Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft. Romeinen 10:4
Onlangs spraken we samen over de dagen van de Zoon des mensen. O, dat iedere zondag zulk een dag des Heeren zijn mocht in de meest geestelijke betekenis van het woord. Ik hoop dat wij zullen proberen elke dag des Heeren, tot zulk een ‘s Heeren dag te maken door meer aan Jezus te denken, door ons meer in Hem te verheugen, door meer voor Hem te arbeiden, en door ons voortdurend ernstig gebed, dat Hij Zijn volk samenbrengt en vergadert. Het kan zijn, dat wij niet veel zondagen meer met elkaar door zullen brengen, de dood kan ons spoedig overvallen; maar zolang wij nog in staat zijn om als een christelijke vergadering samen te komen, moeten we nooit vergeten dat Christus’ tegenwoordigheid in ons midden noodzakelijk is. Laat ons bidden of de Heere in ons midden komt, met Zijn tegenwoordigheid ons verblijdt en het alles vervult met licht, leven en liefde.
O, ik verlang van ganser harte, dat ieder uur van de prediking een wel aangename tijd der genade zij, om een ziel te redden. Ik stem ten volle in met Paulus, wanneer hij zegt: “De toegenegenheid mijns harten en het gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hunne zaligheid”. Wij hebben al zoveel predikaties gehoord en gedaan, maar in vergelijking gesproken, zo weinig in Jezus geloofd; en wanneer het Evangelie niet tot uw oor gekomen was, zou het u ook niet kwalijk te nemen zijn, dat u het niet aangenomen had. “Hebben zij niet gehoord?” zegt de apostel. “Ja, voorzeker”, maar toch “zijn zij het Evangelie niet gehoorzaam geweest”. Tot op dit moment hebben zij niet gehoord met het inwendige oor, en geen werkzaamheid van het geloof heeft in hun hart plaatsgehad en daaronder zijn er zoveel die wij liefhebben.
Geliefde vrienden, moet dat altijd zo blijven? Hoe lang duurt dit al? Zal er niet spoedig een eind komen aan dat gebruik maken van de uitwendige middelen, terwijl u de inwendige genade verwerpt? Zal uw ziel nu niet spoedig met Christus samenstemmen tot het ontvangen van de zaligheid? Breek aan, breek aan, o gezegende dag des hemels over de gezegenden, want onze harten breken over hen van medelijden. De oorzaak waarom velen onder ons niet tot Christus komen is niet hierin gelegen dat zij het niet ernstig menen, dat zij niet op hun manier begerig zijn om gered te worden, maar dat zij de weg van de zaligheid niet volkomen inzien. “Zij hebben een ijver voor God, maar niet met verstand”. Wij hebben hen door onze opwekking en vermaning zover gebracht, dat zij begerig zijn geworden naar het eeuwige leven, maar zij hebben “niet alle gerechtigheid vervuld”. Zij hebben zich niet “overgegeven”. Merk wel op “overgegeven”, want men moet zich onderwerpen. Hoogmoedige mensen willen zichzelf redden, zij menen dat zij het zelf kunnen doen en zij willen dit werk niet opgeven totdat zij hun hulpeloosheid gevoelen door telkens mislukte pogingen.
Zalig worden uit genade, zich als volkomen onmachtig, doodarm verklaren, uit vrije onverdiende genade zich te laten redden, dit is het wat de vleselijke gezindheid zolang mogelijk tegenstaat. Ik smeek God, dat zij, die op dit standpunt staan, het leren opgeven in dit uur. O, ik heb God gebeden, dat terwijl ik deze morgen zal proberen u Christus voor te stellen als het einde der wet, God die prediking voor veel harten mag zegenen, zodat zij inzien wat Christus deed en dat dit heel wat beter is dan wat zij ooit doen kunnen; mogen inzien wat Christus volbracht heeft en een walg mogen krijgen aan wat zijzelf hebben uitgericht, en er niet verder mee zullen gaan. Het zou de Heere kunnen behagen hen verliefd te maken op de zaligheid, die in Christus is. Zoals Bunyan gezegd heeft: “Het kon zijn, dat hun mond er eens naar begon te watertanden”, en wanneer een heilige honger aanvangt, dan duurt het ook niet lang, of men wordt verzadigd. Het zou kunnen wezen, dat wanneer zij het kleed van gestikt goud zien, waarmee Jezus uit genade naakte zielen bekleed, zij hun eigen lompen en vodden wegwerpen, waarmee zij zich nu nog bedekken.
Ik hoop tot u te spreken over twee dingen, onder aanroeping van de bijstand van de Heilige Geest. Het eerste is: Christus in betrekking tot de wet. “Hij is het einde der wet tot rechtvaardigheid”, en ten tweede: Wijzelf in betrekking tot Christus. “Voor een iegelijk, die gelooft”, is Christus het einde der wet tot rechtvaardigheid.
I. Christus in betrekking tot de wet. De wet is hetgeen wij, als zondaren, bovenal te vrezen hebben; want de prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. De wet werpt verterende vuurvlammen op ons hoofd, want zij verdoemt ons en spreekt in plechtige woorden over ons het vonnis der vervloeking uit, zoals geschreven staat: “Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen”. En toch, o vreemdsoortige tegenspraak! Evenals de vlam van de kaars de mug aantrekt, die daar haar vleugels verbrandt, zo vliegen de mensen van nature op de wet aan om redding te zoeken en men kan ze er maar niet afhouden. De wet kan niet anders doen dan onze zonden in het licht stellen en de zondaar verdoemen en toch kunnen wij de mensen maar niet van haar afkrijgen, al wijzen wij er hen nog zo duidelijk op, dat Christus tussen de wet en hen staat. Zij zijn zo verliefd op een wettische hoop, dat zij op haar hopen, waar niet te hopen valt. Zij verkiezen de Sinaï boven Golgotha, alhoewel Sinaï niets anders voor hen heeft dan donders en bliksemen en bazuinen, die hen waarschuwen, dat het oordeel komt.
