u niet geloven”, zegt u daarmee niets anders dan: “U bent een leugenaar.” O, u zult dat toch niet van Christus durven te zeggen? Nee, mijn vriend, ik neem u bij de hand en zeg het anders u móet Hem geloven. Hij is God, durft u aan Hem te twijfelen? Hij stierf voor zondaren. Kunt u aan de kracht van Zijn bloed twijfelen? Zult u Hem beledigen door Zijn Woord niet te geloven? “O nee”, zegt u, “ik voel dat ik moet geloven, ik moet Hem vertrouwen. Maar stel dat mijn vertrouwen niet het oprechte vertrouwen is? Stel dat het een natuurlijk vertrouwen is?” Ach, mijn vriend, een ootmoedig vertrouwen in Jezus is een zaak die nimmer op natuurlijke grond groeit. Want wanneer een arme ziel tot Christus komt en in Hem gelooft, is dat altijd de vrucht van de Geest. Hierover hoeft u geen vraag te stellen. Dat deed de duivel nooit. De natuur alleen heeft een mens nooit van zichzelf ontledigd en hem tot Christus gebracht. Maak u zich wat dat betreft geen zorgen. “Maar”, zegt iemand, “de Geest moet mij leiden om Hem te geloven!” Ja, maar u kunt de Geest niet zien. Zijn werk is een verborgenheid en een mysterie. Wat u moet doen is in Jezus geloven. Daar staat Hij, God en toch een lijdende Mens, Die verzoening doet, en Hij zegt u dat u, indien u Hem vertrouwt, gered zult worden. U moet Hem vertrouwen. U mag niet aan Hem twijfelen. Waarom zou u? Wat heeft Hij gedaan dat u aan Hem doet twijfelen?
Geloof het ware getuigenis
God heeft Zijn Zoon gegeven.
En als u Hem vertrouwt hoeft u niet te vragen waar uw geloof vandaan kwam. Het moet van de Heilige Geest zijn, Die in Zijn werkingen niet gezien wordt, want Hij werkt waar Hij wil. U ziet de vrucht van Zijn werk, en dat is voor u genoeg. Gelooft u dat Jezus de Christus is? Zo ja, dan bent u uit God geboren. Als u zich, of u nu zinkt of zwemt, op Hem hebt geworpen, bent u gered.
We hebben gelezen hoe een man gered en niet neergeschoten werd. Hij was in een Spaans hof veroordeeld, maar omdat hij een Amerikaans burger en ook van Engelse afkomst was, kwamen de consuls van beide landen tussenbeide en verklaarden dat de Spaanse autoriteiten niet de macht hadden hem ter dood te veroordelen. En wat deden ze om zijn leven veilig te stellen? Ze wikkelden hem in hun vlaggen, bedekten hem met de Engelse en Amerikaanse vlag en daagden de beulen uit. “Nu, doe een schot als u durft, want als u dat doet tart u de naties die deze beide vlaggen vertegenwoordigen, en u zult de macht van deze twee grote naties op u brengen.” Daar stond de man, en vóór hem de soldaten, en hoewel één schot een einde aan zijn leven had kunnen maken, was hij niettemin even onkwetsbaar als wanneer hij een mantel van drie lagen staal aangehad zou hebben. Evenzo heeft Jezus Christus mijn arme, schuldige ziel genomen vanaf het moment dat ik in Hem geloofde en om mij heen de bebloede vlag van Zijn verzoenend offer gewikkeld, en voordat God mij, of elke andere ziel die in de verzoening gewikkeld is, kan doden, moet Hij Zijn Zoon beledigen en Zijn offer versmaden. En dat zal Hij nooit doen, geprezen zij Zijn Naam.
BELEMMERINGEN OM TOT HET LICHT TE KOMEN
Er kan bij u van binnen één of andere zonde zijn die u tot schade van uw ziel koestert. De voet van een soldaat heeft niet willen genezen, alhoewel men weet dat de arts hem op elke plaats heel nauwkeurig, helemaal onderzocht. Er ontbreekt niet één botje en elk botje zit op z’n plaats. Er is geen aanwijsbare oorzaak voor de ontsteking maar toch wil de wond niet genezen. De arts onderzoekt en onderzoekt de wond nogmaals, totdat zijn lancet in aanraking komt met iets hards wat er niet hoort. “Hier is het”, zegt hij, “hier zit iets hards wat verwijderd moet worden, anders zal de wond nooit dichtgaan.”
Zo kan mijn onderzoek iets verborgens in u aan het licht brengen en dat moet eruit, anders moet u sterven. U kunt niet verwachten vrede met God te hebben en u toch aan drank te buiten gaan. Wat, een dronkaard met God verzoend? U kunt niet verwachten vrede met God te genieten en toch weigeren met dat familielid te spreken dat u jaren geleden beledigd heeft. Wat, vergeving verwachten terwijl u zelf niet wilt vergeven? Er zijn in uw zakendoen achter de toonbank dubieuze praktijken. Durft u te geloven dat God een dief zal aannemen want dat bent u, een dief en leugenaar? U ijkt uw goederen oneerlijk, u spreekt over het getal twintig terwijl het vijftien moet zijn. Verwacht u dat God uw Vriend is zolang u een schurk blijft? Denkt u dat Hij u in uw oneerlijke handelingen gunstig gezind zal zijn en met u zal wandelen terwijl u slinkse wegen verkiest? Misschien geeft u toe aan uw trotse aard; het kan ook zijn dat u lui van aard bent; het doet er niet toe wat voor soort duivel er in u is, hij moet eruit, of anders kan de vrede van God niet binnenkomen. Welnu, bent u bereid de zonde vaarwel te zeggen? Zo niet, dan is het allemaal verloren tijd om u Christus te verkondigen, want Hij is niet bedoeld om Verlosser te zijn van diegenen die in de zonde volharden. Hij kwam om Zijn volk van hun zonden te verlossen, niet van hun zonden in hen. En als u nog steeds een boezemzonde aan de hand houdt, bedrieg uzelf niet, want u kunt de poorten van de hemel nooit binnengaan.
Waarom hebben sommigen het licht niet gevonden? Misschien heeft u zo nu en dan vrede met God gezocht. Na een ernstige preek bent u ontwaakt. Maar daarna bent u weer ingesluimerd, zoals de luiaard die zich nog eens op zijn bed omkeert. Na een ziekte, of wanneer er iemand in de familie is overleden, heeft u vurig geijverd om dat licht te ontvangen. Maar weldra bent u weer even zorgeloos als voorheen geworden.
Bedenk dat hij die de wedstrijd wint niet diegene is die zo nu en dan loopt, maar die tot het eind blijft lopen. Niemand ontvangt Christus die zo af en toe aan Hem denkt en ondertussen in zijn binnenste ijdelheid en bedrog aanstelt. Alleen hij zal Christus hebben die Hem moét hebben, die Hem nú moet hebben, en die zijn gehele hart aan Hem geeft en uitroept: “Ik zal Hem zoeken totdat ik Hem zal vinden, en wanneer ik Hem vind zal ik Hem nooit meer laten gaan.”
Laat ik u eraan herinneren dat de oorzaak waarom ernstige zielen niet vlug rust krijgen voornamelijk deze is: ze zijn ongehoorzaam aan het éne, eenvoudige bevel van het Evangelie: “Gelooft in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Ik zou hen aan deze uitspraak willen binden. Het is helemaal niet nodig om hun twijfels en vrees te bestrijden. We kunnen dat wel doen, maar ik weet niet of we daartoe geroepen worden. Het staat onomstotelijk vast dat God een weg des vredes aangeeft en u aanvaardt hem niet. God zegt dat u door in Jezus te geloven zult leven. U wilt niet in Christus geloven en toch hoopt u op leven! God openbaart Zijn geliefde Zoon aan u en zegt: “Vertrouw Hem”, en tevens: “Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt” (1 Joh. 5: 10), en niettemin durft u God tot een leugenaar te maken. Elke minuut die u in een staat van ongeloof leeft maakt u, voor zover u dat kunt, God tot een leugenaar! Wat vreselijk dat iemand van ons zich hieraan schuldig maakt! Is het niet verbazingwekkend dat een zondaar zich aanmatigt en zegt dat hij vrede met God zoekt en in ongeloof voortleeft!
Stel dat ik u bij de hand neem en ik u ernstig aanstaar. Ik maak me zorgen over u vanwege het gevaar dat uw langdurig treuren u volkomen ongevoelig zal maken en dat u dodelijk in slaap zult vallen. U heeft rust gezocht, maar u heeft haar niet gevonden. Wat verkeert u in een ongelukkig toestand! U bent nu onverzoend met God, uw zonde roept om straf; u behoort tot diegenen waarop God elke dag toornig is. Kunt u het in zo’n toestand uithouden? Is er niet iets wat u gebiedt op te staan en deze stad van liet verderf te ontvlieden opdat u niet verteerd wordt? Wat een blijdschap mist u elke dag! Als u Christus door het geloof zou aangrijpen, zou u een blijdschap en vrede bezitten die alle verstand te boven gaan. U doet uzelf in deze diepe en nare kerker ellende aan. U heeft jaar in jaar uit in het donker verkeerd terwijl de zon schijnt, de geurige bloemen bloeien, en alles wacht om u met verheuging verder te leiden. O, wat een vreugde en blijdschap mist u vanwege uw ongeloof? Waarom blijft u zo lang in deze zondige staat? Wat had u intussen veel goeds kunnen doen! Ach, had u zich maar maanden geleden laten leiden om op Jezus te zien in plaats van zelf in het duister te zitten, dan zou u anderen tot Christus hebben geleid en andere ogen op dat dierbare kruis dat u vrede bracht, hebben gevestigd.
Wat zondigt u toch elke dag! Want u bent elke dag een ongelovige, dagelijks loochent u Christus’ bekwaamheid en zo tast u Zijn eer aan. Doet de Geest van God in u niet zeggen: “Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan?” O, als zo’n gedachte uw ziel doet beven, onderdruk haar niet, sla er acht op, sta op en ga, en moge de arm van uw Vader om uw hals geslagen zijn voordat de zon vandaag ondergaat. Sta mij ondertussen toe te zeggen: “Wat is er van binnen toch onbewust een proces van verharding aan de gang. Als daarin geen verandering is gekomen, is het ongetwijfeld erger met u dan een jaar geleden. Die beloften waaruit u destijds troost ontving, geven nu geen troost. Die dreigingen die u eens tot schrikken brachten, verontrusten u nu niet! Wilt u nog langer uw tijd verbeuzelen? U heeft gewacht om u op te knappen en u wordt steeds slechter. U heeft gezegd: “Ik zal op een geschikter tijd komen”, en elke tijd is ongeschikter dan die eraan voorafging. U twijfelde toen u bent vandaag het slachtoffer van grotere en zondiger twijfels. Och, kon u geloven in Hem Die geloofd moet worden, want Hij kan nooit teleurstellen! Ik bid dat de dag, ja het moment zelf moge komen, dat u het stof van u af zult schudden, dat u zult opstaan en uw mooie klederen zult aantrekken, want elk uur dat u zit op de mesthoop van uw twijfels die uw ziel verwoesten, bent u met sterke ijzeren banden aan de plaats van vertwijfeling vastgebonden. Uw oog wordt zwakker, uw hand lammer en het vergif in uw aderen gaat heviger te keer. Daarginds is het kruis van de Verlosser en er is kracht in Zijn bloed voor u. Vertrouw Jezus nu, en u zult nu vrede sluiten. De poort van de genade gaat terstond op haar scharnier draaien en gaat wijd open voor elke ziel die zich op het hart van de Verlosser werpt. Ach, waarom wacht u? U zult ellende wedervaren. De zon gaat onder; haast u, reiziger, ingeval u door de eeuwige nacht overvallen wordt.
