Een preek van C.H. Spurgeon, uit de Sword and Trowel van augustus 1873.
Toen het dag was geworden, was er geen geringe opschudding onder de soldaten over wat er met Petrus gebeurd kon zijn. Hand. 12:18
Wij kunnen ons zeer goed voorstellen dat er veel opwinding heerste. Het was immers hoogst onwaarschijnlijk dat Petrus uit de gevangenis zou ontsnappen. Hij bevond zich in het diepste deel van de kerker, stevig vastgeketend en bewaakt door vier soldaten, zonder invloedrijke vrienden die hem konden bevrijden. Het was dan ook verbazingwekkend dat hij de volgende ochtend verdwenen was: de gevangenisdeuren waren gesloten en de bewakers stonden op hun post, maar Petrus… waar was hij gebleven? Het is dan ook niet verwonderlijk dat ‘er geen geringe opschudding onder de soldaten was over wat er met Petrus gebeurd kon zijn.’
Wij willen dit opmerkelijke verhaal als illustratie gebruiken – stel dat wij het als een allegorie beschouwen. De zondaar, gebonden door zijn zonden, wordt door Gods genade bevrijd, verlost uit zijn geestelijke gevangenis en gebracht naar de straten van het Nieuwe Jeruzalem. Ook dan ontstaat er grote opschudding onder zijn vroegere metgezellen: wat is er met hem gebeurd? Er worden tal van vragen gesteld en er volgen vaak merkwaardige antwoorden. Men begrijpt het niet. De wereld, gericht op het vergankelijke, vindt het vreemd; men bewondert de verandering, maar verzet zich er ook tegen. Het vleselijke verstand kan ware bekering niet bevatten. Zo ontstaat er ‘geen geringe opschudding onder de soldaten over wat er met Petrus gebeurd kon zijn.’
Laten wij allereerst stilstaan bij de ontsnapping van Petrus, die op treffende wijze illustreert hoe sommige zondaars gered kunnen worden. Vervolgens zullen wij de ophef beschouwen die deze gebeurtenis teweegbracht, om daarna stil te staan bij de opmerkelijke rust waarmee de man in het middelpunt van deze opschudding zich gedroeg: ‘Wat is er met Petrus gebeurd?’
I. Allereerst: DE ONWAARSCHIJNLIJKE GEBEURTENIS
Petrus bevond zich in de gevangenis. Het leek hoogst onwaarschijnlijk dat hij ooit uit de kerker van Herodes zou kunnen ontsnappen. Toch is het nog veel onwaarschijnlijker dat zondaars bevrijd worden uit de kerkers van de zonde. Het was reeds een wonder toen de ijzeren poort, die toegang gaf tot de stad, vanzelf openging; maar het is een nog groter wonder wanneer een zondig hart zijn zonden begint te verafschuwen. Wie kan zich immers onttrekken aan de greep van de zonde? Niemand is zo gebonden als de zondaar in de gevangenis van de erfelijke verdorvenheid; deze omringt ons niet slechts van buiten, maar woont ook in onszelf, en is altijd en overal aanwezig, of wij nu rusten of actief zijn. De krachten van het kwaad zijn sterker dan granieten muren of ijzeren tralies. Het kwaad is diep in onze ziel doorgedrongen, het is een deel van ons geworden. Waarheen zouden wij kunnen vluchten voor zijn aanwezigheid? Of hoe zouden wij ons ooit aan zijn macht kunnen onttrekken? Zelfs de vleugels van de dageraad zijn ontoereikend; zij kunnen ons niet helpen om aan onszelf te ontkomen.
O, hoe wonderbaarlijk is het als een Ethiopiër aan zijn zwartheid kan ontsnappen, of een luipaard aan zijn vlekken! Er zijn mensen bij wie het kwaad zich op buitengewone wijze manifesteert. Zij hebben hun geweten geweld aangedaan, het innerlijke licht zoveel mogelijk gedoofd, de gangbare normen van de samenleving getrotseerd en zich willens en wetens overgegeven aan zonde. Wat een wonder is het dan wanneer juist deze mensen bevrijd worden uit de slavernij die zij zelf zo gretig hebben gekozen; wanneer zij, die vastzaten in de boeien van de ondeugd, in de diepste kerker van overtreding, uiteindelijk in vrijheid worden gesteld! En toch is dit reeds vele malen gebeurd. De fundamenten van de gevangenis zijn geschud en ieders ketenen zijn losgemaakt.