O, luistert nu eens een ogenblik naar mij waar ik u Christus mijn Heere wens voor te stellen als in Hem de wet vervuld. Welnu, wat heeft onze Heere met de wet te doen? Hij heeft er alles mee te doen, want Hij is haar einde, tot het edelste doel – tot rechtvaardigheid. Hij is het einde der wet. Wat wordt daarmee bedoeld? Naar het mij voorkomt betekent dit drie zaken: eerst, dat Christus het doel en voorwerp van de wet is; verder dat Hij haar vervulling is en ten derde, dat Hij er het einde, de voltooiing van is.
Ten eerste is Christus het doel en het voorwerp van de wet. Zij was gegeven om ons tot Hem te leiden.. De wet is onze opvoeder, om ons tot Christus te brengen, of liever onze leidsman, die ons bij Jezus op school brengt. De wet is het grote net, waarin de vissen worden opgesloten, opdat zij uit het element der zonde worden opgetrokken. De wet is de officier van Justitie, die de mens opsluit in de gevangenis wegens zijn zonde, iedereen onder de veroordeling besluitende, opdat zij mochten uitzien naar verlossing alleen op de vrije genade Gods.
Dit is het doel van de wet: zij maakt leeg, opdat de genade vult; zij verwond, opdat genade geneest. Het is nooit Gods bedoeling met de gevallen mens geweest, dat de wet zou beschouwd worden als een weg van verlossing, want een weg van verlossing kan zij nooit zijn. Als de mens nooit was gevallen, als zij was gebleven zoals God haar had gemaakt, dan zou de wet hem zeer te hulp zijn gekomen om hem de weg te wijzen, waarin hij moest wandelen en als hij haar had gehouden, dan zou hij geleefd hebben, want hij “die deze dingen doet zal door dezelve leven”. Maar sinds de mens gevallen is , heeft de Heere hem geen weg van de verlossing voorgesteld door werken, want Hij weet, dat dit onmogelijk is voor een zondig schepsel. De wet is al verbroken; en wat een mens ook probeert, hij kan de schade niet herstellen, die hij reeds heeft aangericht.
Daarom is alle hoop om door verdienste geholpen te worden afgesneden. De wet eist volmaaktheid; maar de mens is al tekort gekomen en daarom kan hij, hoe hij ook zijn best doet, niets anders dan tekort komen. De wet heeft de bestemming om de zondaar tot het geloof in Christus te brengen, door hem de onmogelijkheid van een andere weg te tonen. Zij is de zwarte herdershond, die het schaap naar de herder jaagt; de brandende vuurbraak, die de reiziger de weg wijst naar de vaste rots in het vreemde land.
Ziet hoe de wet daartoe geschikt is; want eerst toont zij de mens zijn zonde. Lees de tien geboden en beeft wanneer u die leest. Wie kan zijn hart en leven naast de twee tafelen der wet leggen, zonder tot de overtuiging te komen, dat hij aan deze maatstaf niet voldoet? Wanneer de wet in de ziel daalt is het alsof er licht komt in een donkere kamer en daardoor al het stof voor de dag komt, naast al het vuil, dat eerst onbemerkt bleef. Het is de proef, die de aanwezigheid van vergif in de ziel ontdekt. “Ik leefde eertijds zonder de wet”, zegt de apostel. “Maar toen het gebod kwam is de zonde levend geworden en ik ben gestorven”. Onze uitwendige zedigheid vlucht weg als de wet komt en er op blaast. Zie op de geboden, zeg ik u, en merk op hoe geestelijk, hoe veelomvattend, hoe verreikend zij zijn. Zij raken de uitwendige daad niet aan, maar dringen door tot de inwendige drangredenen, en handelen met het hart, de begeerte, de wil. Er ligt een diepere bedoeling in de geboden dan zo oppervlakkig schijnt. Staar in de diepte, en zie hoe onkreukbaar de heiligheid is, die zij eisen.
Wanneer u begrijpt wat de wet van u eist, zult u ook bemerken hoe ver u van de vervulling af zijt en hoe de zonde in u overvloeit, waar u meende, dat er maar weinig of niets aanwezig was. U meende rijk en verrijkt te zijn en geen ding gebrek te hebben, maar toen de gebroken wet u bezocht, stond uw faillissement daar voor uw gezicht. Een rechte weegschaal ontdekt het ontoereikende gewicht, en dat is de eerste uitwerking van de wet op het geweten van de mensen.