Er zijn veel mensen in uw omgeving waaronder u enkelen kent, die hun vertrouwen op Jezus hebben gesteld, en zij hebben licht gevonden. Eens hebben ze net als u teleurstellingen gehad, maar nu hebben ze rust voor hun ziel gevonden. Ze kwamen tot Jezus precies zoals ze waren, en nu kunnen ze u vertellen dat ze in Christus rust hebben gevonden. Als anderen deze vrede hebben gevonden, waarom u dan niet? Jezus is nog steeds Dezelfde. Christus wordt er niet beter van wanneer Hij een zondaar afwijst, het is niet tot Gods eer een zoeker te doden. Integendeel, het is tot Zijn eer diegenen te ontvangen die ootmoedig rusten op het offer van Zijn geliefde Zoon. Wat weerhoudt u? U wordt geroepen, kom. U wordt gedwongen te komen, kom. Ik heb in het gerechtshof wel eens een getuige horen oproepen. Nauwelijks is hij opgeroepen of hij begint zich, al zou hij achterin het gerechtsgebouw zijn, een weg naar de getuigenbank te banen. Niemand zegt: “Wie is die man die hier zo dringt?” Of, indien men zou zeggen: “Wie bent u?”, zou het voldoende zijn te antwoorden: “Mijn naam werd geroepen’. “Maar u bent niet rijk, u draagt geen gouden ring aan uw vinger!” “Nee, maar dat is niet belangrijk, ik werd geroepen.” “Maar u bent niet iemand van aanzien, of van stand, of iemand met een goede reputatie!” “Dat doet er niet toe, ik werd geroepen. Laat me erdoor.”
Maak de baan dus vrij, twijfels en vrees. Laat me passeren, duivels van de poel der hel. Christus roept de zondaar. Zondaar, kom. Hoewel u niets hebt wat u tot aanbeveling strekt, kom, want er staat geschreven: “Wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen”, en de Heere zal u zegenen om Christus wil.
ZOEKERS BEMOEDIGD – DE PLAATSVERVANGER
De kern waarom het christelijk geloof draait is de leer van de “plaatsvervanging”, en ik schroom niet te zeggen dat het mijn vaste overtuiging is dat een heel groot gedeelte van de “christenen” helemaal geen christenen zijn, want ze verstaan het fundamentele leerstuk van het christelijk geloot niet. En helaas zijn er predikers die deze hoofdwaarheid niet prediken, of zelfs niet geloven. Ze spreken op een wat vage wijze over het bloed van Christus en in een onduidelijke poëtische stijl over de dood van Christus, maar ze raken de kern van de zaak niet en verkondigen niet dat de weg der zaligheid is door Christus, Die Plaatsvervanger werd voor de schuldige mens. Daarom zal ik het nog duidelijker stellen. De zonde is iets verfoeilijks. Vanwege de eis van Zijn heiligheid moet God haar straffen. Hij moet de mens voor het bedrijven ervan straffen. Maar de Christus Gods, de grote Zoon van de eeuwige Vader, werd Mens en droeg in Zijn eigen Persoon de vloek die de mensenkinderen hadden verdiend, zodat God, Die door een plaatsvervangend Offer de zonde rechtens heeft gestraft, Zijn overvloedige genade zou kunnen bewijzen aan hen die in de Plaatsvervanger geloven. Maar, vraagt u, hoe was Jezus Christus een vloek? Het antwoord is dat “Hij een vloek gemaakt werd.” Christus was in Zichzelf niet een vloek. In Zijn Persoon was Hij volkomen onschuldig en Hij was vrij van zonde. In Hem was geen zonde. God heeft Hem Die geen zonde gekend heeft, zonde voor ons gemaakt” (2 Kor. 5: 21). Men mag nooit veronderstellen dat er in de Persoon of natuur van Christus als Mens iets afkeurenswaardigs of laakbaars was. Hij is zonder vlek of rimpel, het onbevlekte Paaslam van God. Evenmin werd Christus noodzakelijkerwijs een vloek gemaakt. Er was geen noodzaak dat Hij de straf ooit zou ondergaan, maar Zijn eed die Hij uit liefde had gedaan, maakte de straf noodzakelijk. Zijn eigen intrinsieke heiligheid weerhield Hem van de zonde, en diezelfde heiligheid kon Hem niet straffen. Hij werd zonde gemaakt voor ons, niet ten behoeve van Zichzelf, niet omdat er enige zonde in Hem was, maar alleen omdat Hij ons liefhad en Zichzelf in de plaats wilde stellen die wij hadden moeten innemen. Hij werd een vloek gemaakt voor ons, niet omdat Hij die Zelf verdiend of noodzakelijk gemaakt had, maar omdat Hij vrijwillig op Zich had genomen het Verbondshoofd van Zijn volk en hun Plaatsvervanger te zijn en als hun Plaatsvervanger de vloek te dragen die zij verdiend hadden.
Ik wil dit heel duidelijk stellen, want er zijn krachtige uitdrukkingen gebruikt door diegenen die de verheven waarheid vasthouden die ik probeer te verkondigen; krachtige uitdrukkingen die de waarheid hebben overgebracht die ze bedoelden over te brengen, maar bovendien nog heel wat meer.
Maarten Luther schatte de brief aan de Galaten zo hoog dat hij die zijn Katharina von Bora3 noemde. In zijn boek over die brief zegt hij onomwonden maar wees ervan overtuigd dat het niet zijn bedoeling was dat zijn woorden letterlijk genomen moesten worden dat “Jezus Christus de grootste zondaar was Die er ooit geleefd heeft; dat alle zonden van de mens zo op Christus werden gelegd, dat Hij tegelijkertijd alle dieven, moordenaars en overspelers werd die er ooit geweest zijn.” Welnu, hij bedoelde dit. God behandelde Christus alsof Hij alle zondaren in de wereld bij elkaar was geweest. Woorden als deze geven de waarheid duidelijk weer. Maar het is typisch Luther wanneer hij in zijn onbesuisdheid te ver gaat en ruimte laat voor de blaam dat hij bijna godslasterlijke uitspraken heeft gedaan tegen de gezegende Persoon van onze Heere. Welnu, Christus is nooit een zondaar geweest en kon nooit een zondaar zijn. En het kon niet anders of Hij moest in Zijn Persoon en in Zijn natuur, in Zichzelf beschouwd, altijd door God bemind en gezegend worden en aangenaam in Gods ogen zijn, zodat wij, wanneer we vandaag zeggen dat Hij een vloek was, de nadruk moeten leggen op die woorden: “Hij werd een vloek gemaakt” Hij vertegenwoordigde een vloek, Hij werd als vloek gesteld. En nogmaals moeten we die andere woorden voor ons beklemtonen, geenszins ten behoeve van Zichzelf, maar alleen uit liefde tot ons, opdat wij verlost zouden worden. Hij stond in de plaats van de zondaar en werd als zondaar beschouwd, als zondaar behandeld en een vloek voor ons gemaakt.
Hoe werd Christus een vloek gemaakt?
(1) In de eerste plaats werd Hij een vloek gemaakt omdat alle zonden van Zijn volk wezenlijk op Hem werden gelegd. “Hij heeft Hem tot zonde voor ons gemaakt.” laat ik uit Jesaja citeren: “De Heere heeft ons aller ongerechtigheden op Hem doen aanlopen.” En nog een uitspraak van dezelfde profeet: “Hij zal hun ongerechtigheden dragen.” De zonden van Gods volk werden van hen afgenomen en aan Christus toegerekend en beschouwd alsof Christus ze had bedreven. Hij werd beschouwd als zou Hij de zondaar zijn geweest. Hij stond daadwerkelijk in de plaats van de zondaar. Naast de toerekening van de zonde kwam de vloek van de zonde. De wet die de zonde zocht te straffen, ontdekte met haar scherpe blik dat de zonde op Christus was gelegd, en aangezien ze de zonde waar ze ook maar te vinden was moest straffen, strafte ze de zonde zoals ze op Christus was gelegd. Zo werd Christus een vloek gemaakt. Verbazingwekkende en ontzaggelijke woorden, maar aangezien het Schriftuurlijke woorden zijn, moeten we ze aanvaarden. Omdat de zonde op Christus was gelegd, kwam de vloek op Christus en dientengevolge voelde onze Heere onbeschrijflijke zielsangst. Voorzeker was het deze angst die Hem grote druppelen bloed deed zweten toen Hij zag en gevoelde, dat God Hem ging behandelen alsof Hij een zondaar was geweest. De heilige ziel van Christus deinsde met hevige zielestrijd voor het geringste contact met de zonde terug, zo rein en volmaakt was onze Heere dat nooit één zondige gedachte bij Hem was opgekomen, noch Zijn ziel door zondige blikken bezoedeld was geweest, en toch stond Hij in Gods ogen als zondaar en daarom werd Zijn ziel door grote angst getroffen. Vervolgens werd Hij een vloek voor ons gemaakt, maar Hij ging door totdat Hij de gehele straf die wij hadden verdiend, had ondergaan. Gewoonlijk hebben we de straf in tweeën gedeeld, de straf van het verbeurd hebben en de straf van het werkelijke lijden. Christus droeg deze beide. Zondaren verdienden dat ze Gods gunst en aanwezigheid zouden verbeuren en daarom riep Jezus: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Zondaren verdienden dat ze persoonlijk elke troost zouden verbeuren. Christus werd elke troost onthouden en zelfs het laatste stukje kleding werd van Hem afgescheurd en Hij werd, zoals Adam, naakt en eenzaam achtergelaten. Het was nodig dat de ziel alles wat haar kon ondersteunen zou verliezen, en zo verloor Christus elke ondersteuning. Hij zocht naar medelijden en hulp, maar er was niemand. Hij moest uitroepen: “Maar Ik ben een Worm en geen Man, een smaad van mensen en veracht van het volk” (Ps. 22: 6).
(2) Ten aanzien van het tweede deel van de straf, namelijk het daadwerkelijk opleggen van de straf, droeg onze Heere ook deze tot het uiterste, zoals de Evangelisten duidelijk laten zien. U heeft meermalen de geschiedenis van Zijn lichamelijk lijden gelezen; pas op, dat u daar niet te gering over denkt. Onze Zaligmaker verdroeg een hoeveelheid lichamelijke pijn die Zijn lichaam nooit zou hebben kunnen doorstaan tenzij het niet door de vereniging met Zijn Godheid ondersteund en versterkt was geweest. Maar het lijden van Zijn ziel was de ziel van Zijn lijden. Zijn ziel verdroeg een foltering wat gelijk stond aan de hel, en hoewel Christus de hel niet onderging, onderging Hij wat daarmee gelijk stond. Welnu, kan uw verstand bevatten wat dat geweest moet zijn? Het was een zielslijden dat nooit te peilen is, een doodsstrijd die nooit te doorgronden is. De Griekse liturgie zegt het goed: “Uw onbevattelijk lijden”, want het moet het menselijk voorstellingsvermogen voor altijd te boven gaan.
Hieruit vloeit voort dat Hij ons verlost heeft van de vloek der wet. Diegenen voor wie Christus stierf zijn voor altijd vrij van de vloek der wet. Want wanneer de wet komt om een mens die in Christus is te vervloeken, zegt hij: “Wat heb ik met u te doen, o wet?” U zegt: “Ik zal u straffen”, maar ik antwoord: “U heeft Christus gestraft in plaats van mij. Kunt u tweemaal voor een overtreding straffen?” En de wet is tot zwijgen gebracht. Gods wet die alles wat zij kan eisen heeft ontvangen, is niet zo onrechtvaardig iets meer te eisen. Alles wat God van een gelovige zondaar kan eisen heeft Christus reeds betaald en er is geen stem op aarde of in de hemel die een ziel die daarna in Jezus gelooft, kan beschuldigen. U stond in de schuld, maar een vriend betaalde uw schuld. Er kan geen dagvaarding aan u betekend worden. Het doet er niet toe dat u de schuld niet betaalde, ze is betaald, en u heeft de kwitantie. Dat is bij elke eerlijke rechtszitting voldoende. De gehele straf die wij verdiend hadden is door Christus gedragen. Weliswaar heb ik haar niet gedragen. Ik ben niet naar de hel
geweest en ik heb de volle toorn van God niet ondergaan, en ik ga vrijuit als zou ik de schuld aan God betaald en Zijn toorn gedragen hebben. Hier is een heerlijke grond om op te rusten! Hier is een rots om het fundament van eeuwige troost op te leggen! Laat een mens tot deze waarheid komen: de Heere heeft voor mij als mijn Borg buiten de stadspoort gebloed en aan het kruis mijn schuld kwijtgescholden. Welnu, grote God, ik vrees niet langer uw donder. Hoe kunt u mij nu verdoemen? U heeft de siddering van uw toorn geblust; elke pijl is reeds tegen mijn Heere gebruikt en in Hem ben ik rein en vrij van schuld, vrijgesproken en verlost alsof ik nooit zonde gedaan had.