Alle heiligen van God mogen Hem danken voor hun bevrijding uit de macht van de zonde; “de strik is gebroken en zij zijn ontkomen!” Ja, velen van hen mogen Hem zelfs prijzen voor hun bevrijding uit zeer grote zonden, duistere zonden, hardnekkige zonden, zonden die hun ziel hadden doordrongen en hun geest gevangenhielden. Niemand kan een ander bevrijden uit de macht van de ongerechtigheid, noch is iemand in staat de deuren van zijn eigen gevangenis open te breken; geen enkele Samson is daartoe krachtig genoeg. Maar er is Eén, machtig om te redden, die gekomen is om vrijheid te verkondigen aan de gevangenen van de zonde, en om de opening van de kerker aan hen die gebonden zijn door ongerechtigheid, en Hij heeft dit op zodanige wijze verkondigd dat velen van ons nu werkelijk vrij zijn door Zijn genade. O, dat ook velen die nu nog opgesloten zitten in de geestelijke gevangenis, bevrijd mogen worden!
Naast het feit dat Petrus in de gevangenis zat, bevond hij zich tevens in volledige duisternis. Alle lampen waren ’s nachts gedoofd in zijn ellendige cel. Zo is het ook gesteld met iedere onbekeerde zondaar: hij verkeert in het duister, kent Christus niet, begrijpt zijn eigen toestand niet en heeft geen besef van de eeuwige werkelijkheid. Wat een diepe duisternis omhult degene die nooit het Evangelie heeft gehoord! Maar helaas zijn er ook velen die het Evangelie wél hebben gehoord, zelfs herhaaldelijk, en toch zijn hun ogen dermate verblind dat zij het licht niet kunnen waarnemen; zij verkeren in even grote duisternis als degenen over wie het licht nooit heeft geschenen.
Lijkt het niet haast onmogelijk om zulke verblinde mensen tot bekering te brengen? Het is alsof men de zon voor hun ogen houdt terwijl men de redding door Christus verkondigt, en toch zijn zij zo blind dat zij niets waarnemen. Kunnen deze blinde ogen ooit zien? Kunnen deze gevangenen van de middernacht ooit ontsnappen uit de gevangenis met haar lange gangen en kronkelende doorgangen? Denk aan de duizenden in deze stad die nooit een bedehuis bezoeken—zou het ooit mogelijk zijn om hen te bereiken? Kan de genade van God hen ooit bereiken?
Ja, wij prijzen God dat, zoals de engel tot Petrus in de gevangenis kwam en licht met zich meebracht, zo ook de Heilige Geest kan binnentreden in de gevangenis van de menselijke zonde en daar hemels licht brengen. Glorie zij God, Hij is in staat de verblinde geest tot het daglicht te leiden, hem ogen te geven om te zien en een hart om de goddelijke waarheid lief te hebben. Wij kunnen hiervan getuigen, want zo heeft God ook in ons leven gewerkt—en waarom zou Hij niet op dezelfde wijze in het leven van anderen werken? Maar het blijft een groot wonder, en wanneer het geschiedt, is er werkelijk ‘geen geringe opschudding.’
Ten derde was er nog een ander aspect dat de situatie van Petrus volstrekt hopeloos maakte. Niet alleen bevond hij zich in de gevangenis, omgeven door duisternis, maar hij sliep ook nog eens diep. Hoe kan men iemand uit de gevangenis bevrijden die in diepe slaap is? Indien men hem niet kan bereiken om hem wakker te maken, wat valt er dan nog voor hem te doen? Stel dat de deuren geopend waren en de ketenen gebroken, maar hij bleef slapen—hoe zou hij dan ooit kunnen ontsnappen?
Wij lezen dat de engel Petrus op zijn zij sloeg. Ik durf te zeggen dat het een krachtige slag was, maar het was tegelijkertijd een liefdevolle. O, hoe verlang ik ernaar dat de Geest van God op dit moment een slapende zondaar op zijn zij zou slaan! Het zou mij niet uitmaken hoe hard of pijnlijk die slag op dat moment zou zijn, als hij daardoor maar wakker werd en zou uitroepen: ‘Hoe kan ik ontsnappen uit deze vreselijke kerker van de zonde?’
