De volgende dag zag Johannes Jezus tot zich komen, en zei: ’Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Johannes 1:29
De enige taak van Johannes de Doper was: te getuigen van Christus. Hij was de morgenster, die de opkomst van de zon aankondigde. Toen de zon opkwam, behoefde hij niet meer te schijnen. Ge kunt Johannes alleen verklaren door Jezus, de enige reden voor het bestaan van Johannes is Jezus. Ik wenste, dat het met ons ook zo mocht zijn, en dat wij konden zeggen: ”Het leven is mij Christus.” Moge ons leven zó zijn, dat het los van Jezus niet kan worden verstaan: neem Hem weg, en onze gehele levenshouding zou een onverklaarbaar mysterie zijn. Ik vrees, dat vele belijders gemakkelijk los van Christus verklaard zouden kunnen worden.
Misschien zouden zij beter verklaard kunnen worden als er geen Christus was. Maar als wij, gelijk Johannes, getrouwe getuigen van Jezus zijn, dan zullen wij bewust in Jezus het doel van ons bestaan vinden, en zijn verheerlijking zal de draad zijn van alle verwikkelingen in ons leven. Voor dat doel werden wij geboren, en tot dat einde zijn wij in de wereld gekomen, om te mogen getuigen van de Heere Jezus Christus. Onderzoek en ga na, mijn broeders, of dat ook met u het geval is.
Wanneer onze Heere op deze wijze is bekend gemaakt, dan is het goed, dat wij letten op de bijzondere hoedanigheid, waarin Hij werd aangekondigd. Johannes wist veel van de Heere Jezus, en zou Hem hebben kunnen afschilderen onder velerlei belichting en in vele hoedanigheden. Hij had Hem in het bijzonder kunnen aanduiden als het grote, zedelijke Voorbeeld, de Grondlegger van een hogere levensvorm, de grote Leraar van heiligheid en liefde. Toch zag de Doper dit niet als de voornaamste hoedanigheid van onze Heere, maar hij getuigde van Hem als van Jezus, die in de wereld was gekomen om het grote offer voor de zonde te zijn.
Terwijl hij zijn hand ophief en naar Jezus wees, riep hij uit: ”Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Hij zei niet: Zie, het grote Voorbeeld,” dat zou hij ongetwijfeld op de juiste tijd gezegd hebben. Hij zei evenmin: ”Zie, de Koning en Leidsman van een nieuwe bedeling,” welke werkelijkheid hij volstrekt niet zou hebben geloochend, maar er wel in zou hebben geroemd. Maar niettemin is het eerste punt, waarbij hij stilstaat, en dat zijn geestdrift opwekt: ”Zie het Lam Gods.” Johannes de Doper ziet Hem als de verzoening voor de zonde, en daarom roept hij uit: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.
Mijn broeders, wij kunnen erop aan, dat dit een zeer praktische waarheid moet zijn, want Johannes was uitermate praktisch. Wat is de samenvatting en de hoofdinhoud van zijn leer anders dan: “Bekeert u! Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. De bijl is reeds aan de wortel van de bomen gelegd”? Hij heeft een woord voor ieder, die tot hem komt. Zelfs tot de Romeinse soldaten wordt gezegd, dat zij met hun bezoldiging tevreden moeten zijn. Johannes is geen theoreticus, of een spitsvondig dogmaticus, hij handelt over leven en gedrag, en vraagt naar werken der bekering waardig.
Toch maakt hij er een belangrijk punt van, dat onze Heere het offer voor de zonde is. Dit is inderdaad de tekst van zijn levenspreek. Houdt u ervan verzekerd, dat er een prachtige, practische waarde ligt in die waarheid, en zij, die haar verduisteren, leggen het beste middel om de mensen van nut te zijn, ter zijde. Voor de verbetering van de goede zeden, en de overwinning van het kwaad, en de oprichting van het koninkrijk der gerechtigheid in de gehele wereld, is er geen waarheid als die, welke Jezus doet zien als het Offer, door God verschaft voor het wegnemen van de zonde van de mensen.
De ernstige Doper, de ware Elia, die de zonde krachtig bestreed, en haar het zwaard van de bekering op de keel zette, zag in, dat hem niets anders mogelijk was dan te wijzen op het Lam van God, door wie de zonde van de wereld wordt weggenomen. Wanneer de preek gaat over bekering, dan moet Jezus de tekst en de hoofdinhoud van de prediking zijn. Hij brengt leven, kracht en energie in wat anders een dode, zedelijke verhandeling zou zijn.
O gij, die mensen wilt bevrijden van de zonde, zorg ervoor, dat ge het grote Offer voor de zonde predikt. Het is duidelijk, dat deze leer te maken heeft met bekering, want de apostel van de bekering heeft die ingevoerd. Hij, wiens eerste woord was: “Bekeert u,” stelde Christus voor als de grote Zondedrager, omdat Hij inzag, wat ik zou willen, dat allen inzagen, namelijk dat er een zeer nauw verband bestaat tussen het bewerken, de groei, en de zuiverheid van de bekering, èn het dragen van de zonde door onze Heere Jezus Christus. Broeders, het is een feit, dat hoe meer wij in aanraking komen met berouwvolle zondaars, wij des te meer de noodzakelijkheid van een Zondedrager gevoelen.
Gij, die nooit hebt gezondigd, ‘en vervuld zijt van uw eigen gerechtigheid, ge verbeeldt u, dat ge door uw eigen werken de hemel kunt binnengaan. Het dragen van de zonde door het Lam van God schijnt u volstrekt niet nodig, maar als ge eens, gelijk Johannes, zoudt wonen te midden van een beladen volk, dat bedroefd en met belijdenis van zijn zonden komt, dan zoudt ge ervaren, dat niets hen tot verzoening met God kan brengen dan het geloof in de vooraf beschikte genoegdoening. “Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,” is een tekst, waarvan evangeliepredikers houden, omdat zij zonder Hem de verontrusten, die zich om hen heen verdringen, niet kunnen ontmoeten.