“Hij heeft ons verlost”, zegt de tekst. Hoe vaak heb ik enkele heerschappen van de moderne theologische faculteit laatdunkend over de verzoening horen spreken, want ze beschuldigen ons ervan dat we haar als een soort zakelijke transactie zien, dat we er een “zakelijke visie op hebben”, zoals zij dat liever noemen. Ik aarzel niet te zeggen dat deze handelsterm Gods visie op de verzoening juist uitdrukt, want zo komen we het in de Schrift tegen. De verzoening is een losprijs dat wil zeggen, een prijs die betaald is. En in het onderhavige geval heeft het oorspronkelijke woord meer betekenis dan gewoonlijk. Het is een betaling voor, een prijs in plaats van. In Zijn lijden volbracht Jezus wat krachtig en terecht beschreven kan worden als de betaling van een losprijs, het geven aan het recht een quid pro quo4 voor wat wij vanwege onze zonden verschuldigd waren. Christus leed wat wij hadden moeten lijden. Onze zonden werden tot de Zijne gemaakt. Hij stond als zondaar in Gods ogen. Hoewel Hij Zelf geen zondaar was, werd Hij als zondaar gestraft en stierf Hij als zondaar op het vloekhout van het kruis.
U moet alleen in Christus geloven en u zult leven. Wie u ook bent, wat u ook bent, waar u ook bent, al ligt u aan de donkere poort van de hel om van wanhoop om te komen, de boodschap komt tot u: “God heeft Christus tot een Verzoening der zonde gemaakt, Hij maakte Hem, Die geen zonde kende, tot zonde voor ons, opdat wij rechtvaardigheid Gods in Hem zouden gemaakt worden.” God heeft ons van de vloek van de wet verlost, zijnde een vloek voor ons gemaakt. Op hem die niet langer gelooft, ligt een vloek. Al is hij een overspeler, een vloeker, een dronkaard of een moordenaar geweest, zodra hij gelooft ziet God geen van deze zonden in hem. Hij ziet hem als een onschuldige en zijn zonden zijn op Jezus gelegd en aan Jezus gestraft toen Hij aan het kruis stierf. Als u in Christus gelooft zal er, nadat u gelooft hebt en al bent u één van de vloekwaardigste schurken die de aarde ooit heeft verontreinigd, niet één zonde voor uw rekening blijven. God zal u als rein zien, ja, de Alwetende zal niet één zonde in u bespeuren, want uw zonde zal op de Zondebok, namelijk op Christus, worden gelegd en in de vergetelheid worden weggedragen.
Weg met uw vervloekt en afgodisch vertrouwen op uzelf. Christus heeft het werk van de verlossing volbracht, volkomen volbracht. Leg uw vodden niet naast Zijn vlekkeloos wit lijnwaad: Christus heeft de vloek gedragen. Kom niet met uw waardeloze boetvaardigheid en uw tranen vol vuil om die te mengen met Zijn kostbaar bloed dat uit de fontein vloeit. Geef op wat van uzelf is, en kom en neem wat van Christus is. Weg met al uw zijn en doen waarmee u zich bij God aannemelijk dacht te maken. Verneder uzelf, en neem Jezus aan als de Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Linde van uw zaligheid. Als u dat doet zult u niet alleen verlost worden, maar dan bent u verlost. Rust, o vermoeide, want uw zonden zijn u vergeven. Sta op, gij kreupele, kreupel vanwege gebrek aan geloof, want uw overtreding is bedekt. Sta op uit de dood, gij slechte, sta op, zoals Lazarus uit het graf opstond, want Jezus roept u! Geloof en leef.
HET ZOEKEN
Ik heb me met mijn hele hart voorgenomen om me voornamelijk bezig te houden met die treurigen die Christus zoeken, maar Hem tot dusver vergeefs gezocht hebben. Deze ongelukkige zielen die van zonde overtuigd, ontwaakt en verontrust zijn, wachten lange tijd buiten de poort van de genade, rillend van kou, hunkerend om naar binnen te gaan om aan het banket aan te zitten waarvoor ze uitgenodigd zijn, maar ze weigeren om door de poort te gaan die voor hen wijd openstaat. Bevend weigeren ze de open deur van de genade binnen te gaan, ofschoon de onbegrensde liefde zelf hen toeroept: “Kom, en welkom: kom binnen en wees gezegend.” Het is hoogst verbazingwekkend dat er in deze wereld mensen zijn voor wie de rijkste vertroosting klaar ligt en die hardnekkig weigeren haar aan te nemen. Het schijnt zo onnatuurlijk dat we, ware het niet dat we het menigmaal opgemerkt hadden en er daarom van overtuigd waren, het voor onmogelijk zouden houden dat een ongelukkige ziel weigert om getroost te worden. Weigert de os zijn voeder? Zal de leeuw zijn voedsel achterlaten, of de arend zijn nest verfoeien? Omdat de heerlijkste troost binnen bereik is, is het des te vreemder haar te weigeren. De zonde kán vergeven worden, de zonde ís vergeven. Christus heeft er verzoening over gedaan. God wil genadig elke zondaar aannemen die tot Hem komt, die zijn zonden belijdt en op het bloed van de Heere Jezus zijn vertrouwen stelt. God wacht om genadig te zijn. Hij is niet hard en ook niet hardvochtig. Hij is groot van goedertierenheid. Hij heeft er behagen in om de boetvaardige te vergeven en Hij openbaart Zich nooit méér in de heerlijkheid van Zijn Godheid dan wanneer Hij de onwaardige aanneemt door de gerechtigheid van Jezus Christus. Er is zoveel troost in het Woord van God dat het even gemakkelijk is om het heelal haar grenzen te stellen als om de genade die daar geopenbaard wordt af te meten. U mag proberen om alle zoetheid van goddelijke liefde te bevatten, maar dat is onmogelijk, want ze gaat de kennis te boven. De menigvuldige genade van God geopenbaard in Jezus Christus is als de onmetelijke uitgestrektheid valt de oceaan. Het is dus vreemd dat mensen datgene weigeren te ontvangen waarin zo overvloedig is voorzien.
Het verhaal gaat dat er enkele jaren geleden een schip is gezien dat op de noordkust van het vasteland van Zuid Amerika voer en noodseinen uitzond. Toen het door een ander schip gepraaid werd, maakte men zich bekend als: “Wij smachten naar water!” “Put het dan”, was het antwoord; “U bent in de mond van de Amazonerivier.”
Ze werden door vers water omgeven, ze moesten niets anders doen dan het putten en toch versmachtten ze van dorst omdat ze dachten dat ze door zout water omgeven waren. Hoe vaak weten mensen niet dat er genade voor hen is! Wat droevig dat ze omkomen omdat ze geen kennis hebben!
Maar stel dat de zeelieden nadat ze de blijde berichten hadden ontvangen toch nog geweigerd zouden hebben om het water, dat in zo’n onmetelijke hoeveelheid om hen heen was, te putten, zou dat u dan niet verbaasd hebben? Zou u niet onmiddellijk concluderen dat de kapitein en zijn bemanning gek waren geworden? Toch is dit min of meer de dwaasheid van velen die het Evangelie horen. Ze weten dat er voor zondaren genade is; dat ze, tenzij de Heilige Geest tussenbeide komt, omkomen, niet door onwetendheid, maar omdat ze, zoals de Joden vroeger, om de één of andere reden zichzelf “het eeuwige leven niet waardig” achten. Toch sluiten ze zich nog altijd van het Evangelie uit en weigeren ze getroost te worden. Dit is zelfs des te opmerkelijker omdat de troost die gegeven wordt, zo zeker is. Als men zou vermoeden dat de vertroostingen van het Evangelie bedrieglijk zouden blijken te zijn, dat ze alleen maar argwaan zouden oproepen en zo de ziel zouden verwoesten, zou de mens er verstandig aan doen ze te weigeren alsof het een kopje vergif is. Maar velen hebben zich aan deze leven gevende stroom gelaafd. Niet één is pijn gedaan, maar allen die gedronken hebben zijn eeuwig gezegend.
Waarom aarzelt de dorstige ziel dan, terwijl de rivier, klaar als kristal, aan zijn voeten stroomt? Bovendien is de troost van het Evangelie een in alle opzichten gepaste troost, ze is volkomen aangepast aan goddelozen, zwakken en gebrokenen van hart, aan diegenen die vanwege hun behoefte aan genade verbrijzeld zijn, en evenzeer aan diegenen die zich van de noodzaak ervan niet het minst bewust zijn. Het Evangelie draagt een balsem in zijn hand die geschikt is voor de zondaar wanneer hij er het slechtst aan toe is, wanneer er aan en in hem niets goeds is waarop hij Zijn hoop nog zou kunnen vestigen. Verkondigt het Evangelie niet dat Christus voor de goddelozen is gestorven? Is het niet een getrouw Woord en alle aanneming waardig dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken van welke, zei de apostel, “ik de voornaamste ben?” Is het Evangelie niet bestemd zelfs voor diegenen die dood in zonden zijn? Lezen we niet woorden als deze: “God Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden)?” Zijn de nodigingen van het Evangelie, voorzover wij kunnen beoordelen, niet de vriendelijkste, tederste en aanlokkelijkste woorden die tot een zondaar in de ergste situatie gericht kunnen worden? “O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk” (Jes. 55: 1). “De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten, en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk” (Jes. 55: 7). Er worden geen bijvoeglijke naamwoorden gebruikt om aan te geven in hoeverre de genodigde goed moet zijn, maar goddelozen worden genodigd en onrechtvaardigen worden bevolen zich tot God te bekeren. De nodiging komt tot het verachtelijke, naakte, onverbeterlijke zondaarsbestaan. Genade zoekt ellende, onwaardigheid, schuld, hopeloosheid, en niets anders. Niet omdat wij goed zijn, maar omdat de Heere genadig is worden we genodigd om in de oneindige genade van God in Christus Jezus te geloven en troost te ontvangen. Het is vreemd dat er, terwijl er zo’n overvloedige troost is, terwijl de troost zo zeker is, terwijl de bemoediging voor het hart zo gepast is, duizenden zielen gevonden worden die weigeren getroost te worden.
Dit wordt des te opmerkelijker omdat deze mensen dringend troost nodig hebben, en uit wat ze zeggen, en volgens mij ook uit wat ze voelen, zou men kunnen opmaken dat ze zich nu juist aan troost zouden vastklampen, zoals een drenkeling zich aan een touw vastklampt. Wel, ‘s nachts slapen ze bijna niet omdat ze angstig zijn. Overdag verraadt hun gelaat de droefheid die als een onstuimige zee in hen te keer gaat. Ze kunnen bijna geen opgewekte zin spreken. Ze maken hun huisgenoten bedroefd. De infectie van hun verdriet slaat op anderen over.
U zou denken dat ze, zodra het woord “hoop” hen in de oren werd gefluisterd, er onmiddellijk op af zouden springen, maar dat is niet zo. U kunt het Evangelie in welke vorm u ook maar wilt gieten en toch weigeren deze arme zielen die uw medelijden nodig hebben hoewel ik vrees dat ze ook uw berisping verdienen getroost te worden. Hoewel hun voedsel voorgezet wordt walgt hun ziel van elk soort voedsel, en ze komen dichterbij de poorten van de dood. Ja, u kunt zelfs de hemelse hartsterking in hun mond stoppen, maar ze zullen de geestelijke voeding niet aannemen. Ze kwijnen liever van honger weg dan dat ze wat goddelijke liefde geeft aannemen.
Toen de duif vermoeid was herinnerde ze zich de ark en ze vloog onmiddellijk in Noachs hand. Deze mensen zijn vermoeid en ze weten waar de ark is, maar ze willen niet naar binnen vliegen. Wanneer een Israëliet onopzettelijk zijn medebroeder had gedood wist hij waar de vrijstad was. Hij vreesde de bloedwreker en hij vluchtte in de richting van de plaats waar het veilig was. Deze zondaren weten de schuilplaats en elke zondag plaatsen we de wegwijzers langs de weg, maar toch komen ze niet om verlossing te verkrijgen. De berooide daklozen en zwervers op de straten van Londen zoeken onderkomen voor de nacht en vragen om onderdak. Ze scharen zich om de deuren van onze huizen als mussen op een regenachtige dag onder de dakrand van een gebouw. Vol medelijden snakken ze naar onderdak en een korst brood. En toch willen massa’s arme door de nacht overvallen zielen niet komen, terwijl het huis van barmhartigheid verlicht is en in duidelijk vetgedrukte letters de uitnodiging is geschreven: “Wie wil, die kome hierbinnen.”