Broeders, het is buitengewoon moeilijk om sommige mensen uit hun geestelijke onverschilligheid te wekken. De meest onverschilligen zijn vaak zij die al lange tijd zonder onderbreking succes hebben in het zakenleven; zij vergaren hun rijkdom zo snel als zij kunnen tellen en nemen geen tijd om na te denken over de eeuwige zaken. Een andere zeer verharde groep bestaat uit mensen die al jarenlang in goede gezondheid verkeren en nauwelijks ooit pijn of ziekte hebben gekend. Ook zij staan zelden stil bij de eeuwigheid. Het is een grote zegen om in goede gezondheid te verkeren, maar het kan evenzeer een zegen zijn om ziekte te ervaren, want vaak is juist dat het middel waarmee het sluimerende hart wordt wakker geschud.
Velen dromen dat, omdat alles voorspoedig verloopt, alles ook werkelijk in orde is, terwijl zij juist in groot gevaar verkeren. O Geest van de levende God, sla hen op de zijde! Ik heb gezien dat deze ontwakende slag sommigen werd toegebracht door een preek, anderen door een persoonlijke opmerking van een vriend, weer anderen door het overlijden van een dierbare, het verlies van een kind, of door grote moeilijkheden en gebrek. Wanneer uw ziel uiteindelijk gered is, zult u in latere dagen geen spijt hebben van de beproevingen die u tot de Heiland hebben gebracht.
Ja, zelfs de meest onverschilligen zijn wakker geschud—en waarom zou dat niet opnieuw kunnen gebeuren? De gemeente bad voor Petrus, en die gebeden brachten de engel om hem wakker te maken. Laten wij daarom bidden voor onze onverschillige zonen en zorgeloze dochters; laten wij bidden voor de goddeloze, Christusloze mensen om ons heen, opdat Gods Geest hen zal wakker schudden en hen zal doen uitroepen, met een bittere kreet: ‘Heere, red ons, wij vergaan!’
Er was nog een ander probleem met betrekking tot Petrus. Niet alleen bevond hij zich in de gevangenis, in het donker en in diepe slaap, maar hij was bovendien vastgeketend. Elke hand was met een keten verbonden aan de hand van een soldaat. Hoe zou het mogelijk zijn voor hem om te ontsnappen? Dit illustreert het probleem van sommige zondaars: zij zijn niet in staat hun oude vrienden los te laten. Stel dat een opgewekte jongeman besluit na te denken over religie—dan wordt hij diezelfde avond nog bespot door zijn vrienden. Probeert hij een heilig leven te leiden, dan is er wellicht een onheilige vriend aan zijn zijde, als het ware aan zijn linkerhand vastgeketend. Misschien is er sprake van een onzuivere relatie; hoe kan men zich daarvan losmaken?
Indien een man getrouwd is met een goddeloze vrouw, of een vrouw zich heeft overgegeven aan een onheilige verbintenis, hoe moeilijk is het dan om werkelijk bevrijd te worden! Toch werd Petrus uit de gevangenis geleid, hoewel hij aan zijn bewakers geketend was. Zo kan Christus ook een zondaar bevrijden, zelfs wanneer deze met handen en voeten gebonden is door nauwe banden met anderen die eveneens in zonde leven. Het lijkt onmogelijk dat zo iemand in vrijheid wordt gesteld, maar bij God is niets onmogelijk. Wellicht zijn er onder ons mensen die vele oude banden hebben moeten verbreken en zich hebben moeten losmaken van slechte invloeden; door goddelijke genade is dat mogelijk gebleken. Wij geven God daarvoor de eer en verbazen ons niet over de ‘opschudding’ die dit teweegbrengt.
Bovendien was Petrus niet alleen geketend, maar werd hij ook bewaakt door soldaten die buiten de gevangenis stonden. Op vergelijkbare wijze worden sommige zondaars, die God wil zegenen, streng bewaakt. De duivel lijkt te vermoeden dat God hen op een dag zal redden en houdt hen daarom voortdurend in de gaten, uit angst dat zij aan zijn macht zullen ontsnappen. Wanneer mensen een teder geweten krijgen of hun geest enigszins ontwaakt, verhindert Satan hen om het huis van gebed binnen te gaan; of als zij toch komen, vergezelt hij hen en leidt hun aandacht af met ijdele gedachten of heftige verleidingen. Zelfs wanneer zij in staat zijn aandachtig naar de preek te luisteren, wacht hij hen buiten op om het goede zaad uit hun hart te stelen. Hij bestookt hen met verleidingen, gebruikt verschillende middelen en boodschappers om hen op welke wijze dan ook van hun redding af te houden.