De wet toont ons ook de uitwerking en de ellende van de zonde. Zie op de typen van de oude Mozaïsche instellingen en merk op hoe zij de bedoeling hadden om de mens tot Christus te leiden door hem te doen zien zijn onreine toestand en zijn behoefte aan reiniging, die Hij alleen kan geven. Ieder type wijst op onze Heere Jezus Christus. Wanneer de mens zich in de ellende heeft gestort door onmatigheid, of onreinheid, dan ziet hij eerst recht in hoezeer de zonde hem van God heeft gescheiden en evenzeer van Zijn volk, evenals de melaatsen onder Israël, die buiten het leger moesten verkeren. En wanneer zij dan teruggebracht en gereinigd werden door het reinigingswater, waarin scharlaken rode wol en hysop werden gedaan, dan moesten zij daaruit zien, hoe zij alleen door Christus, de grote Hogepriester konden worden verlost. Wanneer de vogel was geslacht, opdat de melaatse gereinigd werd, werd de noodzakelijkheid van de reiniging door het offer van een leven in het licht gesteld. Iedere morgen en avond stierf een lam om de dagelijkse behoefte aan vergeving duidelijk te maken, wanneer God bij ons zal wonen. Men heeft er ons een verwijt van gemaakt, dat wij teveel van het bloed spreken en toch is in het Oude Testament overal sprake van bloed en er wordt niet alleen over gesproken, maar het wordt voor het oog gestort.
Wat verhaalt ons de apostel in de Hebreënbrief? “Waarom ook het eerste Testament niet zonder bloed is ingewijd. Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk gesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, besprengende beide het boek en al het volk, zeggende: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft geboden, En hij besprengde desgelijks ook den tabernakel en al de vaten van den dienst met het bloed. En bijna alle dingen werden met bloed gereinigd naar de wet, “en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving”. Het bloed was op de voorhang en op het altaar, op de gordijnen en op de vloer van de tabernakel: niemand was er, die het niet zag. Ik heb besloten mijn dienst op dezelfde manier te verrichten en meer en meer te sprenkelen met het bloed der verzoening.
De overvloed van de bloedstorting onder het Oude verbond had bedoeling om aan te tonen, dat de zonde alles zodanig heeft bezoedeld, dat zonder verzoening God niet te genaken was. Zij moeten komen langs de weg van de slachtoffers, of anders kunnen wij niet komen. Wij zijn zo onbekwaam in onszelf, zo onrein, dat wanneer de Heere ons niet ziet met het bloed van Christus op ons, Hij zich van ons moet afkeren. De oude wet, met haar schaduwen en beelden, stelt menige waarheid in het licht, die op de Mens Christus ziet, wijzende een iegelijk op de Zaligmaker, die verkondigd moest worden.
Indien iemand verre van Hem blijft staan, mist hij geheel de bedoeling en aanwijzing van de wet. Mozes leidt op tot Jozua, de wet eindigt in Christus. Keren wij ons nu terug tot de zedelijke wet in plaats van tot de ceremoniële , dan wordt het al weer duidelijk, dat zij de mens zijn uiterste hulpeloosheid leert. Zij toont ons hoeveel wij tekort komen, of wat wij moesten zijn en laat ons daarbij bemerken, wanneer wij er maar goed naar zien, hoe geheel onmogelijk het voor ons is ons tot dien maatstaf op te heffen. Zulk een heiligheid als de wet eist kan niemand uit zichzelf bereiken. “Uw gebod is zeer wijd”.
Indien een mens zegt, dat hij de wet kan houden, komt dit omdat hij niet weet wat de wet is. Indien hij zich verbeeldt, dat hij ooit tot de hemel op kan klimmen langs de steile helling van de Sinaï, voorzeker dan heeft hij de brandende berg nooit gezien. De wet houden! Ach broeders! terwijl wij thans bezig zijn er over te spreken, breken wij de wet; terwijl wij voorgeven, dat wij haar letter kunnen vervullen, schenden wij haar geest; want hoogmoed breekt de wet evenzeer als moord. “Wie kan een reine geven uit den onreine? Niet één”. Hoe kan iemand rein zijn die uit een vrouw geboren is? Nee, ziel, u kunt uzelf op dit punt niet helpen, want alleen als u volmaakt bent, kunt u door de wet leven, en sinds die volmaaktheid onmogelijk is, kunt u ook geen hulp vinden in het werkverbond. In de genade is hoop; maar nooit in verdienste, want wij verdienen niets dan toorn. De wet zegt ons dit, en hoe eerder wij dit weten des te beter, want des te eerder zullen wij naar Christus vluchten.
De wet toont ook onze diepe nood, onze grote behoefte aan reiniging, reiniging met water en bloed. Zij ontdekt onze ellende, en dit leidt er ons als vanzelf toe om te gevoelen, dat wij gewassen moeten worden, indien wij tenminste ooit dichter tot God zullen worden gebracht. Zo drijft de wet er ons toe om Christus aan te nemen, als de enige Persoon, die ons reinigen kan, en ons in staat kan stellen ongesluierd te staan in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste. De wet is het wondhelersmes, dat het wilde vlees uitsnijdt, opdat de wond genezen wordt.
De wet op zichzelf veegt maar en doet het stof oprijzen, maar het Evangelie sprenkelt het reine water op dat stof en alles is in orde in de kamer der ziel. De wet doodt, het evangelie maakt levend; de wet kleedt uit en dan komt Jezus Christus en bekleedt de ziel met schoonheid en heerlijkheid. Al de geboden en al de typen wijzen ons op Christus, wanneer wij hun innerlijke bedoeling vatten. Zij spenen ons van onszelf, zij werpen ons van het valse voetstuk van onze eigen-gerechtigheid af en brengen ons tot de wetenschap, dat alleen bij Christus hulp voor ons te vinden is. Zo is Christus het einde der wet en dat is haar grote bedoeling.