Bij vele zondaars vloeit hun weigering om getroost te worden voort uit een lichamelijke en geestelijke ziekte. Het is tevergeefs om steeds weer met Schriftuurlijke argumenten aan te komen bij diegenen die voor hun genezing dringender behoefte hebben aan medicijnen of aan een krachtig dieet. Er is zo’n groot verband tussen het gebied van de arts en de theoloog dat ze er goed aan doen om bij het opsporen van de waanideeën van de zieke mens met z’n tweeën tewerk te gaan. En ik ben ervan overtuigd dat in veel gevallen de aanwezigheid van de predikant weinig nut heeft totdat de arts wijselijk zijn deel heeft gedaan. Bij sommige mensen wijst de grove weigering op een hooghartige afkeer tegen het plan van verlossing. Ze zouden getroost willen worden, maar mogen ze niet iets doen om het eeuwig leven te verdienen? Mogen op z’n minst hun gevoelens niet meetellen? Mogen ze zich niet voor Christus voorbereiden? Moet de zaligheid geheel om niet zijn? Moeten ze als arme bedelaars in het huis van de barmhartigheid ontvangen worden? Moeten ze met geen andere schreeuw komen dan: “God, wees mij, arme zondaar, genadig?” Moet het zover komen ontkleed worden, van elk vod van eigengerechtigheid ontdaan worden, zelfs van de gerechtigheid van het gevoel alsmede van de gerechtigheid van het doen? Moeten we bekennen dat het hele hoofd ziek is, dat er in ons geen enkele kracht is, en moet de mens volkomen verloren aan de voeten van Jezus liggen om alles uit de hand van de gekruisigde Zaligmaker te ontvangen? Maar, zegt vlees en bloed, dan hoeft het voor mij niet. De banier van het eigen ik word door een reusachtige banierdrager omhooggehouden; ze blijft wapperen lang nadat de strijd verloren is. Maar wat dwaas! Omdat we zo dwaas zijn en op onze eigen eer blijven staan willen we niet getroost worden. Weg met u en uw eer! Ik smeek u, kniel nu neer voor de voeten van Jezus en kus Zijn voeten die vanwege uw zonden aan het kruis genageld werden.
Bij anderen is het niet hoogmoed, maar een goddeloos voornemen één of andere boezemzonde aan de hand te houden. Wanneer de christelijke predikant een wond die reeds lange tijd bloedt probeert te genezen, onderzoekt hij deze in de meeste gevallen steeds weer met zijn lancet en hij vraagt zich af waarom de wond niet wil genezen. Het schijnt hem toe dat alle omstandigheden een voorspoedige genezing van de wond beloven. Hij kan zich maar niet indenken waarom ze nog steeds blijft bloeden, maar ten slotte ontdekt hij het geheim: “Ha, ik heb het gevonden; hier is iets wat er niet hoort en wat de wond voortdurend irriteert en erger maakt; ze kan niet genezen zolang het gruis van de zonde erin zit.” In sommige gevallen hebben we ontdekt dat de bedroefde persoon nog steeds een verborgen zonde koesterde, of in het gezelschap van de goddelozen verkeerde, of zijn ouders ongehoorzaam was, of lui was, of die afschuwelijke zonde stiekem drinken bedreef. Als dat zo is, als de man vastbesloten is: “Ik wil deze zonde niet loslaten”, is het dan geen wonder dat hij niet getroost wordt? Zou het niet verschrikkelijk zijn als hij wél getroost werd? Wanneer een mens iets bijtends in zijn ziel draagt, als er een dun vliesje over zijn wond is, zal er een inwendige ziekte uit voortkomen en dodelijk blijken te zijn. Beken schuld aan Jezus Die al uw dwaasheid wil vergeven en u wil aannemen, zodat u niet langer zult weigeren getroost te worden.
Sommigen weigeren troost omdat ze bij hun besluit blijven dat ze alleen getroost willen worden op de wijze zoals zij dat willen. Ze hebben de levensgeschiedenis gelezen van één of andere goede man die iets bijzonders had meegemaakt en verlost werd. “Welnu”, zeggen ze, “als ik me net als die man voel, zal ik hieruit opmaken dat ik verlost ben.”
Velen hebben gelezen wat Christen in Genade Overvloeiende heeft ervaren. Ze hebben gezegd: “Ik moet precies zoals John Bunyan geleid worden, anders zal ik niet geloven.” Iemand anders heeft gezegd: “Ik moet het pad gaan dat John Newton ging, mijn voeten moeten dezelfde sporen gezet worden, anders kan ik niet in Jezus Christus geloven.”
Maar wat voor reden heeft u om te verwachten dat God aan uw koppigheid zal toegeven, en wat voor geldige reden heeft u om de grote Geneesheer voor te schrijven hoe Hij moet genezen? O, als Hij mij naar de hemel brengt zal ik Hem loven, zelfs al zou Hij mij daar via de poorten van de hel heenleiden. Als ik gebracht word om de Koning in Zijn schoonheid te zien, in het vergelegen land, zal ik me er geen zorgen over maken via welke ervaringsmethode Hij mij daar bracht. Kom, laat deze dwaze keuze van u varen en zeg: “Heere, wees mij genadig, stel mij in staat Uw geliefde Zoon te vertrouwen en ik zal mijn grillen en grollen vaarwelzeggen.”
Ik vrees dat het schandelijk ongeloof in de liefde en goedheid en waarachtigheid van God voor velen een andere reden is om troost te weigeren. Zij geloven niet dat God genadig is. Ze vinden Hem een tiran of, indien dat niet zo direct, Iemand Die zo streng is dat een zondaar lange tijd moet smeken voordat Gods hart bewogen zal zijn. Ach, u kent echter mijn God niet! Wat is Hij? Hij is liefde. Ik zeg u dat Hij niet gedwongen wil worden om genadig te zijn, evenmin als het nodig is de zon te dwingen te schijnen of een fontein te dwingen haar water uit te gieten. Het is God eigen om genadig te zijn. Zijn goddelijkheid komt nooit meer tot uitdrukking dan wanneer Hij genade verleent. Veroordeling is werk dat Hem vreemd is; het is werk met Zijn linkerhand. Maar genade, de laatste van Zijn geopenbaarde deugden, is Zijn Benjamin, het kind van Zijn rechterhand. Hij heeft er behagen in haar te laten gelden. Staat er niet geschreven dat “Hij lust heeft aan goedertierenheid?” Helaas! helaas! wordt God gelasterd door diegenen tot wie Hij zo liefdevol spreekt! “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE HEERE, zo Ik lust heb in de dood van de goddelozen! Maar daarin heb lk lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u! … want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” (Ezech. 33: 11). Hij schijnt zelfs tegenover Zijn eigen schepselen een bedelaar te worden en hun te smeken tot Hem te komen. Hij verlangt naar hun zaligheid wanneer Hij roept: “Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Efraïm te verderven; want Ik ben God en geen mens” (Hos. 11: 8, 9). O, ik smeek u, wees niet langer ongelovig, maar geloof Gods Woord en eed, en neem de troost aan die Hij u om niet in wat Hij in het Evangelie zegt aanbiedt!
Maar er zijn ook mensen die de troost zo lang geweigerd hebben dat ze het gewoon vinden om te wanhopen. Ach, het is een gevaarlijke gewoonte en ze hangt aan een zijden draad op de rand van de hel. Elk moment dat men eraan toegeeft raakt men
eraan gewend. Het is als de kou van de koude zone, die de reiziger na een poosje doet verstijven totdat hij niets voelt, in slaap valt en dan sterft. Sommigen hebben gewanhoopt en gewanhoopt totdat zij reden tot wanhoop hadden en tot de wanhoop hen in de hel bracht. Wanhoop heeft het hart van sommige mensen verhard, zodat ze gereed waren om zonde te doen die ze onmogelijk hadden kunnen doen wanneer ze gehoopt hadden. Pas op voor het koesteren van wanhoop. Bekruipt ze u door ongeloof? O, schud ze van u af, indien mogelijk! Roep tot de Heilige Geest, de Trooster, om u uit de strik van de vogelvanger te verlossen. Want denk eraan, aan God twijfelen is een net van satan, en zalig is hij die aan de listen en lagen ontkomt. Het geloof in God versterkt de ziel en brengt ons zowel heiligheid als vreugde, maar wantrouwen, verdachtmaking, argwaan en vrees verharden het hart en maken het minder aannemelijk dat we ooit tot God zullen gaan. Wees op uw hoede voor wanhoop en ik hoop dat u, als u deze slechte gewoonte hebt aangenomen, eraan ontrukt wordt zoals de vuurbrand uit het vuur, en dat u door de Heere verlost wordt Die Zijn gevangene vrijheid geeft.
HOE LUTHER ZOCHT EN VOND
Luthers stem klinkt vierhonderd jaar lang nog steeds in de oren van de mens en versnelt onze polsslag zoals de trommelslag in krijgsmuziek: hij leeft omdat hij een gelovige was.
Ik zou dit willen illustreren door enkele voorvallen uit Luthers leven te beschrijven. Het licht van het Evangelie brak gaandeweg in het leven van de hervormer door. Het was in het klooster toen hij bij het doorbladeren van de oude Bijbel, die aan een pilaar vastgeketend lag, dit gedeelte aantrof: “De rechtvaardige zal door het geloof leven.” Deze heerlijke zin bleef hem bij. Maar eigenlijk begreep hij de betekenis er niet helemaal van. Hij kon echter geen vrede vinden in zijn geestelijk ambt en in de kloostergebruiken. Niet beter wetend bleef hij zoveel boetedoeningen doen en zich zó zwaar kastijden dat men hem soms verzwakt van uitputting vond. Hij bracht zichzelf aan de deur van de dood. Hij moest een reis naar Rome maken, want in de heiligdommen in Rome was er elke dag wel weer een andere kerk waar men wis en zeker vergeving van zonden en allerlei soorten zegeningen kon verkrijgen. Hij droomde dat hij een heilige stad binnenging. Maar hij ontdekte dat het een trefpunt was van hypocrieten en een hol van ongerechtigheid. Tot zijn ontzetting hoorde hij mensen zeggen dat, indien er een hel was, Rome er bovenop gebouwd was, want in deze wereld was er geen kortere weg erheen te vinden. Maar nog steeds geloofde hij in haar paus en hij bleef biechten en zocht rust, maar vond haar niet.
Op zekere dag beklom hij op z’n knieën de Scala Scanta, die nog altijd in Rome te vinden is. Ik heb onderaan de trap verbaasd toegekeken hoe arme stumperds op hun knieën de trap op en afgingen en geloofden, dat het dezelfde trap was die onze Heere afging toen Hij het huis van Pilatus verliet, en men zegt dat er op sommige treden bloedvlekken zijn. Deze arme zielen kussen deze treden welgemeend. Welnu, op zekere dag kroop Luther deze trap op toen diezelfde tekst die hij eerder in het klooster was tegengekomen, als een donderslag in zijn oren klonk: “De rechtvaardige zal door het geloof leven.” Hij stond op van zijn knieën en ging de trap af om ze nooit meer op te kruipen. Op dat ogenblik bracht de Heere hem volkomen bevrijding uit het bijgeloof en hij zag dat hij niet zou leven door priesters, noch door priesterintriges, noch door boetedoening, noch door iets wat hij kon, maar dat hij door het geloof moest leven.
Nauwelijks geloofde hij dit of hij begon te leven in die zin dat hij aan het werk ging. Tetzel ging geheel Duitsland door en verkocht vergeving van zonde voor zoveel contant geld. Het deed er niet toe wat uw overtreding was, zodra uw geld de bodem van de geldkist raakte waren uw zonden weg. Luther hoorde hiervan, verontwaardigde zich hierover en riep uit: “Ik zal een gat in zijn kist slaan”, wat hij ook inderdaad deed en dat deed hij ook in verscheidene andere kisten. Het spijkeren van zijn stellingen aan de kerkdeur was ongetwijfeld een manier om de aflaatmuziek tot zwijgen te brengen. (1517) Luther verkondigde vergeving van zonde door het geloof in Christus zonder geld en zonder prijs, en de aflaten van de paus werden spoedig iets bespottelijks. Luther leefde door het geloof, en daarom stelde hij, die anders wellicht niet van zich had laten horen, de dwaling net zo fel aan de kaak als een leeuw die briest om de roof. Het geloof dat in hem was vervulde hem met intens leven en hij stortte zich in de strijd met de vijand.