Maar wanneer de Heere besluit iemand te redden, maakt Hij korte metten met de bewakers, de gevangenis, de duisternis, de ketenen, de duivel en al zijn bondgenoten. Als de Heere u wil redden, wie u ook bent, zal Hij uw oude meester en diens bewakers overwinnen; de eeuwige wil van de Heere zal zeker de uwe, die van satan, de begeerten van het vlees en uw eigen voornemens overwinnen. Zelfs als u een verbond met de dood en een overeenkomst met de hel hebt gesloten, kan de eeuwige Jehova, indien Hij dat wil, uw verbond verbreken en u bevrijden, en u als gevangene meenemen op de wagens van Zijn barmhartigheid. Want bij God is niets onmogelijk.
Daarnaast bevond Petrus zich, naast al het voorgaande, op de vooravond van zijn dood. Het was zijn laatste nacht, de nacht voorafgaand aan zijn executie. Het is bijzonder om te bedenken dat Petrus in deze omstandigheden rustig lag te slapen. Dit doet denken aan de heilige over wie wij lezen in Foxe’s Book of Martyrs: toen de vrouw van de cipier hem ’s ochtends kwam wekken, sliep hij zo vast dat zij hem moest schudden om hem wakker te maken. Het was een vreemde gewaarwording om iemand wakker te maken met de woorden: ‘Het is tijd om op te staan en verbrand te worden!’ Toch sliep hij zo vredig alsof hij die ochtend in het huwelijk zou treden, in plaats van een wrede dood tegemoet te gaan. God is in staat Zijn volk de diepste vrede te schenken, zelfs in de meest beangstigende omstandigheden. Zo sliep ook Petrus.
Toch is dit niet het belangrijkste punt waarop ik wil wijzen. De volgende ochtend zou Petrus sterven, maar God had niet besloten dat hij zou omkomen. Misschien is er iemand die deze woorden hoort of leest en zich in diepe wanhoop bevindt, misschien zelfs op het punt staat zichzelf iets aan te doen; of iemand die zo ernstig ziek is dat, als de Heere niet spoedig ingrijpt, het te laat zal zijn. Geprezen zij God, Hij laat Zijn uitverkorenen nooit in zonde omkomen. Hij komt nooit te vroeg, maar ook nooit te laat. Op het laatste moment, wanneer het lijkt alsof de eeuwige ondergang Zijn uitverkorene zal verzwelgen, strekt Hij Zijn hand uit en bereikt Zijn doel. Moge deze overdenking een boodschap van hoop zijn voor iemand. Ook al bent u ver afgedwaald in de zonde en lijkt het einde nabij, de Heere, die alles vermag, kan u zelfs nu, op het laatste moment, bereiken en redden. En dan zal er inderdaad ‘grote opschudding’ ontstaan.
Wij hebben nu een reeks van onwaarschijnlijkheden besproken, maar ik heb opgemerkt dat het vaak juist de meest onwaarschijnlijke mensen zijn die worden gered. Er zijn velen van wie ik dacht: ‘Deze is vast en zeker voor de HEERE Zijn gezalfde,’ en in hen ben ik teleurgesteld; en er zijn anderen die uit louter nieuwsgierigheid kwamen luisteren, ogenschijnlijk het minst onder de indruk, maar die toch door de soevereine genade zijn geraakt. Moedigt dit u niet aan om te denken: ‘Waarom zou de Heere mij niet ontmoeten?’ Ach, dierbare ziel, waarom niet? En meer nog: Hij zal naar u omzien als u luistert naar Zijn Woord: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven.’ Geloven in Jezus Christus betekent eenvoudigweg: vertrouwen. Vertrouw op Hem, want als u uw schuldige ziel volledig aan Jezus toevertrouwt, heeft Hij u ontmoet en bent u nu gered. Ga heen en zondig niet meer; uw vele zonden zijn u vergeven! Dat is redding in een notendop. Ieder die zijn vertrouwen op Jezus stelt, is gered. Moge God u zulk geloof schenken!