Mijn broeders, naarmate ge uw naasten ernstig liefhebt, zult ge het offer voor de zonde waarderen. Uw praktische omgang met een volk, dat de ondergang tegemoet gaat, zal u de Zaligmaker doen waarderen. Ach, wat zou ik hebben te doen, als ik werd gezonden om tot deze grote menigte te prediken, als ik voor zulk een nutteloze en wrede taak stond, dat ik wel de zonde aan moest aanzeggen, maar toch geen vergeving moest verkondigen, en bijgevolg geen hoop?
Nu ik u kan vertellen van Iemand, die de overtreding, ongerechtigheid en zonde van de mensen in zijn eigen lichaam aan het kruis heeft gedragen, vind ik mijn taak wel ernstig, maar zeker niet hopeloos, en ook niet somber. Ik ben er werkelijk gelukkig mee, dat het mij wordt toegestaan, zulk een gezegende zaligheid bekend te maken. Zalig zijn de lippen, die het wordt vergund uit te roepen: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Zo ziet ge dus, dat de praktische aard van de levenstaak van Johannes hem des te meer vertrouwd maakte met de verkondiging van onze Heere in zijn hoedanigheid als Offer.
Als Johannes de Doper niet had beseft, dat de hoedanigheid van onze Heere als zondoffer de hoofdzaak was, dan zou hij Hem in de tijd, waarin hij de woorden van onze tekst uitsprak, passend hebben kunnen aanwijzen als een Voorbeeld. De Zaligmaker had het feit en de bedoeling van zijn toekomstige dood nog aan niemand onthuld: zijn lijden was tot nu toe iets in de schemering van de toekomst, terwijl zijn leven nog maar pas opbloeide voor de openbare waarneming.
Hij had kort geleden de heilige rust van het ouderlijk huis verlaten, en de bekoorlijkheid van een vroegtijdige heiligheid lag op Hem. Moest de wereld Hem nu niet opmerken, zodat zijn voorbeeld in zijn gehele omvang bekend moest worden? In zijn afzondering was zijn gedrag zó geweest, dat de strenge en godvrezende Doper het had opgemerkt, en hij voelde zich genoodzaakt te erkennen, dat zijn jonger familielid een waardiger persoon was dan hijzelf, toen hij zei: ”Mij is nodig van U gedoopt te worden.”
Maar wanneer Johannes de Heere na zijn doop aanschouwt, dan schijnt hij niet te denken aan zijn reeds begonnen godvruchtig leven, noch aan het heilige leven, dat hij in Hem kon voorzien, maar hij vestigt zijn oog op die wonderlijke Mens in zijn hoedanigheid als Offer, en slechts daarbij staat hij stil, wanneer hij zegt: ”Zie het Lam Gods.” Broeders, die tijd had even hard een voorbeeld nodig als de onze, maar nog meer had hij een Zaligmaker nodig, en Johannes ziet het eerst naar wat het voornaamste is. Laat ik eraan toevoegen, dat die tijd dubbel geschikt was om bij het voorbeeld van onze Heere stil te staan, daar Hij juist was teruggekeerd uit zijn vermaarde verzoeking in de woestijn, waarin Hij zich op zijn levensworstelingen had voorbereid.
Ge kunt, als ge het verhaal leest, de verzoeking van veertig dagen in de woestijn nergens anders invoegen dan juist hier. Wij lezen, dat onze Zaligmaker na zijn doop onmiddellijk werd weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van de duivel. Hij werd verzocht, maar Hij gaf op geen enkel punt toe. In de drievoudige worsteling overwon Hij de macht van de duisternis, en thans stond de Kampvechter voor Johannes gewapend tot de strijd, in de wapenrusting, die Hij had geprobeerd en beproefd.
En het zou niets bijzonders geweest zijn, als de man Gods had uitgeroepen: ”Zie de Volmaakte, in Wie de overste van deze wereld niet aanwezig is. Volg zijn voortreffelijk voorbeeld na.” Maar neen, het oog van de grote Doper blijft niet daarop rusten: het bloed en de wonden van zijn lijden staan hem in de geest voor ogen, en boven al het andere ziet hij de wonderlijke Mens, die nu in het midden van de menigte staat. Het feit, dat Hij het aangewezen Slachtoffer voor de zonde is, neemt de gehele ziel van de prediker in beslag, en hij roept uit: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.”
Broeders, ik zou graag in hetzelfde geval verkeren als Johannes de Doper. Ik zou mijn gedachten over Christus van nu af en voor altijd willen concentreren op zijn verzoenend sterven. Gedurende de korte tijd, die ik misschien word gespaard om mijn stem in deze woestijn te verheffen, zou ik getuigen van het Lam van God. De jaren, waarin ik deze kudde nog mag leiden, kunnen weinige zijn, maar rondom het kruis zal voor mij altijd de plaats van de groene weiden zijn, en uit het Offer van onze Heere zullen stille wateren vloeien. Vele anderen houden zich bezig met andere gezichtspunten van het werk van onze Heere.
Sommigen ongetwijfeld in goede trouw, en anderen met een kwade bedoeling: ik kan het zeer wel aan hen overlaten, hun best of het slechtste te doen, want het is mogelijk, dat het aan één vergund wordt, om voor de Gekruisigde te worden gedoopt, afgezonderd voor het kruis, gewijd aan de verzoening door bloed. Ik ken geen verzoening, behalve die door plaatsvervanging, en geen plaatsvervanging, behalve die door Christus. ’’Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen.” Voor de verkondiging van dat feit zonder ik mij af tot aan het einde van mijn leven.
Om de tekst wat meer nabij te komen, moet ge er in de eerste plaats op letten, dat Johannes, met een klaarblijkelijke waarneming van het feit, Christus aanduidt als een Offer. Wanneer iemand zegt: ”Zie!” dan ziet hijzelf iets, hij ziet het duidelijk, en hij wil graag, dat gij het ook ziet, en daarom roept hij: ”Zie! Zie!” Johannes was vanaf zijn geboorte bestemd om de heraut van de Christus te zijn, maar hij wist blijkbaar niet, wie het Lam van God zou zijn. Als klein kind sprong hij op in de moederschoot, toen hij nabij de moeder van onze Heere kwam, maar toch kende hij Jezus nog niet als het Lam van God. Hij zegt: ”Ik ken Hem niet.” Sommigen veronderstellen, dat Johannes en Jezus elkaar in hun jonge jaren nooit hadden ontmoet, maar ik vind het moeilijk om dat te geloven. Ik acht hier een andere mening mogelijk. Johannes kende Jezus, maar hij kende Hem niet als Zondedrager.