Enige tijd later werd hij gesommeerd om naar Augsburg te komen en hij ging naar Augsburg, ondanks dat zijn vrienden hem adviseerden niet te gaan. Ze sommeerden hem om zich, als ketter, op de Rijksdag te Worms (1521) te verantwoorden en iedereen drong er bij hem op aan weg te blijven, want hij zou zeker verbrand worden. Maar hij achtte het noodzakelijk getuigenis af te leggen en zo ging hij op een wagen van dorp tot dorp en van stad tot stad, al predikende, en de arme stakkerds kwamen naar buiten om de man die met gevaar van zijn leven opkwam voor Christus en het Evangelie, de hand te drukken. U herinnert zich wel hoe hij daar voor die indrukwekkende vergadering stond en hoewel hij, inzover dat binnen de macht van de mens lag, wist dat zijn verdediging hem het leven zou kosten want hij zou waarschijnlijk net als Johannes Hus aan de vlammen worden toevertrouwd stond hij toch voor de Heere zijn God. Op die Duitse Rijksdag deed Luther een werk waarvoor tienduizend moederskinderen zijn naam tienduizendmaal geprezen hebben en nog meer de Naam van de Heere zijn God. Om te zorgen dat ze hem een tijdje geen kwaad konden doen hield een verstandige vriend hem in afzondering en buiten de strijd in het kasteel de Wartburg. Daar had hij een goede tijd, hij rustte, studeerde; vertaalde, maakte muziek, en hij bereidde zich voor op de toekomst, waarin veel schokkende gebeurtenissen zouden plaatsvinden. Hij deed alles wat een mens die buiten de strijd staat kon doen. Maar de “rechtvaardige zal door het geloof leven” en Luther kon niet levend begraven worden terwijl hij het gemakkelijk nam. Hij moest met zijn levenswerk doorgaan.
Hij liet zijn vrienden weten dat hij spoedig bij hen zou zijn en daarna verscheen hij te Wittenberg. De vorst had hem wat langer in afzondering willen houden. En toen de keurvorst bang was dat hij hem niet kon beschermen, schreef Luther: “Ik kom onder veel hogere bescherming dan de uwe; ja, ik denk dat het waarschijnlijker is dat ik Uwe Excellentie bescherm dan dat Uwe Excellentie mij beschermt. Hij die het sterkste geloof heeft is de beste beschermer.”
Luther had geleerd van alle mensen af te zien, want hij wierp zich op God. Hij had de hele wereld tegen, en toch leefde hij gelukkig. Als de paus hem in de ban zou doen, zou hij de bul verbranden. Als de keizer hem zou dreigen, zou hij zich verheugen omdat hij zich het Woord van de Heere herinnerde: “De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen tezamen … Die in den hemel woont, zal lachen” (Ps. 2: 2, 4). Toen ze tegen hem zeiden: “Waar zult u beschutting vinden als de keurvorst u niet beschermt?”, antwoordde hij: “Achter het brede schild van God.” Luther kon niet stilzitten. Hij moest spreken, schrijven en tekeergaan. En o, met wat een vertrouwen sprak hij! Twijfels over God en de Schrift verafschuwde hij. Melanchthon zegt dat hij niet dogmatisch was.
Eigenlijk ben ik het hiermee niet eens en houd ik Luther voor de voornaamste van de dogmatici. Hij noemde Melanchthon de man “die omzichtig tewerk ging” en ik vraag me al wat wij zoden hebben gedaan als Luther Melanchthon was geweest en ook zo voorzichtig tewerk was gegaan. De tijden hadden een vastberaden en zelfverzekerd leider nodig, en door zijn geloof was Luther dit jarenlang, ondanks zijn vele zorgen en gebreken. Hij was een titan, een gigant, een man van een groots geestelijk kaliber en met een sterk gestel; en niettemin leefde hij door en lag zijn kracht voornamelijk in zijn geloof. Hij leed erg vanwege geestelijke inspanningen en lichamelijke kwalen en daardoor kan hij heel goed mogelijk zwakheid vertoond hebben. Maar die zwakheid kwam niet naar buiten, want wanneer hij geloofde was hij even zeker van wat hij geloofde als van zijn eigen bestaan, en daarom was hij sterk. Als elke engel in de hemel hem van de waarheid van God zou hebben overtuigd, zou hij hen niet voor hun getuigenis hebben gedankt, want hij geloofde God zonder het getuigenis van óf engelen óf mensen: hij achtte het Goddelijk getuigenis vaster dan alles wat engelen konden zeggen.
Deze man kon niet anders dan door zijn geloof leven, want hij was iemand met een ziel waarin het kon stormen, en alleen het geloof kon tot hem van vrede spreken. Deze hevige opwindingen bezorgden hem later ernstige geestelijke depressies en dan had hij geloof in God nodig. Als u een levensbeschrijving over zijn geestelijk leven leest zult u bemerken dat het soms heel moeilijk voor hem was om zijn ziel levend te houden. Omdat hij een mens was met dezelfde gevoelens als wij en vol tekortkomingen, was hij bij tijden even moedeloos en radeloos als de zwakste onder ons. En het zwellend verdriet van binnen dreigde zijn sterke hart te doen barsten. Zowel hij als Johannes Calvijn verlangden menigmaal naar de hemelse rust, want ze hielden niet van de strijd waarin ze leefden, maar ze zouden de kudde van God op aarde graag in vrede hebben gevoed en daarna de rust zijn ingegaan. Deze mannen leefden met God in heilige stoutmoedigheid van het gelovig gebed, anders hadden ze absoluut niet kunnen leven. Luthers geloof vond haar houvast in het kruis van onze Heere en daarvan was hij niet af te brengen. Hij geloofde in de vergeving van zonden en hij kon zich niet veroorloven daaraan te twijfelen. Hij wierp het anker uit op de Heilige Schrift en verwierp alle uitvindingen van geestelijken en alle tradities van de vaderen. Hij was overtuigd van de waarheid van het Evangelie en hij was er volkomen zeker van dat deze waarheid zou overwinnen, al zouden aarde en hel zich ertegen samenspannen.
Toen hij ging sterven (1546) viel zijn oude vijand hem hevig aan, maar toen ze hem vroegen of hij zich aan hetzelfde geloof vasthield, was zijn antwoord heel beslist: “Ja.” Dat hadden ze hem niet hoeven te vragen, ze hadden daarvan overtuigd moeten zijn. En nu wordt vandaag de waarheid die Luther verkondigde, nog steeds gepredikt en ze zal gepredikt worden tot de Heere Zelf zal zijn gekomen. Dan zal de heilige stad geen kaars nodig hebben, want de Heere Zelf zal het Licht van Zijn volk zijn. Maar tot die tijd moeten wij al het mogelijke doen om het licht van het Evangelie te laten schijnen.
ZALIG GEWORDEN DOOR HET GELOOF
De weg der zaligheid is altijd dezelfde geweest. Niemand is ooit door zijn goede werken zalig geworden. De rechtvaardige heeft altijd door het geloof geleefd. Deze waarheid heeft niet de minste verandering ondergaan; ze staat onwrikbaar vast, ze is altijd dezelfde, zoals God Die ze sprak Dezelfde is. In alle tijden, en overal is en moet het Evangelie altijd hetzelfde zijn. “Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid” (Hebr. 13: 8). We lezen van “het Evangelie” als één Evangelie, nooit van twee of drie evangeliën. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Christus’ Woord zal nooit voorbijgaan.
Het is ook opmerkenswaardig dat deze waarheid niet alleen zo oud is en onveranderd blijft, maar dat ze levendig en krachtig is. Deze éne zin: “De rechtvaardige zal door het geloof leven”deed de Reformatie het licht zien. Uit deze éne regel kwam als het openen van een van de apocalyptische zegels al dat geluid van de Evangelie trompetten en van al dat zingen van de Evangelie liederen, wat in de wereld klonk als het geluid van vele wateren. Dit éne zaad, vergeten en verborgen in de donkere tijden van de Middeleeuwen, kwam tevoorschijn, het viel in het mensenhart en kwam door de Geest van God tot wasdom, zodat het veel vrucht droeg. Het kleinste beetje waarheid dat waar dan ook gezaaid wordt, zal leven! Sommige planten zijn zo vol levenskracht dat, wanneer u slechts een stukje van een blad neemt en dat in de aarde zet, het blad wortel zal schieten en zal groeien. Zulke planten kunnen onmogelijk uitsterven. Zo is het ook met het Woord van God het is levend en onvergankelijk en daarom kan het niet uitgeroeid worden. Zolang er één Bijbel overblijft zal de geloofsleer van vrije genade bestaan, ja, al zou men alle gedrukte Geschriften kunnen verbranden, zolang er nog één kind zou zijn dat zich één enkele tekst van het Woord herinnerde, zou de waarheid weer verrijzen. Zelfs in de as van de waarheid leeft toch nog het vuur en wanneer de adem van de Heere erop blaast, zal de vlam op heerlijke wijze plotseling tevoorschijn komen.
In het Oude Testament wordt ons verteld dat Abraham “in de HEERE geloofde en Hij rekende het hem tot gerechtigheid” (Gen. 15: 6). Dit is het universele plan van de rechtvaardigmaking. Het geloof grijpt zich vast aan de gerechtigheid Gods door het aanvaarden van Gods plan zondaren te rechtvaardigen door het offer van Jezus Christus, en zo maakt het de zondaar rechtvaardig. Het geloof aanvaardt en eigent zich toe het hele plan van de goddelijke gerechtigheid dat ontvouwd is in de Persoon en in het werk van de Heere Jezus. Het geloof verheugt zich wanneer het Hem in onze natuur in de wereld ziet komen en dat Hij in die natuur de wet in elke tittel en jota gehoorzaamt, hoewel Hij Zelf niet onder de wet was, totdat Hij Zichzelf voor ons eronder stelde. Het geloof verheugt zich ook wanneer het ziet hoe de Heere, Die onder de wet gekomen was, Zich als een volkomen verzoening opoffert en door Zijn lijden en sterven aan het goddelijk recht volkomen genoeg doet.
Het geloof klampt zich vast aan de Persoon, het leven en het sterven van de Heere Jezus als haar enige hoop en het kleedt zich in de gerechtigheid van Christus. Het roept: “De straf, die mij de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is mij genezing geworden.” Welnu, de mens die Gods methode de rechtvaardiging van de mens door de gerechtigheid van Jezus voor waar aanneemt en Jezus aanvaardt en op Hem steunt, is een rechtvaardige. Hij die zijn vertrouwen alleen stelt op het leven en sterven van de heerlijke verzoening die God in Christus heeft aangebracht, is in Gods ogen gerechtvaardigd en is door de Heere Zelf onder de rechtvaardigen opgeschreven. Zijn geloof is hem tot gerechtigheid gerekend omdat zijn geloof de gerechtigheid van God in Christus Jezus aangrijpt. “Een iegelijk die gelooft is gerechtvaardigd van alles, waarvan gij niet kon gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes” (Hand. 13: 39). Dit is het getuigenis van het geïnspireerde Woord, en wie zal het loochenen?
Maar de gelovige is ook rechtvaardig in een andere zin, waaraan de buitenwereld meer waarde toekent, al is het één niet waardevoller dan het ander. De mens die in God gelooft wordt door dat geloof opgewekt tot alles wat rechtvaardig, goed en waarachtig ia.
Zijn geloof in God verandert zijn zinnen en maakt hem eerlijk. Hij is oprecht in zijn oordeel, in zijn verlangen, in zijn streven en in zijn hart. Zijn zonde is hem uit genade vergeven en in het uur van de verzoeking roept hij: “Hoe kan ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?” Hij vertrouwt op het vergoten bloed waarin God heeft voorzien voor het uitwissen van de zonde, en omdat hij in dat bloed gewassen is, kan hij zich onmogelijk opnieuw bezoedelen.