En nu ten tweede: Hij is de vervulling van de wet. Het is onmogelijk voor iemand onder ons te worden gered zonder rechtvaardigheid. De God van Hemel en aarde vraagt wegens Zijn onkreukbare gerechtigheid ook rechtvaardigheid van al Zijn schepselen. Nu is Christus gekomen, om ons de rechtvaardigheid te geven, die de wet eist, maar die zij nooit schenkt. In het hoofdstuk dat voor ons ligt, lezen wij: “de rechtvaardigheid, die uit het geloof is”; welke ook genoemd wordt “Gods gerechtigheid”; en wij lezen ook van hen, “die niet beschaamd zullen worden”, omdat zij rechtvaardig zijn door het geloof; want “met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid”. Wat de wet niet doen kan heeft Jezus gedaan. Hij brengt de gerechtigheid aan, welke de wet van ons eist, maar niet kan voortbrengen. Wat een ontzaglijke gerechtigheid moet dat wel zijn, die zo breed, zo lang, zo diep en zo hoog is als de wet zelf is.
Het gebod is zeer wijd, maar de rechtvaardigheid van Christus is net zo wijd als het gebod en volbrengt haar tot het laatste toe. Christus kwam niet om de wet te verminderen of zachter te maken of om onze kreupele gehoorzaamheid mogelijk te maken haar als een soort van compromis aan te nemen. De wet is er niet toe geschikt om haar eisen te verminderen, alsof zij oorspronkelijk te veel had gevraagd; zij is heilig, rechtvaardig en goed en behoefde in geen tittel of jota verminderd te worden en dat kan ook niet. Onze Heere geeft aan de wet alles wat zij eist, niet een gedeelte; want daarmee zou toegestemd zijn, dat zij met recht wel wat minder had kunnen eisen.
De wet vraagt volmaakte gehoorzaamheid, zonder vlek of rimpel. En Christus heeft zulk een gerechtigheid aangebracht en die aan Zijn volk gegeven. De wet eist dat de rechtvaardigheid zonder enig uitzondering zij en zonder een enkele zonde te begaan. De gerechtigheid die Christus heeft aangebracht, is juist zulk één, dat om Zijnentwil de grote God Zijn volk aanneemt en hen zonder vlek of rimpel aanschouwt. De wet kan niet tevreden zijn zonder geestelijke gehoorzaamheid, meer uitwendige vervulling kan haar niet voldoen. Maar de gehoorzaamheid van onze Heere was zo diep als breed, want Zijn ijver, om de wil te doen van Hem, die Hem gezonden had, verteerde Hem. Hij zegt zelf: “Ik heb lust om Uw wil te doen, o Mijn God, ja Uw wet is in het midden Mijns ingewands”. Zulk een rechtvaardigheid stort Hij uit op al de gelovigen. “Door de rechtvaardigheid van dien Ene zullen velen tot rechtvaardigen gesteld worden”, rechtvaardigen in de volle betekenis van het woord, volmaakt in Christus. Wij verheugen ons het kostelijke kleed van sneeuwwit linnen te dragen, dat Jezus voor ons heeft bereid, en wij gevoelen, dat wij, daarmee bekleed, zonder vrezen of beven mogen staan voor de Goddelijke majesteit.
Dit is iets om op te letten, geliefde vrienden. Alleen als gerechtvaardigden kunnen wij gered worden, maar Jezus Christus maakt ons rechtvaardig en daardoor worden wij gered. Hij is rechtvaardig, die in Hem gelooft, evenals Abraham God geloofde en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend. “Daarom is er geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn”, omdat zij rechtvaardig zijn in Christus. Ja, de Heilige Geest roept bij monde van Paulus alle mensen, engelen en duivelen op, om enige beschuldiging in te brengen tegen de uitverkorenen Gods, sinds Christus is gestorven. O, wet, wanneer u van mij een volmaakte gerechtigheid vraagt, breng ik, die een gelovige ben, haar u ook volkomen; want door Christus Jezus is het geloof mij gerekend tot gerechtigheid. De rechtvaardigheid van Christus is de mijne, want ik ben één met Hem door het geloof en dit is de naam, waarmee men Hem noemen zal – “De Heere onze gerechtigheid!”
Jezus heeft dus de oorspronkelijke eis van de wet vervuld; maar u weet broeders, dat sinds wij de wet hebben verbroken, er andere eisen zijn. Voor de uitdelging van begane zonden wordt nu iets meer vereist dan tegenwoordige en toekomende gehoorzaamheid. Over ons is, wegens onze zonden de vloek uitgesproken en een losprijs is vereist. Het is geschreven, “dat Hij de schuldige geenszins onschuldig houdt”, maar dat iedere overtreding en ongerechtigheid rechtvaardige vergelding zal ontvangen. Laat ons hier dan ook bewonderen hoe de Heere Jezus Christus evenzeer het einde der wet is tot schulduitdelging. De vloek en straf zijn smartelijke dingen om er aan te denken, maar Christus heeft alles gedragen en ons dus ontlast van alle gevolgen van de zonde. Voor zover het nu iedere gelovige betreft, eist de wet geen straf en spreekt geen vloek uit. De gelovige mag wijzen op de grote vastigheid, op het hout van Golgotha en zeggen: “Zie daar, o wet, daar is de drager van de goddelijke gerechtigheid, die ik u aanbied.