II. Ten tweede bracht deze bijzondere gebeurtenis GEEN GERINGE opschudding teweeg rondom de vraag wat er met Petrus was gebeurd.
Wanneer de Heere iemand redt van wie men het allerminst verwacht, leidt dat altijd tot de nodige beroering. De tekst vermeldt: ‘Er was geen geringe opschudding onder de soldaten.’ Gewoonlijk begint de onrust over een bekeerde zondaar bij zijn oude vrienden. Zij vragen zich af: ‘Wat is er met Petrus gebeurd? Ik dacht dat hij vanavond met ons zou gaan drinken. Wat is er met Petrus gebeurd? We zouden samen naar het theater gaan. Wat is er met Petrus gebeurd? We wilden plezier maken bij de paardenraces. Wat is er met Petrus gebeurd? We hadden afgesproken samen naar de danszaal te gaan!’ Zijn vroegere vrienden zeggen: ‘We hadden nooit gedacht dat hij religieus zou worden. Hij zal nooit een heilige worden! We halen hem wel terug. Hij is vast bij die huichelachtige methodisten terechtgekomen, maar wij zullen hem het leven zuur maken. We zullen hem uitlachen en bespotten tot hij het niet meer volhoudt, en als dat niet werkt, zullen we hem bedreigen, twijfel zaaien over zijn geloof en hem blootstellen aan nieuwe verleidingen.’
Toch, wanneer God iemand werkelijk van de zonde heeft bevrijd, is hij waarlijk vrij, en niemand zal hem ooit terug kunnen brengen naar de gevangenis van zijn oude leven. Mocht men hem weer ontmoeten, dan zal men merken dat hij een nieuw mens is geworden, en zijn oude vrienden zullen opgelucht zijn wanneer zij weer afstand van hem kunnen nemen, want hij zal te standvastig voor hen blijken te zijn. Wanneer iemand werkelijk tot bekering is gekomen, is hij niet alleen dankbaar dat hij verlost is van zijn oude vrienden, maar zijn vroegere vrienden zijn vaak minstens zo blij dat zij niet langer met hem hoeven om te gaan. Zij voelen zich niet meer op hun gemak bij zijn nieuwe levenswandel; hij is immers zo veranderd ten opzichte van vroeger. Zij vragen zich af: ‘Wat is er met Petrus gebeurd? Hij gedraagt zich niet meer als wij. Wat is er met hem aan de hand?’
Als een hond plotseling in een engel zou veranderen, zouden de andere honden verbaasd zijn en zou de hele kennel tegen hem gaan blaffen. Zo groot is de verwondering en de opschudding wanneer iemand werkelijk door genade is veranderd.
Nadat de soldaten hun verbazing hadden geuit, verscheen ook Herodes ten tonele. Herodes vroeg zich vertwijfeld af: ‘Wat is er met Petrus gebeurd? Heb ik niet zestien mannen aangesteld om hem te bewaken? Heb ik hem niet met zware ketenen aan zijn voeten vastgeklonken? Heb ik zijn polsen niet aan die van een soldaat geketend? Heb ik hem niet opgesloten in de binnenste cel van de gevangenis? Wat is er met Petrus gebeurd?’ Herodes werd buitengewoon verontwaardigd. Hij was tevreden geweest over de dood van Jakobus en had zich voorgenomen ook Petrus te doden. Nu riep hij vol woede: ‘Wat is er met Petrus gebeurd?’
Wat een indrukwekkend tafereel zou het zijn om de duivel te zien op het moment dat hij een uitverkoren zondaar verliest—wanneer hij de man die vroeger vloekte nu hoort bidden, wanneer hij een hart dat eens zo hard was als diamant nu ziet smelten! Ik stel mij voor dat hij zichzelf vertwijfeld toespreekt: ‘Wat is er met Petrus gebeurd? Weer een van mijn dienaren heeft mij verlaten! Weer een van mijn trouwe volgelingen heeft zich aan mijn tegenstander overgegeven! Is het mogelijk dat Christus opnieuw een lam uit de klauwen van de leeuw heeft gerukt? Zal Hij mij dan niemand overlaten? Zal ik geen soldaten meer hebben? Zal er niemand van mijn volgelingen overblijven? Zal ik geheel verlaten worden? Wat is er van Petrus geworden?’ Het is werkelijk iets groots wanneer de hel moet klagen en de demonen op hun tong bijten, omdat arme zondaars hun ketenen hebben verbroken. Laten wij bidden dat, zoals het gebed van de gemeente Petrus bevrijdde en Herodes tot woede bracht, de gebeden van de kerk ook vandaag zondaars mogen bevrijden en de duivel tot schande maken.