De liefde van Christus noodzaakt hem alles te zoeken wat in Gods oog waarachtig, eerlijk, goed, welbehaaglijk en loffelijk is. Nu hij door het geloof het voorrecht van aanneming heeft ontvangen, streeft hij ernaar om als een kind van God te leven. Nu hij door het geloof een nieuw leven heeft ontvangen, wandelt hij in nieuwigheid des levens. “Onzedelijke principes weerhouden Gods kind ervan te zondigen.” Als iemand in zonde leeft en daarin zijn vermaakt heeft, heeft hij niet het geloof van Gods uitverkorenen, want het ware geloof reinigt de ziel. Het geloof dat door de Heilige Geest in ons gewerkt wordt, is de grootste zondedoder onder de hemel. Door Gods genade raakt het de vezels van ons bestaan, verandert het de verlangens en genegenheden, en maakt het de mens een nieuw schepsel in Christus Jezus. Als er op aarde mensen zijn die werkelijk rechtvaardig genoemd kunnen worden, zijn het diegenen die dat gemaakt zijn door het geloof in God door Jezus Christus onze Heere. In feite is niemand “rechtvaardig”, behalve diegenen aan wie de Heilige Geest die benaming geeft en die door het geloof leven. Het geloof vertrouwt God en daarom heeft het Hem lief, daarom gehoorzaamt het Hem, daarom wordt het Hem gelijkvormig. Het is de wortel van de heiligheid, de bron van gerechtigheid, het leven van de rechtvaardige. God is zo waarachtig, dat het verdacht maken van Hem onrecht is: en wie de Heere zulk onrecht aandoet is niet een rechtvaardige. Een rechtvaardige moet eerst de grootste van aller schepselen eerlijk behandelen. Het zou vruchteloos zijn wanneer hij alleen zijn medemens eerlijk zou behandelen en God opzettelijk onrecht zou aandoen. In feite zou hij de naam rechtvaardige niet waard zijn. Geloof is datgene wat de Heere billijk van Zijn schepselen verdient te ontvangen. Hij heeft er recht op dat we geloven in wat Hij zegt, en wel bijzonder met betrekking tot het Evangelie. Wanneer Gods grote liefde in Christus Jezus duidelijk voor ogen wordt gesteld, zal het door de reinen van hart geloofd worden. Als de grote liefde van Christus in het sterven voor ons ten volle wordt verstaan, moet het door elk oprecht mens geloofd worden. Het getuigenis van God aangaande Zijn Zoon niet geloven is het ergste onrecht dat men de onbegrensde liefde aandoet. Wie niet gelooft heeft Gods getuigenis van de onuitsprekelijke genade afgewezen en datgene verworpen wat de aanbiddelijke dank van de mens verdient, aangezien alleen deze gave aan Gods gerechtigheid kan voldoen en de mens een gerust geweten kan geven. Ons volkomen rechtvaardig te zijn moet een ware rechtvaardige in God geloven en in alles wat Hij heeft geopenbaard.
Er zijn mensen die ten aanzien van dit rechtvaardig zijn denken dat dit alleen de buitenkant van het leven en niet het geloof van de mens raakt. Ik zeg dat dit niet zo is. Rechtvaardigheid heeft te maken met het binnenste van de mens, het centrum van zijn mens zijn. En ware rechtvaardigen verlangen er toch naar om in de verborgen delen gereinigd te worden, en in het verborgene willen ze wijsheid leren. Dat is toch zo? We horen steeds beweren dat het verstand en het geloof een provincie vormen die ontheven is van de rechtspraak van God. Is het inderdaad waar dat ik mag geloven wat ik wil geloven zonder dat ik God voor mijn geloof verantwoording schuldig ben? Niet één deel van ons mens zijn valt buiten het gebied van het goddelijk recht. De mens ligt in al zijn hoedanigheden onder de soevereiniteit van Hem Die ons schiep en we moeten evenzeer oprecht geloven als oprecht handelen. Eigenlijk is ons doen en denken zo ineengestrengeld en in elkaar gevlochten, dat deze twee onmogelijk van elkaar gescheiden kunnen worden. Als we zeggen dat een correct uiterlijk leven voldoende is, is dat in tegenspraak met de algehele bedoeling van het Woord van God. Ik ben verplicht om God evenzeer met mijn verstand als met mijn hart te dienen. Ik moet geloven wat God openbaart en ook doen wat God beveelt.
“De rechtvaardige zal door het geloof leven.” Deze zin veronderstelt de enge poort die aan de ingang van de weg staat de smalle weg die tot het eeuwige leven leidt. Ze maakt een abrupt eind aan alle zogenaamde gerechtigheid, behalve aan die gerechtigheid die door het geloof is. De beste mensen ter wereld kunnen alleen door het geloof leven, er is geen andere weg om voor God rechtvaardig te zijn. We kunnen zelf niet rechtvaardig leven. Als we op onszelf gaan vertrouwen, of op iets wat van ons komt, hebben we niet het leven uit God gekend zoals de Heilige Schrift dat ons leert. U moet alle vertrouwen in alles wat u bent of hoopt te zijn opgeven. U moet het door melaatsheid bezoedelde kleed van wettische gerechtigheid afrukken en van uw eigen ik in welke vorm ook afstand doen. Zelfvertrouwen ten aanzien van geloofszaken zal tot zelfvernietiging leiden. U moet zich op God verlaten zoals Hij is geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus, en op Hem alleen.
De rechtvaardige zal door het geloof leven. Maar diegenen die het van de werken van de wet verwachten, zijn onder de vloek en kunnen voor God niet bestaan. Hetzelfde geldt ook voor diegenen die op wat ze zien of voelen proberen te leven. Ze beoordelen God naar wat ze zien: als Hij in Zijn voorzienigheid vrijgevig is, is Hij een goede God. Als ze arm zijn hebben ze geen goed woord voor Hem over, want ze beoordelen Hem naar wat ze voelen, ervaren en zien. Als God vast op een doel aanwerkt en als ze Zijn bedoeling zien, loven ze Zijn wijsheid. Maar wanneer ze Zijn bedoeling of de wijze waarop de Heere werkt om dat doel te verwezenlijken niet begrijpen, staan ze direct met hun oordeel klaar en zeggen ze dat het Hem aan wijsheid ontbreekt. Leven op het gevoel blijkt een zinloze wijze van leven te zijn en brengt de dood aan alle troost en hoop.
Teveel mensen zeggen: “Ik ben mijn eigen gids, ik zal zelf dogma’s maken en ik zal ze naar eigen inzicht veranderen en inrichten.” Dat is de dood voor de geest. Meegaan met de tijd betekent dat men een vijand van God is. De weg des levens is geloven wat God heeft geleerd, met name geloven in Hem, Die God als een Verzoening voor de zonde heeft gesteld, want hierdoor wordt God alles en wijzelf niets. Wanneer we op een onfeilbare openbaring vertrouwen en ons op een almachtige Verlosser verlaten, hebben we rust en vrede. Maar op het andere wankelbare principe worden we vallende sterren, die voor eeuwig naar de zwarte duisternis verwezen worden.
Hetzelfde geldt evenzeer voor de verbeelding. We komen vaak mensen tegen met een ingebeelde godsdienst. Mensen geloven in opwellingen, dromen, geluiden en wonderbaarlijke dingen die ze menen te hebben gezien: allemaal bedrog, en toch zijn ze er helemaal door gefascineerd. Ik smeek u deze waardeloze dingen weg te gooien, want hierin zit geen voedsel voor de geest. Het leven van mijn ziel ligt niet in wat ik denk, of me inbeeld, of veronderstel, of in welk heerlijk gevoel ik heb, maar alleen in datgene wat het geloof voor het eeuwig Woord van God houdt. We leven voor God door het geloof in een belofte, door het vertrouwen op een Persoon, door het aanvaarden van een gerechtigheid en door ons over te geven aan God Vader, Zoon en Heilige Geest. Onvoorwaardelijk vertrouwen in Jezus, onze Heere, is de weg des levens, en elke andere weg leidt naar de dood. Laat diegenen die deze uitspraak bekrompen of onverdraagzaam noemen zeggen wat ze willen. Ze zal, ondanks het feit dat ze er niets van hebben willen weten, even betrouwbaar blijven als nu.
Er ligt veel opgesloten in de uitspraak: “De rechtvaardige zal door het geloof leven.” Ze zegt niet welk onderdeel van zijn/haar leven voor zijn/haar geloof bepalend is, of welk onderdeel in zijn/haar leven het beste bewijs van zijn/haar geloof is: het omvat het begin, de voortzetting, de groei en de vervolmaking van het geestelijke leven, en dat is allemaal door het geloof. Zodra een mens tot geloof komt, begint hij voor Gods aangezicht te leven: hij vertrouwt zijn God, hij gelooft wat God van Zichzelf heeft geopenbaard, hij verlaat zich, rust en steunt op zijn Zaligmaker, en op dat ogenblik wordt hij een geestelijk levend mens. Hij begint geestelijk leven te vertonen door God de Heilige Geest. Voordat hij geloofde was zijn gehele bestaan slechts een vorm van de dood: wanneer hij tot God de toevlucht gaat nemen, vangt het eeuwige leven aan en is hij van Boven geboren.
Ja, maar dat is niet alles, zelfs niet de helft ervan. Want als die mens voor God blijft leven, als hij zijn weg in heiligheid des levens verder gaat, moet zijn volharding de vrucht van zijn aanhoudend geloof zijn. Het zaligmakende geloof is niet één enkele daad die op zekere dag geschiedt en eindigt: het is een voortgaande en aanhoudende daad het hele leven van een mens door. De rechtvaardige begint niet alleen door het geloof te leven, maar hij blijft door het geloof leven: hij begint niet in de geest en eindigt in het vlees, en ook gaat hij niet tot zover door genade en vervolgt hij zijn weg door de werken der wet. “De rechtvaardige zal door het geloof leven”, zegt de tekst in de Hebreeën, maar zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen. Maar wij zijn niet van degenen die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen die geloven tot behoudenis der ziel” (Hebr. 10: 38, 39). Het geloof is onontbeerlijk, elke dag en alle dagen, in alles. Ons natuurlijk leven begint met te ademen en het moet blijven ademen: wat de adem voor het lichaam is, is het geloof voor de ziel.
MAG IK GELOVEN?
U weet wie Jezus is en u gelooft dat Hij de Zoon van God, de Zaligmaker van mensen is. U bent ervan overtuigd dat “Hij volkomen kan zaligmaken degenen, die door Hem tot God gaan.” U twijfelt niet aan deze eeuwige waarheden die Zijn Godheid, Zijn geboorte, Zijn dood, Zijn opstanding en Zijn wederkomst omvatten. U twijfelt eraan “of u persoonlijk aan de zaligheid deel mag hebben.” U bent er volkomen zeker van dat het geloof in Jezus Christus wie dan ook zal zalig maken – u zal zalig maken, indien u het beoefent. U twijfelt niet aan het leerstuk van de rechtvaardiging door het geloof. U hebt dat geleerd en het staat voor u onwrikbaar vast dat wie in Hem gelooft eeuwig leven heeft. En u weet dat wie tot Hem komt, niet uitgeworpen zal worden. U kent het geneesmiddel en u gelooft in de kracht ervan. Maar dan komt de twijfel mag ik erdoor genezen worden? Achter uw geloof in geloof schuilt de sombere gedachte: “Mag ik geloven? Mag ik vertrouwen? Ik zie dat de deur openstaat: velen gaan naar binnen. Mag ik? Ik zie dat in de heilige fontein de ergste zonden afgewassen worden. Velen worden gereinigd. Mag ik me afwassen en rein worden?”
Ik omschrijf niet wat twijfel uitdrukt, er kunnen allerlei soorten twijfels naar boven komen die u alle troost, ja zelfs alle hoop ontnemen. Wanneer er een preek gehouden wordt is het alsof iemand allerlei soorten lekkernijen op een tafel uitstalt. U kijkt ernaar, maar u meent geen enkel recht te hebben om aan te zitten en toe te tasten. Dat is een droevige misvatting. De gevolgen hiervan zullen noodlottig zijn, tenzij u ervan verlost wordt. Het knaagt aan u als een roofzuchtig monster. Wanneer u de beekjes met hun schuimend water ziet stromen en u heeft dorst denkt u toch niet dat u niet mag drinken? Als dat wel zo is bent u niet goed wijs. U spreekt en denkt als iemand die zijn verstand heeft verloren. Toch verkeren er geestelijk velen in deze toestand.
Dit twijfelen aan uw recht om tot Jezus te komen is een droevige zaak. Het bederft uw lezen en luisteren en uw poging om te bidden. En u zult nooit troost ontvangen totdat deze vraag in uw hart: “Mag ik?” eens en voorgoed beantwoord is.
