Toen zei Jozua tot het volk: Gij zult de Heere niet kunnen dienen. Joz. 24:19
In antwoord op Jozua’s eis had het volk gezegd: “Wij zullen de Heere dienen, want Hij is onze God.” Maar Jozua kende hen te goed om vertrouwen in hen te stellen en hij wees hen er op, dat zij iets ondernamen, dat zij niet konden volbrengen. Zij geloofden hem niet, maar riepen: “Nee, maar wij zullen de Heere dienen; hun latere geschiedenis bewees echter de waarheid van Jozua’s waarschuwende woorden. Gods woord kent ons beter dan wij ons zelf kennen. Gods alwetendheid ziet ieder deel van ons bestaan, gelijk een ontleedkundige de verschillende delen ziet van het lichaam en daarom kent Hij ook volkomen onze geestelijke natuur. Een horologemaker is de beste beoordelaar van het horloge, dat hij gemaakt heeft; en Hij, die de mens heeft gemaakt, is het best bekend met zijn toestand en bekwaamheid. Laat ons verwijlen bij zijn uitspraak ten opzichte van de menselijke bekwaamheid.
I. De onbetwistbaarheid van de waarheid, dat onwedergeboren mensen God niet kunnen dienen.
Het is geen fysieke, maar een zedelijke onmacht en deze ligt niet in hun oorspronkelijke natuur, maar in hun gevallen natuur; zij komt niet van God, maar van de zonde. Men kan nu wel zeggen, dat zij God zouden kunnen dienen, indien zij het wilden of begeerden; maar dat “indien” is de spil waar de hele kwestie om heen draait. De onmacht van de mensen ligt in het gebrek aan zedelijke kracht zowel om te willen en te wensen, als om wezenlijk te doen en te volbrengen. Dit neemt echter niets weg van zijn verantwoordelijkheid; want hij behoort God te kunnen dienen en zijn onmacht is zijn eigen schuld. (Jer. 13:23).
1. De natuur van God maakt een volkomen dienen van Hem onmogelijk voor de verdorven mens. “Gij zult de Heere niet kunnen dienen, want Hij is een heilig God; Hij is een ijverig God.” Zie context.
2. Het beste wat zij als onvernieuwde mensen konden doen, zou toch iets wezen, waaraan hart en oogmerk ontbreken en dat bijgevolg God niet welbehagelijk kon wezen. Zonder liefde en geloof kan de mens God niet behagen. Wat betekenen de gebeden, de aalmoezen en de verering van een Christusloze ziel? (Jes. 1:15).
3. De wet van God is volmaakt, groot, veelomvattend en verreikend: wie kan hopen haar te vervullen? Indien door een blik overspel kan worden bedreven, wie zal dan de wet in alle punten kunnen onderhouden? (Matt. 5:28).
4. Het bedenken van het vlees neigt tot eigenwilligheid, eigenbaat, begeerlijkheid, vijandschap, hoogmoed, en alle ander kwaad. “Het onderwerpt zich aan de wet van God niet; want het kan ook niet.” (Rom. 8:7).
5. Laten de mensen streven naar volmaakte gehoorzaamheid. Zij willen er niet naar streven. Zij redeneren veel over hun eigen kracht en bekwaamheid; maar zij zijn zeer traag om dezelfde aan te wenden.
II. De mismoedigheid die uit deze waarheid voortvloeit.
Men beweert, dat dit de mensen tot wanhoop zal brengen; en wij antwoorden, dat het soort van wanhoop, waartoe het de mensen brengt, zeer begeerlijk en zeer heilzaam is.
1. Het doet hen afzien van een taak, die zij onmogelijk kunnen volbrengen. Zij zouden evengoed kunnen hopen het perpetuum mobile uit te vinden, als in eigen kracht een volkomen gehoorzaamheid te bewijzen, nu zij alreeds gezondigd hebben. Als iemand zou trachten een ladder op te richten met zijn eigen hand, terwijl hij tegelijk naar het bovenste ervan zou willen klimmen, dan zou hem dit minder moeite kosten, dan om zijn boze natuur heiligheid te doen bereiken.
2. Het schrikt af van voortgaan op de weg van het verderf. Eigengerechtigheid is iets dodelijks; het is een hoogmoedig afwijzen van genade en een zich verheffen tegen Gods goedertierenheid. Het vertrouwen op zichzelf, op welke wijze het zich ook openbaart, is de vijand van de Zaligmaker.
3. Het doet terugschrikken van iedere andere weg, waarop men zichzelf zalig zoekt te maken en doet de mens besloten zijn tot op het geloof in de Heere Jezus. Er kan ons niets beters overkomen. (Gal. 3:22,23).