Ik geloof, dat hij het leven van het heilig Kind, zijn nabije bloedverwant, moet gekend hebben, toen Hij toenam in genade bij God en de mensen, maar hij had op Hem nog niet het bevestigend zegel gezien, dat Hem aanwees als de Zoon van God. Johannes bewonderde het karakter van de Heere ten zeerste, zodat Johannes, toen Hij tot hem kwam om door hem gedoopt te worden, zei: ”Mij is nodig door U gedoopt te worden.” Toch zei Johannes: ”Ik ken Hem niet.” Hij kende Hem als Iemand met een hoogstaand en heilig karakter, maar hij zag nog niet het kenteken, dat de Heere God in het verborgen aan zijn Dienaar had gegeven, want hij zag de Geest van God niet op Hem nederdalen en blijven. Johannes had een sterk vermoeden, dat Jezus de Zoon van de Allerhoogste was, van wie hij de voorloper was, maar een getuige moet niet afgaan op zijn eigen vermoedens, hoe juist zij misschien ook zijn.
Johannes durfde, als dienaar van de Heere, niets te weten op grond van zijn eigen niet bevestigd oordeel, hij wachtte op het verborgen teken. Bepaalde predikers vertellen hun mensen iets, dat zij zelf met hun wonderlijke hersens verzinnen, maar de getrouwe dienaar van God behoort niet zijn eigen gedachten en meningen naar voren te brengen, maar hij moet wachten op een woord van God. De boodschap moet regelrecht van de Meester komen: “Alzo zegt de Heere.” Ofschoon Johannes bij deze bewonderenswaardige Jezus zulke prachtige karaktertrekken opmerkte, dat hij er zeker van was, dat Hij veel belangrijker was dan hijzelf, zegt hij toch: ”Ik ken Hem niet.” Hij wilde niets weten dan wat hem door de Heere God, die hem had gezonden, werd geopenbaard.
Maar toen hij tenslotte dat persoonlijk teken ontving, toen hij onze gezegende Meester onderdompelde in de wateren van de Jordaan, en zag, dat de hemelen werden geopend, dat de Duif neerdaalde, en de stem hoorde zeggen: ’’Deze is mijn geliefde Zoon,” toen kende hij Hem, en vanaf toen had hij zekerheid. Wanneer hij later sprak, dan zei hij niet: ”Ik denk, dat deze het Lam van God is,” of: ”Ik heb de indruk, dat deze de Zoon van God is.” Neen, hij riep moedig uit: ”Zie Hem! Zie zelf. Deze is het Lam van God! Ik spreek met nadruk en overtuiging, niets kan mij aan het wankelen brengen. De Meester heeft het teken gegeven, en voortaan geef ik een getrouw getuigenis. Zie het Lam van God, dat de zonde der wereld wegneemt.”
Van nu af aan was de Heere Jezus Christus voor Johannes de Doper meer dan Hij voor alle anderen scheen te zijn. Voor hen, die de Zaligmaker hebben aanschouwd, moet Hij eruit gezien hebben als een eenvoudige, nederige Jood, met geen enkel bijzonder kenmerk, uitgezonderd zijn vriendelijke houding, en een zeker hemels gedrag, maar voor de Doper was Hij nu de eerste en de hoogste. Wanneer iemand door Johannes gedoopt zou worden, dan beleed hij aan Johannes zijn zonden; maar toen Jezus kwam, die geen eigen zonden had te belijden, fluisterde Hij Johannes in het oor: ”Ik draag de zonden van de wereld.”Ik geloof, dat Hij dat heeft gedaan, maar in elk geval was dit waar voor het besef van de Doper, en voor Hem was Jezus voortaan het Offer zonder weerga, de enige verzoening voor de zonde van de mensen.
Dit was voor Johannes een buitengewone waarheid. Het vereiste een wonder van genade, om een Jood ”het Lam, dat de zonde der wereld wegneemt” te laten zien. De Jood dacht, dat het offer van God alléén voor zijn uitverkoren volk bestemd moest zijn, maar Johannes zag over alle nationale grenzen en rasbeperkingen heen, en hij zag in Jezus duidelijk ” het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Bedenk, dat Johannes uit een priesterlijk geslacht stamde: hij was vertrouwd met offerlammeren.
Maar als priester heeft hij nooit, op een plaats ver van de heilige tempel, een offerlam gezien. Er was maar één altaar, en dat bevond zich te Jeruzalem, en daar moest het offerlam zijn, en niet bij de eenzame Jordaanstroom. Toch zag Johannes, op een plaats, die nooit en op geen enkele wijze aan God gewijd was, het éne grote Offer te midden van het volk staan. ”Zie,” zei hij, ’’deze is het Lam Gods.” Let erop, hoe goed de Heere hem had onderwezen, en hoe hij tenvolle had gebroken met natuurlijke vooroordelen!
Geliefden, ik bid, dat een ieder van ons voor zichzelf Jezus mag kennen als het Offer voor de zonde. Ge werdt als kinderen opgevoed in het geloof, dat Jezus het Lam van God is, maar elke openbaring in het Boek moet opnieuw geopenbaard worden aan het hart, anders zal zij niet werkelijk gekend en begrepen worden. Want om het leven van de waarheid in ons leven te doen ingaan, moet zij een zaak worden niet alleen van de overtuiging van het verstand, maar van een geloof van het hart.