Als u het Oude en Nieuwe Testament helemaal doorleest moet u mij eens één enkel vers aanwijzen waarin God gezegd heeft dat u niet mag komen en dat u uw vertrouwen niet op Christus mag stellen. Misschien zult u antwoorden dat u dat niet in de Bijbel verwacht te lezen, maar God kan het ergens gezegd hebben terwijl dat niet is opgetekend. Welnu, zegt Hij: “Ik heb niet in het verborgen gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs” (Jes. 45: 19). Maar Hij heeft u steeds weer bevolen Zijn aangezicht te zoeken, maar Hij heeft nooit gezegd dat u Zijn aangezicht tevergeefs zult zoeken. Zet die gedachte uit uw hoofd. Opnieuw ga ik terug naar wat ik heb gezegd: nergens in de Schrift wordt u toestemming geweigerd om te komen en om uw ziel eens en voorgoed op Christus te laten rusten. Er staat geschreven: “Die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22: 17). Sluit dit u uit? En verder: “Die de Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden” (Rom. 10: 13). Bent u hierop een uitzondering? Nee, dit sluit u in; dit nodigt u uit; dit moedigt u aan. Er staat nergens in de Schrift dat u, als u komt, uitgeworpen zult worden, of dat Jezus Christus de zondelast, als u deze aan Zijn voeten neerlegt, niet zal wegnemen.
Duizend Schriftgedeelten nodigen u uit, maar niet één gedeelte staat met uitgetrokken zwaard om u van de Boom des levens vandaan te houden. Onze hemelse Vader zet Zijn engelen aan de poorten van Zijn huis om alle komenden te ontvangen. Maar er zijn geen honden die tegen arme bedelaars blaffen, en ook geen waarschuwingen dat overtreders moeten oppassen. Kom en wees welkom.
Gelooft u niet dat het de Heere Jezus Christus zeer eigen is u te verbieden twijfels te opperen of u mag komen en de zoom van Zijn kleed mag aanraken? Zeker, als iemand Jezus Christus zou schilderen als een asceet5 die vanuit de hoogte het geringere volk dat nog nooit tot Zijn heilige waardigheid gekomen was, afwijst; als iemand Hem zou schilderen als een farizeeër die tollenaren en zondaren verstoot, of als een ijsberg van gerechtigheid die de goddelozen zou doen ijzen, zou dat vuile lastering van Zijn Goddelijke natuur zijn. Als iemand zou zeggen dat Jezus Christus veeleisend is dat Hij zondaars niet wil ontvangen precies zoals ze zijn, maar heel wat van hen eist en alleen diegenen ontvangt die, net als Hij, goed, eerlijk en voortreffelijk zijn zou dat geen waarheid zijn, maar precies het tegenovergestelde ervan. Want toen Hij op aarde was werd Hem de beschuldiging in het aangezicht gegooid dat “deze Mens de zondaars ontvangt en met hen eet.” En de profeet zei zeer terecht van Hem: “Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen” (Jes. 42: 3).
Het is verbazingwekkend hoe kleine kinderen weten wat voor karakter iemand heeft. Ze weten intuïtief wie vriendelijk is. En dat geldt ook voor verliefde vrouwen. Ze houden geen ellenlange redeneringen over het persoonlijk karakter van de man, maar ze stellen al heel snel vast wat voor karakter hij heeft. Welnu, de kinderen klommen op de knie van onze Verlosser, en de moeders brachten hun kleintjes om ze door Hem te laten zegenen. Hoe kunt u dan denken dat Hij u zal verstoten? De vrouwen weenden en smeekten en beklaagden diegenen, die Hem weigerden, vandaar dat ik zeker weet dat Hij niet moeilijk te bewegen is. Daarom wil ik dat u hiervan overtuigd bent dat het de Zaligmaker niet eigen is er ook maar één moment aan te denken om u af te wijzen en u bij Hem vandaan te houden. Diegenen die Hem het beste kennen zullen zeggen, dat het onmogelijk is dat Hij armen en nooddruftigen ooit zal weigeren. Het is onmogelijk dat een blinde die tot Hem roept het gezichtsvermogen niet ontvangt, en dat een hongerige die op Hem ziet geen voedsel ontvangt. Hij was met onze zwakheden begaande zachtmoedigste, tederste en meest liefdevolle van allen die ooit op aarde hebben geleefd. Ik smeek u daarom het als vanzelfsprekend te achten dat u vrijmoedig tot Hem mag komen en dat u niet hoeft te vrezen om afgewezen te worden. Als Hij kracht heeft om u te genezen wanneer u Hem aanraakt, wees er dan zeker van dat u Hem mag aanraken. U mag zonder enige twijfel geloven, want Jezus is te beminnenswaardig om u te weigeren. Het zal Hem een vreugde zijn u te ontvangen. Het is onmogelijk dat Hij u afwijst. Het is Hem niet eigen om u uit Zijn aanwezigheid te verstoten.
Nogmaals, zult u aan Christus’ volkomen macht om zalig te maken denken en er toch wat tegenin brengen? Christus was zo vol kracht om te zegenen dat de verborgen kracht zelfs Zijn kleed doortrok. Ze overstroomde Zijn gezegende Persoon, ze daalde neer tot aan de zoom van Zijn kleed, zelfs tot aan die zoom die elke Jood om Zijn kleed droeg die blauwe rand. Ze ging in die zoom zodat er, toen de vrouw alleen de uiterste rand van Zijn kleed aanraakte, kracht in haar stroomde (Lukas 8: 42-48). Als het aanraken een aanraken van het geloof was, deed het er niet toe waar het contact werd gemaakt. We beoordelen iemands gewilligheid om te helpen vaak aan wat hij bezit. Wanneer iemand weinig te geven heeft moet hij zijn geld economisch uitgeven. Als hij weinig geld overheeft, moet hij elk dubbeltje voordat hij het uitgeeft omkeren. Maar wanneer een edelman onnoemelijk veel bezit heeft, ben ik ervan overtuigd dat hij, wanneer hij een gul en teer hart heeft, royaal geeft. De gezegende Heere is zo vol geneeskracht dat Hij wonderen van genezing moet blijven verrichten. En omdat het Hem eigen is bereidwillig te zijn, geeft het Hem vreugde en blijdschap om diegenen die tot Hem komen tot overvloeiens toe kracht te schenken.
U weet dat, wanneer er niet voldoende water in een stad is, het gemeentebestuur een bevel uitgeeft dat er slechts zoveel gebruikt mag worden en dat openbare badhuizen en fabrieken beperkingen worden opgelegd omdat de kostbare vloeistof schaars is. Maar wanneer u na een regenseizoen langs de Theems loopt, lacht u bij de gedachte aan een beperkte voorraad en zuinigheidsvoorschriften. Als een hond uit een rivier wil drinken vraagt niemand zich ooit af of hij daartoe het recht heeft. Hij gaat naar het water en likt het op, en bovendien rent hij prompt erin zonder rekening te houden met diegenen die eventueel na hem moeten drinken. Let op het vee hoe het tot aan de knieën in het water staat en drinkt en nog eens drinkt. En niemand die de Theems opgaat zegt ooit dat die arme Londenaren gebrek aan water zullen krijgen omdat de honden en het vee het opdrinken voordat het Londen bereikt. Nee, het komt nooit bij ons op de eigenaren van die honden en koeien te vragen hun dat te beletten, want er is zoveel water dat het iedereen vrij moet staan meer dan genoeg te drinken. Uw vraag is: “Mag ik? Mag ik?” Ik beantwoord die vraag met dit te zeggen: er is niets om u te verbieden; het is Christus zeer eigen om u aan te moedigen en er is zoveel genade in Hem dat u niet mag denken dat Hij de minste reden kan hebben om Zijn oneindige genade te onthouden.
Stel bovendien dat u net als die vrouw tot Christus komt en dat u de zoom van Zijn kleed aanraakt. U zult Hem hiermee niet beledigen. Hij bemerkte dat er kracht van Hem was uitgegaan, maar dat kwam niet omdat Hij pijn gevoelde. Volgens mij merkte Hij het aan de vreugde die dit Hem gaf. Iets gaf Hem ongewone blijdschap. Door Zijn kleed heen voelde Hij dat iemand Hem door het geloof had aangeraakt en Hij had er een vermaak in hierop te antwoorden door van Zichzelf geneeskracht te doen uitgaan. U zult, o zondaar, mijn Heere niet bezoedelen wanneer u Hem al uw zonden brengt.
Hij zal niet opnieuw moeten sterven om uw nieuwe last van zonde weg te doen. Hij zal niet één druppel bloed moeten vergieten om uw vermenigvuldigde zonden te verzoenen: het éne Offer op Golgotha voorzag in alle schuld die u nog zou kunnen maken. Als u komt precies zoals u bent, zal Hij de hemel niet opnieuw moeten verlaten en zal Hij niet opnieuw op aarde geboren moeten worden en wéér een leven vol droefheid moeten leiden om u zalig te maken. Hij zal niet een tweede doornenkroon moeten dragen of nóg een wond in Zijn handen of voeten of zij moeten dragen. Hij heeft het werk van de verzoening volkomen aangebracht. Herinnert u zich niet Zijn overwinningskreet “Het is volbracht?” U kunt Hem niet beledigen al worden al uw kreukende woorden en uitlatingen op Hem gelegd. U zult Hem van niets beroven ondanks dat het aanraken door het geloof u leven geeft. Er is zo’n volheid in Hem dat ze, al komt u, arme zondaars, allemaal tegelijk en al heeft Hij met Zijn verdienste voor al uw zonden betaald, niet verminderd is. Wanneer u zich met het oneindige bezighoudt kunt u verdelen en aftrekken, maar u kunt niet verminderen. Al zou het hele menselijke geslacht in de oneindige fontein van Jezus verdienste gewassen worden, dan zou ze nog steeds oneindig blijven.
Anderen net zoals u hebben het aangedurfd om tot Hem te gaan en er is er niet één afgewezen. Als kind dacht ik net als u dat het Evangelie iets heel buitengewoons was en dat het voor iedereen toegankelijk was, behalve voor mij. Het zou me helemaal niet verbaasd hebben als zowel mijn broer en zusters als mijn vader en moeder gered waren. Maar ergens kon dat niet voor mij gelden. Het was iets kostbaars, evenzeer buiten mijn bereik als de diamanten van de koningin. Dat dacht ik. Voor velen is het als een tram in beweging waar ze niet op kunnen springen. Ik dacht werkelijk dat iedereen gered zou worden, maar ik niet. En kort nadat ik om genade ging roepen vond ik haar. De moeilijkheden waarop ik rekende werden op lieflijke wijze verijdeld. Ik geloofde en vond terstond rust voor mijn ziel. Toen ik eenmaal verstond dat “er leven was voor één blik op de Gekruisigde” wierp ik die blik op Hem en ik vond eeuwig leven.
Niemand getuigt anders. Ik daag het heelal uit te bewijzen dat er iemand is die van Christus’ deur weggejaagd of verboden werd in Hem een Zaligmaker te vinden. Ik smeek u daarom er acht op te geven dat, aangezien deze weg hem leven en vrede heeft gebracht, God hem als de gebruikelijke hoofdweg der genade heeft aangewezen. Arme, schuldige zondaren, er is een bordje geplaatst: “Deze weg voor zondaren, deze weg voor de schuldige, deze weg voor de hongerige, deze weg voor de dorstige, deze weg voor de verlorene. Kom herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” Welnu, u hoeft echt niet te zeggen: “Als ik mag.” U kunt onmogelijk zeggen: “Als ik mag”, omdat u allereerst uitgenodigd wordt te komen en Christus als uw Zaligmaker aan te nemen u wordt steeds maar weer opnieuw in het Woord van God uitgenodigd. “De Geest en de bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil neme het water des levens om niet” (Openb. 22: 17). “O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld heeft, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk” (Jes. 55: 1). Jezus Christus nodigt allen die vermoeid en belast zijn om tot Hem te komen en Hij zal hun rust geven. God is eerlijk in Zijn uitnodigingen. Nadat ik u de vele uitnodigingen uit het Woord van God heb voorgelezen kunt u niet zeggen: “Als ik mag.”
