Wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Jesaja 43:2b
Voordat wij deze tekstwoorden behandelen, moet u inzien dat wij, ben ik bang, in het algemeen niet dankbaar genoeg zijn als de Heere God ons genadig voor zo’n vreselijke ramp bewaart. Het is immers geen kleine beproeving, als je ‘s nachts wakker schrikt van de uitroep “brand! ’ en je in gevaar bent; als je je bezittingen in de vlammen ziet verteren en je jezelf, met man en kinderen, ternauwernood kunt redden. Nee, wij hebben de Heere niet genoeg kunnen danken toen het Hem behaagde dit bedehuis te sparen; toen de vlammen aan alle kanten hebben gewoed en deze tempel van aanbidding overal door het vuur werd omringd.
Zou het ons niet passen Hem te danken voor de bewaring van onze woningen, Hem te danken voor de kalme en ongestoorde rust van de slaap, Hem te danken nu wij, te midden van Zijn almachtige hoede, mogen ‘uitgaan en ingaan en zekerlijk wonen’? Of zijn er misschien onder u, mijn hoorders, die aan de woede van het vuur mochten ontkomen? Mochten zij dan de Heere niet alleen danken voor Zijn goddelijke bewaring, maar ook Zijn goedheid prijzen dat Hij hen als een brandhout uit het vuur heeft willen rukken. Mochten wij allen de Heere grootmaken en verheerlijken, nu de Heere ons heeft willen sparen. Terwijl zoveel anderen door de vlammen werden verteerd! Immers zijn het ‘de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn’, dat Hij ons dag aan dag bewaart en nacht aan nacht behoedt voor de woede van het vuur.
En toch, de bewarende hand van God wordt maar al te vaak, ook in zoveel andere gunstbewijzen, niet opgemerkt. Zou het ook in dit opzicht niet van ons gelden: Gods weldaden worden niet gewaardeerd, tenzij wij ze missen en Zijn bewarende hand niet erkend, tenzij die wordt weerhouden? Mochten wij de Heere toch danken, omdat Zijn goedertierenheden groot en elke morgen nieuw over ons zijn. Opdat de Heere ons niet Zijn misnoegen betoont en ons vanwege onze ondankbaarheid zeker zal straffen met de roede van Zijn hand. Dan pas zouden wij, te midden van de diepste smart en van Zijn rechtvaardige kastijdingen, die zegeningen terugwensen die wij vroeger onopgemerkt en ondankbaar ontvingen. Ik wilde dit vooraf opmerken, omdat de oordelen van God die op aarde zijn, ons wel eens kunnen doen sidderen en beven; terwijl de Heere nog altijd met welgevallen op ons neerziet en ons niet straft naar onze zonden. Daarvoor kunnen wij Hem nooit genoeg danken.
Laten wij nu de tekst overdenken. Het gaan door het vuur betekent hier: de zwaarste beproeving en de hevigste smart. In het begin van ons teksthoofdstuk vindt u die beschreven als: ‘gaande door het water’. Dit duidt op de overstelpende invloed van smart waarmee de ziel nu en dan als het ware wordt overstroomd. Dan is zij gelijk aan een man die in de golven verzinkt. We lezen immers in vers 2: ‘Wanneer gij zult gaan door het water (…) en door de rivieren …’ Ik zie dit als de bergstroom, die met zijn felle kracht vaak in staat is een mens als in de golven te doen wegzinken. Als ik echter de tekstwoorden in zijn verband lees, dan is er de belofte bijgevoegd: ‘Ik, de Heere, zal bij u zijn’, of: ‘de wateren zullen u niet overstromen’. Het gaan door het vuur betekent niet zozeer de overmeesterende, als wel de verterende en verwoestende kracht van de beproeving en verdrukking.
Hoewel het beeld levendiger en krachtiger is, is het toch net zo beangstigend als het eerste. En toch, hoe levendig, hoe beangstigend het ook mag zijn, het is toch nauwelijks sterk genoeg om de vele beproevingen, de vele smarten en moeitevolle omstandigheden aan te tonen waaraan de gemeente des Heeren, waaraan Gods volk vaak blootstaat. Wij moeten echter ook letten op de rijkdom van de belofte, die zó gelijk is aan het beangstigende van ons voorbeeld. Tegelijk moeten wij het hoge voorrecht waarderen dat wij, te midden van gevaar, mogen opzien tot Hem Die ons behoedt en bewaart. Hij zal de belofte vervullen: ‘Wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’
Volg mij aandachtig als wij drie bijzonderheden nagaan.