Dat Jezus het plaatsvervangend Offer is, de verzoening voor onze zonden, de boetedoening voor onze ongerechtigheid, moet ons door de Heilige Geest worden geleerd. Ik kan in uw midden naar waarheid verklaren, dat ik deze leer van het plaatsbekledend Offer niet predik als één van de vele theorieën, maar als het zaligmakend feit, dat ik ervaren heb. Dit moet ik prediken of niets. Ik weet niets onder u dan Jezus Christus en Die gekruisigd, omdat ik noch hoop noch troost vind buiten het grote Zoenoffer. Hij, die geen zonde heeft gekend, werd zonde gemaakt voor ons, opdat wij zouden zijn gerechtigheid Gods in Hem. ”Hij is een vloek geworden voor ons, want daar is geschreven: vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt.”
Ik bid, dat een ieder van het volk van God een heldere kennis mag hebben van Christus als het Lam, dat de zonde draagt, en dat geschreven mag hebben in zijn persoonlijk bewustzijn, want dan zal niets hem daarvan beroven. Wanneer de mensen hun verlossing van de zonde vinden, en hun vrede met God, die voortvloeit uit het zoenoffer, dan wordt deze grote waarheid een deel van hun innerlijke ervaring, en kan zij hun nooit worden ontrukt. O mijn broeder, wanneer het grote Offer u heeft bevrijd, dan zult ge daaraan nooit meer kunnen twijfelen. Ge zult eerder aan uw eigen bestaan twijfelen dan twijfelen aan dit gezegend feit, dat Hij onze zonden in zijn eigen lichaam heeft gedragen op het hout, en dat wij door Hem met God zijn verzoend. Bij Johannes was het een zaak van persoonlijke waarneming.
Laten wij iets verder gaan. Johannes maakt onze Heere nadrukkelijk bekend als hét Offer. ”Zie het Lam Gods.” Dit is meer dan Johannes zou hebben gezegd van alle lammeren, waarvan hij ooit had gehoord of gelezen, sinds de eerste vermelding van een offer. Hij dacht aan de eersteling van de kudde, die Abel offerde, en aan het welriekend offer, dat Noach bracht. Hij wist van de offers van Abraham, Izaak, en Jakob. Hij was bekend met het lam van de Paasmaaltijd, en met die van de grote feesten van Israël. Hij dacht aan de duizenden offers, die waren gebracht door David en Salomo, en door andere koningen bij de grote nationale handelingen van de eredienst. Maar met voorbijgaan van die allen, louter schaduwen als zij waren, wijst hij met zijn vinger naar de mens Christus Jezus, en zegt van Hem: ’’Deze is het Lam Gods.”
Ik geloof, dat de Doper hierin alles samenvat wat voorheen in gebruik was. Daar was het dagelijks lam, waarvan ik u aan het begin van de dienst heb voorgelezen uit Exodus 29. Elke morgen en elke avond werd voor de Heere een lam geslacht, het gehele jaar door, gedurende de eeuwen van de geschiedenis van Israël. Altijd en immer was het voortdurend offer van het lam een zinnebeeld van het wonen van de Heere bij zijn volk. Maar Johannes legt zijn vinger op één enkel Offer en zegt: ’’Deze is het Lam.” Alle andere dagelijkse lammeren waren slechts voorbeelden geweest van dit éne: ”Zie het Lam.”
Laat ik uw aandacht ook vragen voor nog een wonderlijk lam, het Paaslam, dat werd geslacht in de nacht, toen Israël optrok uit Egypte, toen iedere Hebreeër het bloed aan de bovendorpel en de zijposten van de deur streek. Het zien van dat bloed was voldoende voor de bevrijding van het gezin, volgens het woord van de HEERE: ’’Wanneer Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan.” Deze paaslammeren waren veelvuldig en heilig voor het besef van elke Jood, maar Johannes gaat ze allen voorbij, en zegt: ”Zie het Lam Gods.”
Gelooft ge niet, dat hij ook in zijn gedachten had het Lam, waarover Jesaja sprak, de grote evangelische profeet? Kwam hem niet in de herinnering dat beroemde gedeelte: ”Als een lam werd Hij ter slachting geleid”? Johannes de Doper roept uit: ’’Deze is het van Wie de profeet heeft gesproken, zie het Lam Gods.”
Ja, en als de ogen van Johannes zich zowel naar de toekomst als naar het verleden hadden gericht, zodat hij de eeuwen kon overzien, en van de visioenen van de ziener op Patmos had geweten, dan zou hij het Lam in het midden van de troon hebben gezien, en het lied hebben gehoord voor Hem, die was geslacht. Maar na al de visioenen van de toekomstige heerlijkheid van het Lam te hebben aanschouwd, zou hij nog steeds met zijn vinger de gezegende Christus van God, die temidden van het volk stond, hebben aangewezen, en hebben gezegd: ”Zie het Lam.” Alles wat ge in het Oude of het Nieuwe Testament over het offer en het dragen van de zonde leest, alles wat ge ooit hebt gehoord, of ooit zult horen, over het wegnemen van de zonde, vindt, als het goed is, zijn middelpunt in deze regel: ”Zie het Lam.” Het is iets groots, wanneer wij ons getuigenis op één enkel punt kunnen richten. Laat elke dienaar van God dat doen, en getuigen, dat er geen andere Naam onder de mensen gegeven is, waardoor wij moeten zalig worden. Er is in het ganse heelal geen reiniging van de zonde, behalve het grote Offer, dat de zonde der wereld wegneemt.
Wij zullen opnieuw een stap verder gaan. In de beschrijving van onze Heere Jezus in zijn hoedanigheid als offer, verklaarde Johannes zeer duidelijk, dat Hij het offer van God was. Hij zegt: ”Zie het Lam van God.” Deze woorden hebben een zeer diepe betekenis. ”Het Lam van God.” Riep de Doper zo niet de herinnering op aan de dag, toen Abraham met Izaak naar de berg ging, waarover God met hem gesproken had? ’’Toen sprak Izaak tot zijn vader: Mijn vader, zie het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?’ En Abraham antwoordde: ’Mijn zoon, God zal zichzelf een lam ten brandoffer voorzien’. Johannes, die eeuwen later daar staat, schijnt te zeggen: ’’Thans wordt het woord van de vader der gelovigen vervuld. Zie, hoe God zorgt. Zie het Lam Gods.” Als onder de oude Joodse bedeling iemand zondigde, dan zei hij bij zichzelf: ”Ik moet een lam gaan zoeken.” Hij ging naar zijn eigen kudde, of anders naar zijn buurman, en kocht een lam. Dat was zijn lam, dat hij ten offer bracht voor zijn eigen overtreding.