III. Het noodzakelijke waaraan wij door deze waarheid herinnerd worden.
Onwedergeboren mensen, voor u God kunt dienen, heeft u nodig:
Een nieuwe natuur, die de Geest van God alleen in u kan scheppen: de oude mens kan de Heere niet dienen. Een onreine bron moet onreine stromen van zich doen uitgaan. De boom moet goed zijn of ook de vrucht zal niet goed wezen.
Verzoening. Hoe zal een vijand zijn koning dienen? Er moet vergeving zijn, vriendschap, wederkerig welgevallen. Door de middelaar moet gij met God bevriend worden, want anders kunt gij Gods dienaar niet zijn.
Aanneming. Voor gij door Hem zijt aangenomen, kan uw dienst Gode niet behagen. Alleen een volmaakte gerechtigheid kan u door een heilig en ijverig God doen aannemen en niemand dan Jezus kan u zo’n volmaakte gerechtigheid geven.
Voortdurende hulp. Die moet gij hebben, om u te houden op de weg, als gij er op zijt. (1 Sam. 2:9) (Jud. 24,25). Indien gij God niet kunt dienen, zoals gij zijt, zo betrouw toch op Hem, gelijk Hij zich heeft geopenbaard in Christus Jezus; en doe dit zoals gij zijt. Dit zal u in staat stellen om Hem uit betere beginselen te dienen. Deze verandering in uw natuur zal gewerkt worden door de Heilige Geest, die zal komen en in u zal wonen. Dit zal u geschikt maken voor de hemel, waar “zijn dienstknechten Hem zullen dienen”.
Treffende woorden.
Geen wesp zal honing voortbrengen; eer zij dit kan, moet zij veranderd worden in een bij. Een zeug zal niet voor het vuur gaan zitten om zich het gezicht te wassen, zoals de kat; en evenmin zal een losbandig mens behagen scheppen in heiligheid. Geen duivel zou de Heere kunnen loven, gelijk de engelen dit doen en geen onwedergeborene kan de Heere welbehagelijk dienen, zoals de heiligen dit doen. Hun onmacht was geheel en volstrekt van zedelijke aard. Zij konden het niet, omdat zij er niet toe genegen waren, evenals er van Jozefs broers gezegd wordt (Gen. 37:4), “dat zij hem niet vredelijk toe konden spreken,” zo sterk was hun persoonlijke afkeer van hem…… Maar een onmacht, die uit zo’n bron voortkwam, was blijkbaar niet te verontschuldigen, evenmin als een dronkaards onmacht om zijn neiging voor sterke drank te overwinnen te verontschuldigen is. Op dezelfde wijze is het “kan niet” van de onboetvaardige zondaar met betrekking tot de vervulling van zijn plichten in geen enkel opzicht te verontschuldigen.
GEORGE BUSH.
Het bestaan van de zonde binnen in ons brengt gevolgen voor ons mee, die wij niet meer bij machte zijn om af te wenden, dan de idioot bij machte is om zijn idiotenblik te veranderen, of de verlamde hand bij machte is om haar ongevoeligheid af teschudden.
B.W. NEWTON.
“Een klein meisje, dat door haar moeder wegens een fout werd bestraft en er op werd gewezen, dat zij haar broertjes moest leren doen wat recht is, antwoordde: “Hoe kan ik recht doen, als er geen recht in mij is?” Heeft niet Paulus hetzelfde beleden?” (Rom. 7:18).
De mens kan niet zalig worden door een volkomen gehoorzaamheid, want hij kan haar niet bewijzen; hij kan ook niet zalig worden door onvolkomen gehoorzaamheid, want God wil haar niet aannemen.” Een man, die zeer bekommerd was over de toestand van zijn ziel sprak eens over dat onderwerp met een vriend en deze zei tot hem: “Kom terstond tot Jezus, want Hij zal u de last van de zonde van de schouders nemen.” “Ja, dat weet ik” zei de ander, maar ik vind, dat er niet slechts zonden zijn, die van mij weggenomen moeten worden. lk ben zelfs van het hoofd tot de voeten een massa van ongerechtigheid, en dus moet ik ook mij zelf kwijt raken, eer ik vrede kan smaken. “British evangelist.” Het is mogelijk, dat ik nu en dan eens een dienst kan bewijzen aan iemand van wie ik de dienstknecht niet ben; maar het zou ongepast zijn, als een groot en zeer aanzienlijk person slechts door de dienstknechten van een andere heer gediend werd.
JOHN HOWE.