Jezus stortte Zijn hartebloed uit Zijn wonden, stervende om mijnentwil. Dit is mijn antwoord op al uw eisen, en ik weet, dat ik door Hem van alle toorn zal worden verlost”. De eisen van de wet, gebroken en ongebroken, heeft Christus vervuld: beide de positieve en negatieve eisen zijn in Hem vervuld. Dit was een werk Gods waardig, en gelukkig: de vleesgeworden God heeft het volbracht. Hij heeft de ongerechtigheden geëindigd, een eind aan de zonde gemaakt, verzoening teweeg gebracht voor de ongerechtigheid en een eeuwige gerechtigheid aangebracht. Alle eer zij Zijn naam! Bovendien is niet slechts het rantsoen betaald, maar Christus heeft een grote en bijzondere eer aan de wet bewezen door Zijn gedrag. Ik durf te zeggen, wanneer het hele menselijke geslacht de wet gehouden had, en niet één tittel daarvan had geschonden, de wet niet in zulk een glansrijke positie daar staan zou als zij nu doet, daar de mens Christus Jezus, die ook de Zoon van God is, haar geheel heeft gehoorzaamd. God zelf, vlees geworden, heeft in Zijn leven en nog meer in Zijn dood de oppermacht van de wet geopenbaard. Hij heeft getoond, dat noch liefde, noch soevereiniteit iets vermag tegen de gerechtigheid.
Wie zal een woord inbrengen tegen een wet, waaraan zelfs de Wetgever zich onderwerpt? Omdat Hij gevonden was in de gedaante van een mens en onze Plaatsbekleder was, eiste de Heere van Zijn Zoon volmaakte gehoorzaamheid aan de wet, en de Zoon boog zich daarvoor gewillig zonder een enkel woord van tegenspraak. Hij nam die taak gewillig op zich. “Ja, Uw wet is Mijn vermaking”, zegt Hij, en Hij bewijst dit ook door haar tot de laatste tittel te huldigen. O, wondervolle wet, waaronder zelfs Immanuel dient! O, mateloze wet, wiens juk zelfs de Zoon van God niet veracht heeft te dragen; maar besloten zijnde Zijn uitverkorenen te redden, Zich onder de wet stelde, er onder levende en stervende, “gehoorzaam tot de dood, ja zelfs de dood des kruises”.
Alzo is de waarde van de wet door Christus verzegeld. Dit alleen kan blijven, wat bewezen is recht te zijn en Jezus heeft bewezen, dat de wet dit is, door haar te eren en te verheerlijken. Hij zegt: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Want, voorwaar zeg Ik u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan zal geen tittel of jota der wet voorbijgaan, tot het alles zal zijn geschied”. Ik zal u nu tonen hoe Hij een eind aan de wet heeft gemaakt in een ander opzicht; maar wat aangaat de vaststelling van de eeuwige grondstelling van recht en onrecht, deze heeft Christus voor eeuwig bekrachtigd. “Ja, wij bevestigen de wet”, zegt Paulus; “wij doen de wet niet te niet door het geloof”.
De wet is bewezen heilig en goed te zijn zelfs door het Evangelie van het geloof; want het Evangelie, waarin het geloof gelooft, vermindert of veracht de wet niet, maar toont ons hoe zij tot het alleruiterste is vervuld. Nu zal de wet voor eeuwig en altoos vaststaan, nu God zelf om Zijn uitverkorenen te redden, haar niet breken wil. Hij had een volk uitverkoren, geliefd, ten leven verordineerd, maar toch wilde Hij dit niet redden ten koste van één der geboden van de wet. Zij waren zondig, en hoe konden zij gerechtvaardigd worden zo de wet niet werd geschorst of veranderd? Was dan de wet veranderd? Het scheen alsof het zo moest zijn, als zondaars zouden worden gered; maar Christus Jezus kwam en toonde ons hoe de wet vast kon blijven staan als een rots en toch de verlosten konden worden gezaligd door oneindige barmhartigheid.
In Christus zien wij beiden genaden en recht heerlijk verschijnen en toch verduisterd de ene het andere niet. De wet kreeg al wat zij ooit eiste en toch ziet de Vader van alle barmhartigheid Zijn uitverkorenen gered, zoals Hij bepaald had dat zij worden zouden, door de dood van Zijn Zoon. Aldus heb ik getracht u te tonen hoe Christus de vervulling is van de wet tot het uiterste toe. Moge de Heilige Geest dit onderwijs zegenen.
En nu ten derde. Hij is het einde van de wet in de betekenis dat Hij er de voltooiing van is. Hij heeft haar geëindigd in tweeërlei opzicht. Ten eerste staat Zijn volk niet meer onder haar in een levensverband. “Wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade”. Het vredeverbond, zoals het met vader Adam was opgericht, luidde: “Doet dat en gij zult leven”. Hij volbracht dit gebod niet en bijgevolg leefde hij ook niet en leven wij evenmin in hem, terwijl in Adam alles stierf. Het oude verbond was verbroken en wij werden daardoor veroordeeld; maar nu de dood ondergaan hebbende in Christus, staan wij niet meer onder haar, maar zijn voor haar dood.
Broeders, op ditzelfde ogenblik, al verheugen wij ons ook in het doen van goede werken, zoeken wij daarin toch geenszins het leven, hopen wij niet de goddelijke gunst deelachtig te worden door onze eigen goedheid, noch ons bij God in gunst te houden door enige verdiensten van onszelf. Uitverkoren, niet om onze werken, maar naar de wil en het eeuwig voornemen van God, naar Zijn welbehagen geroepen, niet uit de werken, maar door de Geest van God wensen wij in deze genade voort te varen en niet terug te keren tot het oude verbond. Sinds wij al onze hoop en troost stellen in de verzoening, die door de genade van Jezus Christus is aangebracht, zijn wij niet meer slaven maar kinderen; werken wij niet om gered te worden, maar gered zijnde, werken wij, omdat wij gered zijn. Niet hetgeen wij doen en ook zelfs niet wat de Geest van God in ons doet, is de grond en het fundament van de liefde Gods jegens ons; want Hij heeft ons eerst liefgehad, onwaardig als wij waren; en Hij blijft ons voortdurend in Christus liefhebben en ziet niet op ons in onszelven, maar zoals wij zijn in Hem, gewassen in Zijn bloed en bekleed met Zijn gerechtigheid. Gij zijt niet onder de wet; Christus heeft u verlost van de lage slavernij van een u verdoemend verbond en u gebracht tot de aanneming tot kinderen, zodat wij roepen, “Abba Vader!”