Maar gij en ik behoeven geen lam te gaan zoeken: God heeft zich reeds van een Lam voorzien, en wij hebben alleen maar dat Lam van God aan te nemen. En is het niet iets wonderlijks, dat Hij, tegen Wie alle zonden werd bedreven, zichzelf van een Offer voor de zonde heeft voorzien? Zie de zonde van de mens, en het Lam van God. Jezus is de meest Geliefde van de Vader, zijn Uitverkorene, zijn Enige, en toch heeft Hij Hem voor ons allen overgegeven: de Zoon van God werd het Lam van God. O mijn Vader, mijn Vader, zondig ik, en zoekt Gij het Offer? Maar als door de Vader een Offer moest worden gezocht, waarom werd het dan zo dicht bij zijn hart gezocht? Hij kon het Offer voor de zonde nergens anders vinden dan in zijn eigen schoot. Hij had maar één Zoon, zijn Eniggeborene, en ”God heeft de wereld zó lief gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.”
De HEERE gaf zijn enige Zoon om een Offer te zijn. Laten hemel en aarde met verbazing vervuld zijn. Geliefden, als ge nadenkt, wie anders zou in een offer voor de zonde der wereld hebben kunnen voorzien? Niemand zou zich daartoe in staat achten. En wanneer God zichzelf van een offer voorzag, wat kon Hij anders gevonden hebben dan zijn Zoon, die aan Hem gelijk is? Wie anders zou de eer kunnen geven aan de gebroken Wet, die haar toekomt? Wie anders zou aan de goddelijke gerechtigheid de voldoening kunnen geven, die zij eiste? De gerechtigheid moest worden gehandhaafd, anders zou de mens voor eeuwig verloren moeten gaan. Er bleef geen weg ter ontkoming aan dit dilemma, totdat de Zoon van de Allerhoogste neerdaalde om een Offer te worden, en door zijn eigen dood de zonde weg te nemen. Zoals ge ziet moest de Heere zichzelf van het Offer voorzien, en dat Offer moest zijn eniggeboren Zoon zijn.
Ik geloof, dat ik niet in staat ben om nog meer te preken, want ik ben verzwakt. Ge hebt ook niet meer nodig, als ge maar het voedsel wilt gebruiken van deze kostelijke waarheid. Jezus is het Lam, waarvoor God zelfheeft gezorgd, en Hij is het Lam, dat God zelf op het altaar heeft gebracht. Toch moet ik mezelf ertoe aanzetten om iets meer te zeggen. Wie was het, die het Lam van God offerde? Wie was de Priester op die vreselijke dag? Wie was het, die Hem verbrijzelde? Wie heeft Hem krank gemaakt? Wie deed Hem de allervreselijkste smart aan, toen Hij uitriep: ’’Waarom hebt Gij Mij verlaten?” Was het niet de vader zelf? Eén punt in de zware beproeving van Abraham was dit: ’’Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izaak, en offer hem tot een brandoffer.” Hij moest zelf de offerdienst verrichten. Dit heeft ook de grote Vader gedaan. Hij (Christus) is het Lam, het Lam van God. En tot op de huidige dag blijft de lichtzijde van deze Waarheid bestaan.
Hij is het Lam, dat God altijd aanneemt, moet aannemen, erin roemt, dat Hij het aanneemt. Breng slechts Jezus met u mee, en je hebt aan God een aanvaardbaar offer gebracht. De vergeving kan u niet ontgaan, wanneer ge komt en pleit op de Naam van Jezus. Als ge het vetste van uw vee zoudt brengen, en de keur van uw kudde, dan zoudt ge God misschien horen zeggen: ”Ik wil uw offer niet aannemen!” Maar wanneer ge het enige Offer van God brengt, dan kan Hij u niet afwijzen. Ge wordt aangenomen in de Geliefde. God neemt Christus op zulk een wijze aan, dat dit uw onaanvaardbaarheid overdekt. Dit bedekt uw zonde, het bedekt u, het maakt u dierbaar voor het hart van God.
Wij zijn met deze gezegende tekst zover gekomen, dat wij zelfs ’’wateren hebben om in te zwemmen.” ”Zie het Lam Gods.”
Leen mij nog wat langer het oor, wanneer ik u in de vierde plaats erop wijs, dat Johannes deze gezegende Zaligmaker laat zien als Iemand, die onze zonde draagt, en wegdraagt. U, die de Revised Version bezit, wilt er wel op letten, dat de herzieners in hoofdzaak de vertaling van de Authorized Version volgen, **en zeggen: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt,” maar zij hebben er verstandig aan gedaan aan de rand erbij te zetten: ’’droeg de zonde.” We hebben hier beide betekenissen. Om de zonde weg te dragen, moet er eerst het dragen zijn. De Heere Jezus deed beide: Hij nam de zonde op zich, en Hij nam haar weg. Sta een ogenblik stil bij het eerste feit, dat de zonde werkelijk op Christus werd gelegd. Onlangs zag ik onder de gruwelen van de helse poel, die ik de laatste tijd noodgedwongen moest overzien, een valse leer als deze: dat overdracht van zonde immoreel is. Is de Schrift er nochtans niet vol van? ”De Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.”
De zonde werd door Christus gedragen, ja werkelijk door Hem gedragen. ”Hij heeft zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen op het hout.” Laten zij ervan maken wat ze willen. Ik ga niet verklaren of verdedigen, maar ik zeg zonder aarzeling, dat de zonde der wereld op Christus werd gelegd, en Hij droeg haar, en Hij droeg haar weg. Het zwaarste in het heelal is de zonde: het is bekend, dat de aarde zich opende onder haar ondragelijke last. Noch engelen, noch mensen kunnen staande blijven onder het gewicht van de zonde, zij doet hen dieper verzinken dan in het diepst van de hel. Toen de zonde werd gelegd op het Lam van God, droeg Hij haar, maar zijn zweet werd als grote druppels bloed, en Hij werd bovenmate bedroefd, zelfs tot de dood toe.