Wij mogen echter de Joden niet vergeten. Zij hadden verwacht dat Petrus zou sterven, en toen zij ontdekten dat zij het Pascha moesten vieren met de bittere nasmaak van Petrus’ ontsnapping, vroegen zij zich onderling af: ‘Wat is er met Petrus gebeurd?’ Zij konden zijn ontsnapping niet begrijpen. Velen in onze tijd lijken op deze Joden: zij staan aan de zijlijn, nemen niet deel aan de grove zonden van anderen, maar observeren slechts. Wanneer zij horen dat iemand zich heeft bekeerd en werkelijk veranderd is, zeggen zij: ‘Wat is er met hem gebeurd? Wij begrijpen het niet!’ Zij beschouwen hem als een fanatieke dwaas. Hun houding is: als iemand graag naar een gebedshuis gaat, is dat prima, en als iemand een religieus leven wil leiden, is dat ook goed, zolang men er maar geen ophef over maakt, zich er niet door laat meeslepen, en het voor zichzelf houdt. Zij menen dat lauwheid de beste levenshouding is, terwijl de Heiland heeft gezegd: ‘Omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen.’ Wanneer iemand werkelijk tot bekering komt, vooral als het een beruchte zondaar betreft, roepen deze ongelovige religieuze mensen uit: ‘Wat is er met Petrus gebeurd?’ Moge de Heere ervoor zorgen dat deze uitroep nog vaak zal klinken!
Natuurlijk was er ook aanzienlijke opschudding onder Gods eigen volk. ‘Er ontstond grote consternatie tijdens die gebedsbijeenkomst toen Rhoda terugkwam en zei: ‘Petrus staat bij de poort!’ ‘Dat kan toch niet waar zijn!’ reageerden de aanwezigen.’Maar ik herken zijn stem, hij is hier zo vaak geweest; ik kan mij niet vergissen.’ ‘Ach,’ zei iemand, ‘het is misschien zijn geest; het kan onmogelijk Petrus zelf zijn. Dat is uitgesloten.’
Zo reageren ook Gods kinderen soms wanneer een beruchte zondaar zich bekeert, nadat er intensief voor hem is gebeden: ‘Wat, is die man bekeerd? Dat kan toch niet!’ Toen Paulus, die de kerk had vervolgd, tot het christendom werd bekeerd, was het voor de discipelen buitengewoon moeilijk om dat te geloven. Zij hadden van velen gehoord over zijn daden en hoe hij de heiligen ter dood had gebracht; het leek ondenkbaar dat hij nu een discipel zou zijn geworden! Ook toen was er veel opschudding over wat er met Paulus was gebeurd. De christenen konden zijn bekering nauwelijks bevatten.
Ik bid tot de Heere dat Hij ook in onze tijd enkele van de meest uitgesproken tegenstanders van Zijn evangelie, enkele beruchte vijanden van de waarheid, zal bekeren. Ik bid dat zelfs een aantal van die invloedrijke filosofen van deze intellectuele tijd, die ons steeds weer verbazen met nieuwe dwaasheden, de kracht van Gods soevereine genade mogen ervaren. Ik zie geen enkele reden waarom dat niet zou kunnen gebeuren. Laten wij ervoor bidden, en het zal geschieden. Laten wij de Heere vragen om zelfs degenen te redden die hun vermeende kennis tegenover de eeuwige wijsheid stellen, zodat ook zij uiteindelijk nederig aan de voeten van de Heiland zullen zitten. Dan zal er inderdaad geen geringe opschudding zijn in de kerk: ‘Wat is er met dominee die-en-die gebeurd?’ O Meester, doe het tot eer van Uw eigen Naam.