Verder is Christus het einde der wet, omdat wij niet langer onder de vloek liggen. De wet kan een gelovige niet vloeken: zij zou niet weten hoe dit te doen; zij zegent hem; en hij zal gezegend zijn; want als de wet gerechtigheid vraagt en op de gelovige in Jezus ziet, en alsdan bemerkt dat Christus hem Zijn gerechtigheid gegeven heeft, dan is zij gehouden hem zalig te spreken. “Welgelukzalig is hij, wiens overtredingen vergeven, wiens zonden bedekt zijn. Welgelukzalig is de man, wien de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog zij”. O, welk een vreugde om van de vloek ontheven te zijn door Christus, Die “een vloek gemaakt is voor ons”, zoals geschreven is: “Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt”.
Verstaat u, mijn broeders, de vaste mysterie van het kruis? Hebt u ooit Jezus gezien staande in uw plaats, opdat u in Zijn plaats staan zou? Christus beschuldigd en Christus veroordeeld, Christus ter dood gebracht, Christus verlaten van de Vader ter dood toe, en daarom, u gereinigd, gerechtvaardigd, verlost van de vloek, omdat de vloek onze Verlosser getroffen heeft?
U wordt uitgenodigd de zegen te ontvangen, omdat de gerechtigheid, welke de Zijne was, nu op u is overgebracht, opdat u door de Heere der wereld zonder einde zou gezegend worden. Laat ons ons daarin beroemen en verblijden ten allen tijde. Waarom zouden wij niet? En toch gaan sommigen van Gods volk nog onder de wet gebukt en beginnen te vrezen, dat omdat zij hun zonden nog gevoelen zij daarom niet gered zijn, alsof er niet geschreven stond: “dat Hij de goddeloze rechtvaardigt”.
Wat mij aangaat, ik wil gaarne dicht bij een Zaligmaker van zondaren leven. Indien mijn staat voor de Heere afhing van hetgeen ik in mijzelf ben, dan zou ik mijzelf moeten veroordelen, duizendmaal op één dag. Maar daarvan heen te gaan en te zeggen: “Ik heb in Jezus geloofd, en daarom is Zijn gerechtigheid de mijne”, dat is vrede, rust, vreugde en de poort des hemels! Wanneer iemand tot deze ervaring komt, begint zijn liefde tot Jezus te ontvlammen en hij gevoelt, dat indien zijn Borg hem van de vloek der wet verlost heeft, hij niet weer tot de zonde wil terugkeren om haar te dienen, maar hij wenst niets liever dan een wandel te leiden in nieuwheid des levens. Wij behoren niet onszelf toe, wij zijn gekocht voor een dure prijs en willen daarom God verheerlijken in ons lichaam en onze geest, die beide Godes zijn. Dit alles hebben wij gezegd over Christus in betrekking tot de wet.
II. Nu beschouwen wij onszelf in betrekking tot Christus, “want Christus is het einde der wet voor een iegelijk, die gelooft”. Let daar nu op: voor een iegelijk die gelooft, daar ligt de wortel van de zaak. Wel nu, man, vrouw, gelooft u? Geen gewichtiger vraag kan u onder de hemel gedaan worden. Gelooft u in de Zoon van God? Wat wil dat zeggen, te geloven? Het is niet alleen een stelsel van dogma’s aan te nemen, en te beweren dat deze en die belijdenis uw overtuiging is, en dat nu en dan eens te bewijzen om het later weer te vergeten. Te geloven betekent te vertrouwen, er op te rekenen, er zich op te verlaten, er in te berusten.
Gelooft u, dat Jezus Christus van de doden is opgestaan? Gelooft u, dat Hij in de plaats van zondaars stond en dat Hij leed, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen? Gelooft u, dat Hij in staat is zalig te maken allen die door Hem tot God gaan? En durft u daarom al het gewicht van de zaligheid van uw ziel op Hem te werpen, ja, op Hem alleen? O, dan is Christus het einde der wet tot rechtvaardigheid voor u en u bent rechtvaardig. In de gerechtigheid Gods bent u mede ingesloten zo u gelooft. Het dient nergens toe, iets anders voor de dag te brengen als u niet gelooft, want niets heeft waarde. Indien het geloof afwezig is, is de eigenlijke zaak afwezig, die nodig was: sacramenten, gebeden, Bijbellezen, het gehoor van de Evangelieprediking, u mag dat alles samen ophopen zo hoog als de sterren, zo hoog als de Olympus, maar het is alles slechts kaf, wanneer het geloof ontbreekt. Uw geloof of ongeloof moet de zaak beslissen.