Het gewicht van de wereld gedragen te hebben, zou niets geweest zijn in vergelijking met het dragen van de zonde van de wereld. Het belangrijkste van alles is echter, dat onze Heere niet slechts die last droeg, maar hem ook wegnam. ”Hij neemt de zonde der wereld weg.” De zonde, die op Christus werd gelegd, bleef daar niet, Hij nam haar weg. Zij bestond niet meer. Wij lezen in de Schrift veel over de zonde, dat God haar vergeeft, haar uitwist, haar vergeet, haar in de zee werpt, haar achter zijn rug werpt, en een grote menigte figuurlijke uitdrukkingen, maar in zekere zin is de beste daarvan deze: Hij neemt haar weg. Geprezen zij zijn naam. Mijn hoorder, als ge in Jezus gelooft, dan behoeft ge niet te
vragen: ’’Waar is mijn zonde?” Jezus nam haar weg. Door haar te dragen, droeg Hij haar weg. Zij is weg, voor altijd weg. Zij is volkomen vernietigd. ”De dag komt, wanneer de zonden van Jakob zullen gezocht worden, en zij zullen niet gevonden worden, ja, zij zullen er niet zijn, zegt de Heere.” Onze roem is, dat door het offer van Christus aan het kruis aan de zonde een einde is gemaakt. Hij heeft de overtredingen weggenomen, de zonde vernietigd, en een eeuwige gerechtigheid aangebracht.
Dit is een Evangelie, dat het waard is om erin te geloven, waard om voor te leven, waard om voor te sterven. Elke leer, die ermee in strijd komt, zij vervloekt. Het is een hemel voor een ziel, wier zonden haar naar de hel slepen: de zonde kan worden vergeven, want Jezus is ”het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Welk een schouwspel is het om dat te zien. De ogen, die eenmaal hebben gezien, dat de zonde door Jezus is weggenomen, kunnen nooit meer bedroefd zijn.
Ik moet echter voor nog een punt uw aandacht vragen, namelijk dat Johannes onze Heere voorstelt als voortdurend bezig met het wegnemen van de zonde. ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Zie de zonde van de wereld als één reusachtige massa. Jezus handelt ermee als een geheel, en neemt haar weg. Johannes spreekt niet in de verleden tijd, noch in de toekomstige tijd, maar hij spreekt in de tegenwoordige tijd: ”Hij neemt de zonde der wereld weg.” Het zoenoffer van onze Zaligmaker heeft, hoewel het maar éénmaal werd gebracht, een voortdurende uitwerking.
Hij moest noodzakelijk op een bepaald tijdstip sterven, en er waren redenen, waarom zijn sterven zou plaats vinden op het bijzondere ogenblik, waarop dat gebeurde. Toch heeft de tijd niets met het wezenlijke ervan te maken. Het offer zou een miljoen jaren geleden gebracht kunnen zijn, en dan zou Hij toch als Lam van God nog steeds de zonde wegnemen. Of het werkelijke offer zou langer uitgesteld kunnen zijn, als de oneindige wijsheid het zo had beschikt, en dan zou toch het Lam van God ook nu al de zonde hebben weggenomen. De datum van zijn sterven doet er niet toe, zijn offer heeft zijn uitwerking vóór en na die gebeurtenis.
Onze Zaligmaker was het Lam, voor de grondlegging van de wereld geslacht, in het voornemen, en het verbond, en de gedachte van God. Zijn offer redde Adam, en Noach, en Mozes, en David, en alle heiligen, voordat de naam Calvarië vermaard was. Voordat Hij stierf, stond Hij voor Johannes de Doper als Degene, die de zonde van de wereld wegneemt. En ofschoon zijn sterven zo’n 1800 jaar geleden is, neemt Hij ook op deze dag nog steeds ”de zonde van de wereld weg.” In zijn Persoon was Hij altijd de Zonde-drager, en door zijn sterven neemt Hij de zonde voor eeuwig weg. Door één offer heeft Hij de zonde voor altijd weggenomen. Zijn eeuwige verdiensten blijven een zoete geur voor de Heere God, en zij nemen voor altijd de verfoeilijke misdaad van de overtreding van de mens weg. Als de grote Reiniger neemt Hij voortdurend de zonde weg, en Hij zal voortgaan met de zonde van de wereld weg te nemen.
Geloofd zij God, ik heb een Zaligmaker, die vandaag even nieuw en almachtig is, alsof Hij zo juist deze morgen voor mijn zonde was gekruisigd. Hij is thans even goed bij machte om mij te redden, alsof Hij op dit uur aan het kruis hing. De dierbare wonden bloeden steeds door in hun uitwerking. In zijn geval is het teken van de nagels ook het teken van een onuitputtelijke bron van verdienste, die steeds vloeit ter wegneming van mijn schuld, eeuwig in uitwerking, onophoudelijk reinigend van zonde. Dit is het, waarop wij vertrouwen. Het is het voornaamste feit van alle eeuwen, dat Jezus de zonde van de wereld wegneemt.
Wij weten niet wat er gebeurd is, voordat dit zonnestelsel werd geschapen, en wij behoeven het niet te weten. Wij kunnen niet voorspellen wat er zal gebeuren, wanneer gindse zon, en maan, en sterren zullen verdwijnen als vonken, die wegspatten van het machtige aambeeld, maar er zal nooit enig ander nieuw feit plaats vinden, dat deze voornaamste waarheid kan evenaren, dat namelijk de Zoon van God de menselijke natuur, en in die natuur de zonde heeft gedragen, en weggedragen. Dit is de waarheid, waarop wij boven alle andere moeten letten: ”Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.”