Het is goddeloos om aan Gods welgemeende bedoelingen te twijfelen. U wordt niet alleen uitgenodigd, u wordt gesmeekt. Veel Schriftgedeelten gaan veel verder dan alleen maar een uitnodiging. God beweegt en smeekt u tot Hem te komen. Het lijkt alsof Hij roept: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE HEERE, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! Maar daarin heb ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” (Ezech. 33: 11). Toen onze Heere en Meester het feest aanrichtte en diegenen die genodigd waren niet kwamen, zond Hij Zijn dienstknechten uit om hen te dwingen binnen te komen. Hij nodigde hen niet slechts uit, Hij oefende een goddelijk dwingen uit. Ik zou allen van u die niet in Jezus hebben geloofd, willen smeken, bewegen en aansporen dat nu te doen. In de Naam van Jezus smeek ik u de Heere te zoeken. Ik zeg niet alleen tegen u: “Wilt u of wilt u niet?”, maar ik zou mijn hele hart naast het verzoek willen leggen en tot u willen zeggen: “Kom tot Jezus. Kom en laat uw schuldige ziel op Hem steunen.” Verstaat u de boodschap van het Evangelie niet? Weet u wat het eist en wat het geeft? Als u in Jezus gelooft zult u terstond volkomen vergeving ontvangen. U zult een leven ontvangen dat nooit zal sterven, u zult het nu ontvangen, zo snel als een bliksemflits, als u alleen maar in de Zoon van God gelooft. Wie u ook bent, wat u ook gedaan heeft, als u met uw hart zult geloven in Hem Die God uit de dood heeft opgewekt en u Hem vervolgens als uw Heere en Zaligmaker gehoorzaamt, zult u, wat uw zonde en ongerechtigheid ook zijn, vergeving ontvangen. God zal uw zonden uitdelgen als een wolk. Hij zal maken dat u de novo opnieuw begint. Hij zal u een nieuw schepsel maken in Christus Jezus. Het oude zal voorbijgaan en alles zal nieuw worden.
Maar het komt hierop aan geloven in Jezus. U mag mij recht aankijken en roepen: “Maar mag ik?” Mag u? Wel, u wordt ertoe aangespoord, u wordt genodigd, gesmeekt. En dat is nog niet alles. U wordt zelfs bevolen dat te doen. Dit is het bevel dat u gelooft in Jezus Die Hij gezonden heeft. Dit is het Evangelie: “Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden” (Mark. 16: 16). Er is een bevel met een dreigen met straf voor ongehoorzaamheid. Zal iemand nu nog zeggen: “Mag ik?” Als ik lees: “Gij zult de Heere, uw God, liefhebben met geheel uw hart”, zeg ik dan: “Mag ik God liefhebben?” Als ik lees: “Eert uw vader en uw moeder”, zeg ik dan: “Mag ik mijn vader en moeder eren?” Nee. Een bevel is een verlof en iets meer. Het geeft volledige toestemming en veel meer. Aangezien u als u niet gelooft verdoemd wilt worden heeft u daarom wel het recht ontvangen om te geloven niet alleen toestemming, maar een bijzonder praktisch bevel. Ach, kunt u het niet begrijpen? Zult u niet tot God roepen: “Heere, als u mij zult verdoemen als ik niet geloof, dan heeft u mij in het Evangelie de volle vrijheid gegeven om te geloven. Daarom kom ik en stel ik mijn vertrouwen op Jezus.” “Als ik mag” er moet nu maar eens een eind aan deze vraag komen. Wilt u het niet laten? Moge de Heilige Geest u, arme zondaar, laten zien dat u nu uw last aan Jezus’ voelen mag neerleggen en dat u terstond gered bent. U mag geloven. U hebt nu volledige toestemming om uw zonden te belijden en u zult onmiddellijk vergeving ontvangen. Probeer het maar. Werp uw schuldige ziel op Hem en sta, vergeven en vernieuwd, op om van nu voortaan als een wonder van liefde in vurige dankbaarheid te leven.
EEN OVERBODIGE VRAAG BEANTWOORD
“Als ik de zoom van Zijn kleed mag aanraken, zal ik genezen zijn.” Maar dan rijst deze wrange vraag: “Maar kan ik dat? Ik weet dat ik het mag als ik het kan, maar ik kan het niet.”
Welnu, dat is de vraag die ik ga beantwoorden. De wil om in Christus te geloven is evenzeer een werk van genade als het geloof zelf, en waar de wil en een sterk verlangen worden gegeven, is er reeds een mate van genade ontvangen en daarbij de kracht om te geloven. Weet u niet dat de wil om overspel te plegen volgens de Schrift als overspel beschouwd wordt? “Hij heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.” Welnu, als alleen al de gedachte eraan en de wil ertoe onkuisheid zelf zijn, dan bevat een verlangen om te geloven in zich het voornaamste deel van het geloof. Ik zeg niet dat het alles is, maar wel zeg ik dit: indien de kracht van God een mens gewillig heeft gemaakt om te geloven, is het grootste werk gedaan en zal zijn daadwerkelijk geloven te zijner tijd volgen.
De volkomen bereidwilligheid om te geloven is negentiende van het geloven. Voor zover het willen bij u aanwezig is, zult u de kracht die u nu nog niet bemerkt, zeker ontvangen. De mens is dood en niets is zo moeilijk als hem tot leven te brengen. Maar in het geval voor ons is de levendmaking volbracht, want wat zijn gewilligheid betreft leeft de mens: Hij wil geloven, hij hunkert ernaar om te geloven, hij verlangt ernaar om te geloven; wat is er veel voor hem gedaan! Het opstaan uit de dood is iets grootser dan het opvoeren van een levensecht stuk. Het geloof in Christus is de eenvoudigste daad die iemand ooit verricht. Het is de daad van een kind; ja, het is de daad van een pasgeboren baby in de genade. Een pasgeboren baby verricht nooit een bijzonder ingewikkelde handeling. We zeggen: O, dat is zoiets “babyachtigs”, en dat betekent dat het erg klein is. Welnu, het geloof komt op het moment dat het kind in Gods huisgezin is geboren. Één van de eerste tekenen en blijken van de wedergeboorte is het geloof. Daarom moet het een heel, heel eenvoudig iets zijn. Ik schroom niet te zeggen dat het geloof in Christus in geen enkel opzicht verschilt van het geloof in iemand anders, behalve dat de Persoon op Wie men zijn vertrouwen stelt zo geheel anders is. U vertrouwt op uw moeder: u mag op dezelfde wijze op Jezus Christus, de Zoon van God vertrouwen. U vertrouwt op uw vriend: het is dezelfde daad die u moet doen ten opzichte van uw hogere en betere Vriend. U gelooft het nieuws dat gewoonlijk in de dagbladen verschijnt: het is dezelfde daad die de Schrift en Gods belofte gelooft.
De reden waarom het geloof in de Heere Jezus een voortreffelijker daad is dan het geloof in iemand anders is hierin gelegen: het is een voortreffelijker Persoon in Wie u gelooft en het is voortreffelijker nieuws dat u gelooft. En uw natuurlijk hart is afkeriger om in Jezus te geloven dan in iemand anders. De Heilige Geest moet uw geloof leren de hoge dingen van Jezus Christus te grijpen, maar die greep is door de hand van een eenvoudig, kinderlijk geloof. Maar het is hetzelfde geloof. Het is Gods gave in zover dat God u het verstand en de wijsheid geeft om u in geloof op Hem te richten en Hem te ontvangen. Het vertrouwen van een kind in zijn vader is bijna altijd een bijzonder groot vertrouwen, het vertrouwen dat we nu juist voor onze Heere Jezus zouden willen vragen. Veel kinderen geloven dat er niemand in de wereld zo belangrijk en goed, eerlijk en vriendelijk en in elk ander opzicht zo waardevol is als hun vader. En als iemand zou zeggen dat hun vader niet zo geweldig was, zou dat hun groot verdriet doen. Want als hun vader geen koning is, is dat een abuis. Zo denken kinderen over hun ouders, en dat is min of meer het geloof waarmee u tot de Heere Jezus Christus moet gaan Die zoveel vertrouwen waard is en veel meer. Het geloof in de Heere Jezus Christus moet een geloof zijn waarmee we Hem ten zeerste vereren en verheerlijken.
Net zoals het kind er nooit bij stilstaat waar het brood en de boter de volgende morgen vandaan komen, en het nooit in het hoofdje opkomt zich zorgen te maken waar het nieuwe sokken zal halen wanneer de onderhavige sokken versleten zijn, zo moet u voor alles wat u tussen de hemel en hier nodig heeft op Jezus Christus vertrouwen Hem vertrouwen zonder vragen te stellen. Hij kan en zal voorzien. Geef uzelf alleen helemaal aan Hem over, zoals een kind zich aan de zorg van een ouder toevertrouwt en zich op zijn gemak voelt. Ach, wat is het een eenvoudige daad, deze geloofsdaad! Naar mijn vaste overtuiging moet het een bijzonder eenvoudige daad zijn en is er niet veel wijsheid voor nodig omdat ik bemerk dat wijzen niet kunnen geloven. Machtigen kunnen het niet. Mensen die in zichzelf rechtvaardig zijn kunnen er niet bij. Het geloof is min of meer een daad die verricht wordt door diegenen die kinderlijk van geest zijn, die de wereld dwazen noemt en vanwege hun dwaasheid bespot en vervolgt. “Niet vele wijzen naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen, worden geroepen: Maar God … heeft het zwakke der wereld uitverkoren … en het onedele … en het verachte heeft God uitverkoren” (1 Kor. 1: 26-28). Er zijn mensen die geen enkele opleiding hebben, maar die toch weten dat hun Bijbel waar is en die een heel groot geloof hebben: ze zijn arm in deze wereld, maar rijk in het geloof. Gelukkige mensen! Wat erg voor die wijzen die door hun wijsheid van het geloof in Jezus afgehouden worden! Ze hebben meer dan één universiteit bezocht, ze hebben alle graden die aardse wijsheid hun kan verlenen behaald, en toch kunnen ze niet in Jezus Christus, de Zoon van God geloven. O, vriend, denk niet dat het geloof één of ander moeilijk en raadselachtig iets is, want dan zouden deze hooggeplaatste “wranglers”6 en doctoren in de godgeleerdheid het geloof bezitten. Het is de eenvoudigste daad die de mens kan verrichten.
“Maar zal ik niet veel goede werken moeten doen?” zegt iemand. U zult er als u verlost bent zoveel doen als u maar wilt. Maar ten aanzien van uw zaligheid moet u alle eigengerechtigheid wegwerpen als zoveel goddeloosheid die u zal verwoesten en schade berokkenen, en kom eenvoudig tot Christus, tot Christus alleen, en vertrouw op Hem.
“O”, zegt iemand anders, “ik geloof dat ik een lichtpuntje zie. Als ik in staat word gesteld, als ik genoeg kracht krijg om in Jezus te geloven, zal ik genezen worden.” Ik wil een andere vraag stellen: Weet u niet dat u verplicht bent in Christus te geloven dat Christus er recht op heeft dat men in Hem gelooft? Naar mijn eigen overtuiging kunnen velen van u geloven en de meesten doen dit reeds. U hoopt alleen op tekenen en wonderen die nooit zullen komen. Waarom die kracht niet wat meer aangewend? De Geest van God heeft u een mate des geloofs gegeven. O, heb toch groter geloof, geloof toch meer onvoorwaardelijk. Wel, u beeft al bij de gedachte aan het niet geloven in Christus. U voelde hoe onrechtvaardig en verkeerd dat was. In u sluimert reeds een vertrouwen op Hem. “Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt” (1 Joh. 5: 10). Zou u Christus tot een leugenaar willen maken? Waarom komt u niet met het geloof tevoorschijn en zegt u niet: “Ja, ik geloof, ik wil geloven dat de Christus, Die de Zoon des Allerhoogsten is en Die voor de zonde van de mens stierf, diegenen die in Hem geloven kan zalig maken en daarom geloof ik dat Hij mij zalig maakt. Of ik nu zink of zwem, ik vertrouw op Hem. Verloren of gered, ik zal op Hem vertrouwen. Precies zoals ik ben, met geen andere pleitgrond dan de zekerheid dat Hij kan en wil verlossen, werp ik mijn schuldige ziel op Hem.” U heeft de kracht om Jezus te geloven wanneer u er reeds van overtuigd bent geworden dat Hij het waard is om geloofd te worden. U moet zich er alleen toe zetten om datgene wat God de Heilige Geest reeds in u gewerkt heeft, tot een praktisch eind te brengen en u zult onmiddellijk vrede vinden.
Maar indien er volgens u iets is wat uw geloof in Christus in de weg staat, alhoewel u weet dat u, zo u geloof had, gered zou zijn, dan smeek ik u ernstig uzelf geen moment rust te gunnen voordat u een volkomen en zaligmakend geloof in Christus heeft. Want als u als ongelovige sterft bent u verloren, voor eeuwig verloren. Uw enig behoud ligt in het geloof in de Heere Jezus Christus met geheel uw hart en in het gehoorzamen van Zijn geboden.