Kunt u van uzelf afzien op Christus’ gerechtigheid? Als u dat doet is Hij voor u het einde der wet. Merkt nu wel op, dat er geen vraag behoeft op te rijzen aangaande het twijfelachtige van de voorwaarde, want er staat geschreven: “Christus is het einde der wet tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft”. Maar, Heere, deze man was, voordat hij geloofde een vervolger en een lasteraar; hij woedde en blaasde tegen de heiligen, zette hen in de gevangenis en dorstte naar hun bloed. Ja, geliefde vriend, en dat is dezelfde man, die door den Heilige Geest schreef: “Christus is het einde der wet tot rechtvaardigheid voor een iegelijk, die gelooft”. Indien ik thans tot iemand spreek, wiens leven door allerlei zonden is bezwaard en door allerlei overtredingen verontreinigd, toch roep ik u toe: “alle zonde en godslastering zal de mens vergeven worden”.
Als u in Jezus gelooft, zijn uw ongerechtigheden uitgedelgd; want het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt u van alle zonden. Dit is de heerlijkheid van het Evangelie, dat het een Evangelie voor zondaren is; een goede boodschap van de zaligheid, niet voor hen die zonder zonden zijn, maar voor hen die de zonden belijden en laten. Jezus kwam in de wereld, niet om de zondelozen te roepen, maar om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. En hij die verloren en verre van God is, maar tot God in Christus komt en in Hem gelooft, zal bevinden, dat Hij in staat is gerechtigheid op de goddeloze uit te storten.
Hij is het einde der wet tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft, en daarom voor de arme hoer, die gelooft; voor de dronkaard, die gelooft; voor de dief, die gelooft; de leugenaar, vloeker, in welke zonde zij tevoren ook geleefd hebben, maar die zij nu verlaten en de rug toekeren, voor die allen, als zij zich aan Hem toevertrouwen. Maar wat heb ik ook allerlei voorbeelden van anderen op te noemen; de meest wonderlijke zaak van allen is dat Christus het einde der wet tot rechtvaardigheid voor mij is, want ik geloof in Hem. Ik weet in wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij in staat is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.
Er komt nog een ander denkbeeld uit de tekst voort. Er is niets gezegd over de sterkte van dit geloof. Hij is het einde der wet tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft, om het even of hij een klein geloof heeft of een groot. Jezus beschermt de zwakste rank net zo goed als de krachtige. Er bestaat geen onderscheid tussen de ene gelovige en de andere, wanneer het op rechtvaardigheid aankomt. Zolang er betrekking bestaat tussen u en Christus, is de rechtvaardigheid Gods uw eigendom.
Uw geloof moge een rokende vlaswiek zijn, een dunne pit, een bedeesd vertrouwen, maar als het slechts recht tot Christus vlucht, tot Zijn liefdehart, kan en wil goddelijke genade langs de dunste telefoondraad vliegen. Het is wel verwonderlijk langs hoe dunne draad de elektrische stroom loopt. Wij mogen een kabel nodig hebben om een bericht over de zee te brengen, maar deze dient alleen tot bescherming van de seindraad; die draad zelf is zeer dun. Als uw geloof nu zo groot is als een mosterdzaadje, of dat bevende vertrouwen, hetwelk het kleed van de Zaligmaker aanraakt, of maar enkel kan zeggen: “Heere, ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp!” Al is het ‘t geloof van de zinkende Petrus of van de wenende Maria, als het maar geloof in Christus is, zal Hij het einde der wet tot rechtvaardigheid even goed voor u zijn als voor de voornaamste apostelen. Wanneer dit zo is, geliefde vrienden, dan zijn wij allen, die geloven, rechtvaardig. Gelovende in de Heere Jezus Christus hebben wij de rechtvaardigheid verkregen, welke zij, die uit de werken der wet gerechtvaardigd worden, niet kennen. Wij zijn nog niet volkomen geheiligd, God gave dat wij het waren; wij zijn de zonde nog niet kwijt in onze leden, ofschoon wij haar haten; maar niettegenstaande dat alles zijn wij in het oog van God volkomen rechtvaardig en door het geloof hebben wij vrede met God. Kom aan, ziet eens op, u die geloofd, die bezwaard zijt door het gevoel van uw zonden. Terwijl u uzelf veracht en uw zonden betreurt, betwijfelt toch uw Zaligmaker niet en evenmin Zijn gerechtigheid. U bent zwart, maar blijft daar niet bij staan, zegt met de bruid: “Ik ben zwart maar liefelijk”.
Al zijn wij in onszelf mismaakt,
En zwart als Kedars tenten,
Toch heeft Hij ons gans wit gemaakt,
Versiert met tooi der lente.
Merk nu op, dat onze tekst ons verzekert, dat wij gerechtvaardigd zijnde gered worden. “Indien gij met uw mond de Heere Jezus zult belijden en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zo zult gij zalig worden”. Hij die gerechtvaardigd is, is zalig, of wat zou anders de vrucht van de rechtvaardigmaking zijn? Over u heeft God het besluit uitgesproken; “behouden” en niets zal dit weer omverwerpen. U bent zalig gemaakt van zonde, dood en hel, u bent zelfs nu zalig met een tegenwoordige zaligheid. “Hij heeft ons zaliggemaakt en ons geroepen met een heilige roeping”. Gevoel daarvan heden de blijdschap. “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods”. En met dit te zeggen heb ik alles gezegd. Indien iemand, die hier is, meent dat zijn eigengerechtigheid volstaan kan voor God, zou ik hem toch dringend willen verzoeken zijn Zaligmaker niet te beledigen. Indien uw eigengerechtigheid voldoende zou zijn, waarom kwam Christus dan nog hier om die uit te werken? Wilt u voor een ogenblik uw gerechtigheid eens vergelijken met de gerechtigheid van Jezus Christus?