Hoewel ik te zwak ben om voor u te prediken, zoals ik dat wel zou wensen, gevoel ik toch voor mijzelf een grote blijdschap, als ik zie op de Zondedrager, die mijn zonde heeft weggenomen. Hoezeer wens ik, dat gij allen datzelfde gevoelde. Dit is de pit, het merg van mijn theologie. Maar gij moet het Lam van God voor uzelf aannemen, ge moet Hem voor uzelf kennen, ge moet zélf in Hem geloven, en dan zal Hij zeker de zonde wegnemen, die u thans nog temeerdrukt. Hij zal haar volkomen wegnemen, zodat zij u niet meer zal neerdrukken. Hij zal haar uitwissen, zij zal ophouden te bestaan, ge zult niet meer onder de veroordeling liggen, maar ge zult er voor altijd vrij van zijn. God helpe u om die Jezus te kennen, over Wie ik tot u spreek.
Het laatste punt is dit: Johannes getuigde van het algenoegzame van het goddelijk offer, ”dat de zonde van de wereld wegneemt.”
Niemand anders in de gehele wereld kan de zonde wegnemen, behalve het Lam van God. Er is ook geen zonde, die Hij niet kan wegnemen. Er is geen grens aan de waarde van zijn grote offer: Hij neemt de zonde van de wereld weg. Er is geen andere zondedrager, geen andere verzoening, geen andere voldoening. Geen vagevuur kan in heden noch toekomst de zonde wegnemen. Geen veronderstelde heilzame smarten in de hel kunnen dat; noch het verloop van de jaren, noch bitter berouw, kunnen de zonde wegnemen. Jezus neemt de zonde van de wereld weg, en er is geen ander behalve Hij.
Let er wel op: ”Hij neemt de zonde van de wereld weg,” allerlei zonde, die ooit in de wereld werd bedreven, door alle soorten mensen, van alle rassen, op alle plaatsen.
Hij neemt zonden weg van lange duur, zware misdaden, gruwelijke roepende zonden: elke zonde, die binnen de grenzen van de wereld denkbaar is, neemt Christus weg. O berouwvolle zondaar, al zouden uw zonden zo talrijk zijn als de haren van uw hoofd, en elke daarvan zo zwart als de nacht van Tofet, toch neemt Christus elke zonde weg. Al zoudt ge God gevloekt hebben, en uw medemensen gedood, toch vallen zonden als deze binnen het gebied van ”de zonden der wereld.”
Zoals een andere tekst zegt: “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar het eeuwige leven zou hebben,” zó moet ook deze tekst worden verstaan! Jezus neemt op zulk een wijze de zonde van de wereld weg, dat alwie in Hem gelooft, niet langer schuldig zal zijn aan de zonde, maar vergeving zal ontvangen, en zal worden gerechtvaardigd voor God. Hoort ge dit? Deze tekst bevat niets, dat ook maar enig mens van de genade uitsluit. Mijn tekst bevat alles, dat een ieder van u, die zich zijn schuld bewust is, ertoe kan brengen om tot de Heere Jezus te komen, en Hem aan te nemen als zijn plaatsvervangend Offer.
Christus zal niet de zonde wegnemen van iemand, die niet in Hem gelooft. Christus heeft zodanig de zonde weggenomen, dat alwie in Hem gelooft, zal leven. Als ge thans bereid zijt om te komen en uw hand te leggen op het goddelijk Offer, dan zult ge ontdekken, dat het algenoegzaam is, van welke aard uw schuld ook mag zijn. O heerlijk Evangelie! Hoe liefelijk is het om het te prediken.
Ik ga eindigen, wanneer ik dit nog heb gezegd. Het schijnt mij toe, dat Johannes de Doper, door mijn tekst uit te spreken, zijn gemoed heeft ontlast. Hij had meer dan genoeg van de Schriftgeleerden en Farizeeën, leraars en twijfelaars, die rondom hem aan het redetwisten waren geweest. Hij had zich moeten verdedigen, en was met ontelbare kwesties lastig gevallen.
Eerst de één, dan de ander, nu deze en dan een andere kwestie, en nu maakt Johannes een einde aan woordenrijke twist, door op Iemand te wijzen, wiens aanwezigheid een vreugde was voor zijn hart. Daar staat de Zaligmaker, en Johannes houdt op met zijn redetwist, en roept uit: ’’Daar is Hij! Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” Het is voor mij de grootste blijdschap om mij af te wenden van hen, die het eeuwig Evangelie verdonkeren, en mij los te rukken uit het midden van die twist, en u juichend toe te roepen: ’’Jezus is de Zoon van God, Hij is het Offer voor de zonde, Hij neemt haar weg. Geloof in Hem en leef.”
Er ligt meer vreugde in één preek dan in jaren woordenstrijd. O, dat een ieder in deze gemeente in Jezus mocht geloven, en leven! Welk een verkwikking is het voor het gemoed van de prediker, als hij eindelijk tot zijn boodschap komt, en de bedriegerij verlaat van hen, die de eenvoudige waarheid verdoezelen, en komt tot een praktische behandeling van de eeuwige zaligheid. Laat ze maar debatteren en spitsvondig redeneren. Het bloed van Jezus Christus, de Zoon van God, reinigt ons van alle zonde.
Met welk een overtuiging spreekt de Doper! Hij aarzelt geen ogenblik, en spreekt niet met een voorzichtig voorbehoud. Geen debat brengt de grondslag van zijn vertrouwen aan het wankelen. Hij ziet duidelijk de Zondedrager voor ogen, en hij dringt er bij anderen op aan Hem te zien, zoals hij Hem ziet. Voor hem blijft er geen twijfel over, want hij had de hemelen boven het hoofd van Jezus geopend gezien, en hij had de stem van Godzelf horen zeggen: ’’Deze is mijn geliefde Zoon.” Beste vrienden, de kentekenen, die bewijzen, dat onze Heere Jezus het plaatsvervangend Offer is voor de zonde, zijn voor mij even duidelijk, als zij ooit voor Johannes de Doper geweest zijn. Ik spreek met stelligheid, omdat ik er meer dan zeker van ben, dat mijn Heere het grote Offer voor de zonde is.
