…en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. Lukas 24:50
Christus heeft Zijn discipelen echter deze keer op een andere manier gezegend, want Hij zegende hen met een nieuw gezag. U weet dat de hogepriester aan het eind van de Grote Verzoendag, nadat alle offeranden waren verricht, naar buiten kwam, en zijn witte klederen uitdeed die hij als een gewone priester tijdens het eerste deel van de dag had gedragen. Daarna trok hij zijn schitterende kleed aan, het gewaad van blauw en purper en fijn linnen, met de belletjes met hun liefelijke klank, de granaatappelen en de glinsterende plaat op zijn borst, en een hoed op zijn hoofd. Dan kwam hij naar buiten om het volk de zegen te geven, die alleen gegeven kon worden wanneer de verzoening was geschied. Zo zegent Jezus Christus vandaag de dag Zijn volk, als Iemand Die het offer heeft gebracht. Alles is volbracht. En nu zegent Hij Zijn volk, met gezag, niet als Iemand Die pleit, maar als Iemand Die macht heeft om te geven. Voorheen had Hij gebeden dat de zegen op hen zou komen, nu spreekt Hij de zegen over hen uit. Hij had opgezien naar de hemel om de zegen, maar nu ziet Hij als het ware neer van de hemel om Zelf de zegen te schenken, want die heeft Hij nu in Zijn eigen hand. Nu heel Zijn werk en strijd voorbij is, vaart Hij op naar de hemel en toont Hij het recht te bezitten om te regeren: onder de kinderen der mensen begint nu de heerschappij van de zegen. Christus zegent Zijn discipelen als nooit daarvoor, en in dat opzicht was dit het begin van de kostelijke preek vanaf de gewijde preekstoel aan de rechterhand van God, de preek die Hij voor ons nog altijd houdt over deze tekst: ‘Want Ik leef, en gij zult leven.’