III. Het laatste punt: HET KALME GEDRAG van de man over wie al deze opschudding was ontstaan.
Wat was er van Petrus geworden? Hij was uit de gevangenis bevrijd—maar waar bevond hij zich nu? Ik zal het u vertellen. Allereerst begaf hij zich naar een gebedsbijeenkomst. Het is een zeer goed teken wanneer iemand werkelijk ontwaakt is, als hij onuitgenodigd een gebedsbijeenkomst bezoekt. Er is iets moois aan het zien van een onbekende die stilletjes binnenkomt en in een hoek plaatsneemt, daar waar Gods volk is samengekomen om te bidden. Iedere huichelaar kan op zondag de kerk bezoeken, maar niet iedere huichelaar komt naar een gebedsbijeenkomst. Iedereen kan een preek aanhoren, maar niet iedereen zoekt daadwerkelijk de nabijheid van God. Wanneer iemand de gebedsbijeenkomst liefheeft, is dat zonder twijfel een hoopvol teken van ware verandering. Wat is er van Petrus geworden? Hij is niet in de kroeg. Wat is er van Petrus geworden? Hij is niet bij de paardenrennen. Wat is er van Petrus geworden? Hij is niet met zijn oude vrienden op de kegelbaan. Nee, hij zoekt de nabijheid van God, daar waar een kleine groep mensen de Allerhoogste om zegen smeekt.
Vervolgens sloot hij zich aan bij de christenen. Ik beweer niet dat Petrus dat nooit eerder had gedaan, maar op dit moment zocht hij bewust de gemeenschap van de gelovigen op en voegde zich onder hen. Zo vlucht de zondaar, die door God van zijn zonden is bevrijd, onmiddellijk naar zijn eigen gezelschap. ‘Soort zoekt soort’, en zij die de ware veren van de witte duif dragen, gewassen in het bloed van Christus, ‘zijn dezen, die daar komen aangevlogen als een wolk, als duiven naar hun til.’ U kunt niet van Christus houden zonder van Zijn volk te houden. Als u de Heere, die u heeft gered, liefhebt, zult u ook de mensen liefhebben die door de Heere zijn gered, en zult u, net als Petrus, uw broeders opzoeken en u bij hen aansluiten. Dus, u die zich afvraagt wat er van Petrus is geworden: wij hebben u verteld waar hij is. Hij heeft zich aangesloten bij de gemeente van God, hij zal zich laten dopen en Christus volgen, door goede en slechte tijden heen. Wat zegt u daarop?
Ik kan u zelfs nog meer vertellen over wat er van Petrus is geworden. Hij begon zijn ervaringen te delen tijdens de samenkomst van de gemeente. Petrus deed dit direct: hij wenkte met zijn hand en vertelde hoe de Heere hem uit de gevangenis had bevrijd. Wat een vreugde is het om een man, die kort daarvoor nog vol godslastering was, nu te zien opstaan en de Heere te prijzen voor wat Zijn genade in zijn leven heeft bewerkt. ‘Ik zou het vreemd vinden,’ zegt iemand, ‘als mij dat ooit zou overkomen.’ Geliefde toehoorders, ik zou dat allerminst vreemd vinden, maar God erom prijzen. Moge God het schenken, en moge ik het meemaken! Er is geen enkele ervaring zo zoet als die van een zondaar die jarenlang in de slavernij van het kwaad heeft geleefd en met sterke hand en uitgestrekte arm is bevrijd. Een ongewone zondaar die op bijzondere wijze tot bekering is gekomen, brengt een buitengewoon bemoedigend getuigenis in onze samenkomsten, en wij verheugen ons in zulk blij nieuws.
Dat is wat er van Petrus is geworden.
En zo duurde het uiteindelijk niet lang voordat Petrus het Evangelie van Jezus Christus begon te verkondigen. En o, u die zich afvraagt wat er van sommige van uw vroegere goddeloze vrienden is geworden, het zou mij niet verbazen als u hen op een dag hoort getuigen van wat God voor hun ziel heeft gedaan.