Ik zou aan dit leerstuk niet kunnen twijfelen, al zou ik proberen dit te doen. Mijn hoop, mijn blijdschap, mijn bestaan hangen af van de plaatsbekleding door mijn Heere. Deze waarheid is verweven met de schering en inslag van mijn wezen. Jezus heeft in mijn plaats geleden. Een leider in de wereld van de godsdienst zegt ons, dat wij nog steeds geen afdoende theorie van de verzoening hebben verkregen. Laat hij dat voor zichzelf houden.
Duizenden van ons weten wat wij geloven, en weten wat Jezus voor ons heeft gedaan. Waarvoor leefde die man? Welke troost in leven en in sterven is er voor iemand, die deze waarheid niet duidelijk inziet? Gode zij dank heb ik een omschrijving van de verzoening, die voor mij de duidelijkste, de zekerste, en de meest vertroostende is. Hier is zij: ”Hij zelf heeft onze zonden in zijn lichaam gedragen op het hout.” Daarbij kan ik leven, en daarbij kan ik sterven. Ik heb een afkeer van het steeds herhaald geteem over een ’’verzoeningstheorie,” ik heb geen theorie, want ik geloof in de verzoening zelf. God doe ons standvastig blijven in het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd, en onze vertroosting zal overvloedig zijn.
En nog eens weer: er schijnt van de zijde van Johannes een diepe bezorgdheid te liggen in de woorden van mijn tekst. Hij zegt: ”Zie het Lam Gods.” Hij doet dat terwille van de omstanders. Wij verlangen niet, dat anderen met ons geloven, omdat wij hen nodig hebben om ons te steunen. Johannes was geen man, geknipt uit pakpapier, van hetzelfde model als duizend anderen, maar hij was een oorspronkelijk, zelfstandig persoon. Hij wist, hoe hij het Lam van God voor zichzelf moest beschouwen, ongeacht of andere mensen Hem al dan niet zagen. Wanneer ik u de leer van het plaatsvervangend Offer predik, dan is dat niet, omdat ik op mijn eentje deze waarheid niet kan geloven.
Ik ben al lang geleden opgehouden met de koppen te tellen. De waarheid is in deze zondige wereld gewoonlijk in de minderheid. Ik heb het geloof in de Heere Jezus voor mezelf, een geloof, dat in mij brandt als gloeiend ijzer. Gode zij dank: wat ik geloof, zal ik blijven geloven, zelfs al geloof ik het alléén. Als ik de laatste mens ben, die zal roemen in plaatsbekleding van de Heere Jezus, dan zal ik het mij een eer achten, zijn kruis alléén te dragen. Maar er is iets in het hart van elk mens, die de Heere Jezus Christus beschouwt als de Drager van de zonde, een grote liefde tot zijn medemensen. Die grote liefdedaad geeft elke beschouwer daarvan het gevoel, dat hij zou willen, dat alle mensen die zien, en leven. Zijt ge wel eens half verhongerd geweest, en hebt ge brood gevonden? Dan weet ik, dat ge medelijden had met uw broeder, die honger leed. Onze natuurlijke gevoelens alleen al brengen ons ertoe de zegen te verspreiden, die wij zelf hebben ontvangen.
Zelfs de honden zouden dat doen. Een zielige hond vond in het hospitaal genezing voor zijn gebroken poot, en een paar weken later bracht hij een andere kreupele hond naar hetzelfde huis van barmhartigheid. Ook wij verlangen ernaar, dat wij de mensen naar Christus zien komen, omdat ons gebroken hart door zijn tedere hand werd genezen. Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Broeders, ik stond op het punt te vergaan onder het besef van mijn zonde, ik was bijna verdoemd, ik voelde de toom van God bruisen in mijn ziel als een zee van vuur, ik vond geen verlichting of troost. Zelfs het Woord van God bemoedigde mij niet. Men sprak mij van het geloof in Jezus, maar zolang ik niet begreep, dat deze Jezus het grote, door God bepaalde Offer voor de zonde was, zag ik niets in Hem, dat mij kon bemoedigen.
Maar toen het mij duidelijk werd, dat Hij de straf had gedragen, en aan de gerechtigheid had voldaan, toen ontdekte ik het heerlijk geheim, en mijn geweten was gerust. Het geweten weerkaatst in ons binnenste, als in een spiegel, de werkelijke toestand, zoals God die ziet. God brengt een ontwaakt geweten ertoe om te eisen wat zijn gerechtigheid eist. De eis van het geweten eist verzoening, omdat de noodzaak van het recht en de natuur van God haar eisen. Toen ik inzag, dat er zulk een verzoening was aangebracht, toen vond ik de zoetste rust! Ik wenste wel, dat dit met u allen het geval was. Hoe kunt gij, die geen zoenoffer hebt om op te pleiten, het gewicht van uw zonden dragen? Wat zult ge ermee doen, wanneer het doodszweet op uw voorhoofd ligt?
Wat zult gij, voor wie, volgens uw eigen geloof, geen schuld werd betaald, geen straf werd gedragen, de Gerechtigheid antwoorden op haar grote, vreselijke dag? Gelovigen zien op Jezus, die al hun schuld wegneemt, en zij vrezen niet voor de dag van de afrekening. Maar waarop moet gij zien? Wat zult gij doen? Blijf niet leven zonder geloof in Hem, die de plaats van de zondaar heeft ingenomen. Zijn werk is precies wat uw hart nodig heeft om het vrede te geven. De voldoening van Jezus, en niets anders, zal uw hart voldoening schenken. Het geweten roept, evenals de bloedzuiger: “Geef, geef,” en het zal nooit met vragen ophouden, totdat het Christus ontmoet, wiens enige volkomen genoegdoening het voor altijd gerust zal stellen.
”Zie het Lam Gods.” Ik zal u allen ontmoeten op de oordeelsdag, en ik ben er niet bang voor, want voorzover ik haar ken heb ik u de volle waarheid verteld. Als ge het Offer voor de zonde verwerpt, dan ligt dat niet aan mij. Maar ik smeek u: neem het aan, en ervaar, dat het Lam van God ook uw zonden heeft weggenomen. Ga heen in vrede, de Heere ga met u.
Amen.