Welke overeenkomst is er tussen u en Hem? Evenveel als tussen een aardworm en een aartsengel. Nee, zelfs niet zoveel als tussen die twee. Zoveel als tussen nacht en dag, hel en hemel! O, al had ik een gerechtigheid van mijzelf zo groot, dat niemand er een fout in vinden kon, zou ik die toch graag wegwerpen, om Christus gerechtigheid deelachtig te worden; maar daar ik er in mijzelf in het geheel geen heb, verheug ik mij des te meer, dat ik die van mijn Heere bezit.
Toen Whitefield voor het eerst te Kingswood bij Bristol predikte voor de arbeiders in de steenkolenmijnen, kon hij het aan hen zien wanneer zij getroffen werden door het woord Gods, aan de witte strepen, die hun tranen op hun zwarte wangen achterlieten. Hij zag dat zij het Evangelie aannamen, en hij schreef in zijn dagboek: “Daar deze arme mijnwerkers geen gerechtigheid in zichzelf hadden, zo roemden zij in Hem, die kwam om tollenaren en zondaren zalig te maken”. Voorzeker Whitefield, dat is volkomen waar van die mijnwerkers, maar het is evenzeer waar van menigeen onder ons, hier vergaderd, die wel geen zwarte aangezichten hebben, maar des te meer zwarte harten. Wij kunnen naar waarheid zeggen, dat wij even graag onze eigengerechtigheid willen wegwerpen en haar schade en drek te achten, opdat wij Christus mochten gewinnen en in Hem gevonden worden. In Hem is onze enige hoop en onze enige troost.
En nu ten laatste, wanneer iemand van u de rechtvaardigheid van Christus verwerpt, moet hij voor eeuwig verloren gaan, omdat het onmogelijk is, dat God u zou aannemen op uw voorgewende gerechtigheid, wanneer u de wezenlijke gerechtigheid geweigerd hebt, die Zijn Zoon voor u verworven heeft, aan te nemen. Wanneer u kon opstijgen tot de poorten van de hemel en de engelen zeiden tot u: “Welk recht hebt u om hier binnen te komen?” en u dan zou antwoorden: “Ik heb gerechtigheid van mijzelf”, zo zou, voordat u binnengelaten zou worden, eerst eens moeten worden uitgemaakt of uw gerechtigheid op dezelfde trap stond als die van Christus, de Immanuel. Kan dat ooit zijn? Meent u, dat God ooit zal toegeven, dat zulk een leugen voor waarheid gehouden wordt? Zal Hij de armzalige zondaars gerechtigheid voor een namaaksel laten doorgaan van het fijne goud van Christus’ volmaaktheid.
Waartoe dan diende die fontein gevuld met bloed, wanneer u het niet nodig vond om gewassen te worden door dat dierbare bloed? Is Christus dan een overtolligheid? O, dat kan niet waar zijn! U moet Christus gerechtigheid bezitten of u bent nog onrechtvaardig en onrechtvaardig zijnde, bent u ook niet gered en niet gered zijnde moet u voor eeuwig verloren gaan. Wat! Is het dan daartoe gekomen, is dit dan uw besluit, dat ik in de Heere Jezus Christus moet geloven tot rechtvaardigheid; dat ik aldus moet gerechtvaardigd worden door het geloof? Ja, dat is het en dat is het geheel. Is er dan anders niets meer te doen? Wat? Moet ik dan maar op Christus vertrouwen en kan ik daarna leven zoals ik maar wil? Mijn vriend, u kunt niet in de zonde leven nadat u al uw vertrouwen in Jezus hebt gesteld; want de daad van het geloof brengt een verandering van de natuur en een vernieuwing van het hart met zich mee. De Geest Gods, welke u er toe leidde om te geloven, verandert evenzo ook uw hart.
U sprak daar van “te leven zoals u wilt”, o, u zult dan heel ander willen leven dan u nu doet. De dingen, die u voor uw bekering lief had, zult u haten wanneer u gelooft; en de dingen die u vroeger haatte, zult u liefhebben. Wel, u probeert goed te zijn, en u maakt grote fouten, omdat uw hart verre is van God en met Hem in vijandschap; maar wanneer het u gebeurt de zaligheid te ontvangen door het bloed van Christus, dan zal uw hart God liefhebben en dan zult u zijn geboden houden, en zij zullen u niet langer tegen de borst stuiten.
Een hartsverandering, dat is het wat u nodig hebt en die zult u nooit deelachtig worden dan door het genadeverbond. Er staat geen woord over wedergeboorte in het oude verbond. Daarvoor moeten wij in het nieuwe zijn. Ik bedoel met het oude verbond niet het Oude Testament, maar het werkverbond, het verbroken werkverbond. Maar wilt u horen van het nieuwe verbond in het Oude Testament?
Luistert onder andere naar dit heerlijke woord, deze prachtige belofte: “Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden: van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlezen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u, en ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en mijn rechten zult bewaren en doen”. Zo spreekt God door de profeet Ezechiel.
Dit is een van de grootste verbondsbeloften, en de Heilige Geest past die toe op Zijn uitverkorenen. O, dat de Heere u spoedig overtuigt van die grote noodzakelijkheid om in Christus te geloven, opdat dan deze belofte en alle andere uit het genadeverbond aan uw ziel worden toegepast en in u vervuld. De Heere zegene u! Geest van God, zend Uw zegen, Uw vertroosting neder en laat deze geringe woorden, in zwakheid gesproken, om Jezus wil vruchtbaar worden voor vele harten.
Amen.