Wat had ik graag de eerste preek van John Newton gehoord, nadat hij, eens een slavenhandelaar met een leven vol zonden, door Gods genade was getransformeerd. Wat moet dat een indrukwekkende preek zijn geweest, doordrenkt van tranen. Ik durf te zeggen dat niemand toen slaperig was; hij sprak op een wijze die de harten van zijn toehoorders deed smelten, omdat zijn eigen hart door genade was gesmolten. Evenzeer had ik graag John Bunyan horen preken, al was het onder een heg, terwijl hij het Evangelie van Jezus verkondigde en vertelde wat God had gedaan voor een dronken ketellapper—hoe Hij hem had gewassen in het kostbare bloed van Jezus en hem had gered. Zij die de diepte van de zonde kennen en weten waarvan de Heiland hen heeft verlost, kunnen spreken met de kracht en de zalving van de Geest.
Petrus kon getuigen: ‘Ik zat in de gevangenis, maar ik heb mijn vrijheid teruggekregen. Het was een geschenk en het werk van God.’ Hij kon met overtuiging vertellen wat de Heere in zijn leven had gedaan.
Vandaag hef ik de bloedrode banier van het Evangelie omhoog: als een rekruteringssergeant roep ik in Gods Naam nieuwe soldaten op om zich te scharen onder het kruis. ‘Wie wil je rekruteren?’ vraagt iemand. ‘Wat voor mensen zoek je?’ Zij moeten schuldig zijn. Ik heb niets te maken met rechtvaardigen. De Verlosser is niet gekomen om hen te redden die zichzelf rechtvaardig achten; Hij is gekomen om zondaars te redden.
Afgelopen winter keek ik uit het raam, terwijl het al maandenlang vrijwel onafgebroken had geregend, en zag ik een man met een tuinslang planten water geven. Ik keek herhaaldelijk en tot op de dag van vandaag begrijp ik niet wat hij aan het doen was. Het leek mij buitengewoon vreemd om een tuin te bewateren die al honderd dagen door regen was doordrenkt. Zo zal ik u, die reeds druipt van eigen gerechtigheid, niet nat maken—waarvoor zou u genade nodig hebben? Christus is niet gekomen om goede mensen te redden. U zult zelf moeten uitzoeken hoe u de hemel denkt te bereiken. Hij is gekomen om de onreinen te reinigen en de zieken te genezen. En o, u die onrein bent: voor u houd ik de banier van het evangelie omhoog en vraag ik opnieuw: ‘Wie zal zich eronder scharen?’ De grote Aanvoerder van het heil zal uw schuld wegnemen, uw zonden in de diepten van de zee werpen, en u door Zijn kracht tot een nieuw schepsel maken.
‘Maar,’ zegt iemand, ‘als ik mij aanmeld en een nieuw mens word, wat wordt er dan van mij verwacht?’ Ik zal u niet voorschrijven wat u precies moet doen, maar wanneer de Heere u redt, zult u Hem zó liefhebben dat niets u te zwaar, te moeilijk of te veeleisend zal lijken. U hoeft niet aangespoord te worden; zodra u Zijn grote redding hebt ervaren, zult u méér willen doen dan u kunt, en zult u bidden om nog meer genade en kracht om, ter wille van Zijn Naam, nog grotere dingen te mogen verrichten. Wat zal iemand, aan wie veel vergeven is, niet doen voor de dienst en de glorie van Hem die hem vergeving heeft geschonken!
Moge het mij gegeven zijn om een diep gevallen zondaar te mogen rekruteren onder de banier van de Heiland. Dát is de man – dát is de ware aanwinst voor Christus. Hij zal de Naam van de Heiland met meer liefde en overtuiging laten klinken dan wie ook. Hij zal voor niemand vrezen. Hij zal de kracht van het Evangelie van Christus werkelijk leren kennen. O, dat de Heere zulke mensen onder ons zou brengen, want juist in deze tijd hebben wij hen nodig: mannen en vrouwen die zonder aarzeling, zonder angst en zonder compromis naar voren treden, alle kritiek trotseren, alle meningen weerstaan en met overtuiging getuigen: ‘Zondaars, Christus kan u redden, want Hij heeft mij gered. Ik was een dronkaard en een dief, maar God heeft mij vergeven, gereinigd en gewassen, en ik ken de kracht van Zijn redding.’
Bid, leden van de gemeente, dat er onder mannen en vrouwen velen tot zulk een bekering mogen komen, en dat er in heel Londen een grote opschudding zal ontstaan: ‘Wat is er met Petrus gebeurd?’ – en dat deze opschudding tot lof en eer van God zal zijn. Amen.