Wij beschrijven u:
1. Hoe beangstigend het gaan door het vuur is;
2. Het vreselijke gevaar om verbrand te worden;
3. De uitnemende, dubbele verzekering: ‘Gij zult niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’
Mag de Geest van onze God mij bekwamen om, zonder het grote gevaar voor u te verbergen, u óók te wijzen op Hem, Wiens beloften ja en amen zijn. Opdat er ook nu velen zouden worden toegebracht die eenmaal uit genade, na veel beproeving en smart, na veel moeite en leed, de kroon mogen ontvangen in de hemel der heerlijkheid, met een grote schare die niemand tellen kan. Daar zullen zij met de verloste schare die uit de verdrukking kwam, bekleed worden met witte klederen, door Hem Die ons voorging in de school van het lijden en ons gekocht heeft met Zijn bloed.
1. Hoe beangstigend het gaan door het vuur is
De weg die de schare van Gods uitverkorenen door dit leven heeft te bewandelen, is nooit de gemakkelijkste. Ik zie de velden omgeven van vuur, ik zie het weiland omringd door de vlammen, zelfs zijn de hemelen gelijk aan een fornuis en de wolken schijnen eerder bestemd te zijn voor het vuur dan voor het water. Dwars door dit weiland ligt het voetpad naar de hemel en onder die vlammende hemel vervolgt de hele gemeente des Heeren steeds haar weg Zij staarde vanaf het begin in het vuur; en als zij eenmaal in heerlijkheid de Heere Jezus tegemoet gaat en het einde van alle dingen zal gekomen zijn, zal alles voorbij gaan en met vuur verbranden.
De allereerste gemeente werd vervolgd in Abel. Kaïn strekte zijn hand naar hem uit en sloeg zijn broer Abel dood. En toen de kinderen van Seth door God uitverkoren werden, werden zij ongetwijfeld beschimpt en gesmaad door Kaïns nakomelingen. Noach, de prediker der gerechtigheid, verdroeg, 120 jaar lang, de hardheid van het hart en de zorgeloosheid van een onbedachtzame wereld. En ook hij werd met de zijnen, als het overblijfsel van Gods gemeente in later dagen, aan beschimping en vervolging van mensen blootgesteld.
Toen God de aarde door de zondvloed had verdelgd en heel het menselijke geslacht in de ark besloten was, toen zal de gemeente in de ark zeker veilig en voor vervolging bewaard zijn geweest? Maar nee! Wij lezen immers hoe Cham, zo vreselijk was zijn goddeloosheid, de gebreken van zijn vader openbaarde.
Of wij nu het leven van Abraham, van Izaak of van Jakob en hun geschiedenis nagaan, van toen af is dit woord waarheid geworden: ‘Die uit het vlees geboren is, vervolgt hem die uit de Geest geboren is.’ Of wij nu stilstaan bij de geschiedenis van Israëls volk, toen zij bij de tichelovens dienden, of dat wij het uitverkoren volk van God omringd zien door de roofzuchtige Amalekieten – telkens zult u zien dat Gods volk de weg naar Kanaan te midden van moeite en smart bewandelt. Let op David en Saul, op Hizkia en Sanherib, op de gelovige aanhangers van de Heere, die na hun ballingschap de tempel wilden herbouwen; en let op Sanballat, op de Macabeeën en Antiochus Epiphanes en u zult steeds dodelijke vijandschap ontdekken. Dit bevestigt dat de geestelijke broeder door de vleselijke broeder vervolgd wordt. U zult zien hoe de wereld het volk van God haat en zal blijven haten, kwellen en vervolgen; terwijl Gods uitverkorenen hun moeitevolle weg door dit leven, te midden van het vuur van de beproeving en de smart moeten bewandelen, totdat zij eindelijk ingaan in de eeuwige rust.
Toon mij het verblijf van de gemeente van God, en ik verzeker u dat de hitte van het vuur niet ver van haar verwijderd is. Toon mij de vriend van de God van Abraham, en ik zal u de vijand aanwijzen die gereedstaat hem te grijpen en te vervolgen. Het Koninkrijk der hemelen werd geweld aangedaan; niet alleen door de vrienden van de Heere Jezus Christus die het wilden nemen, maar ook door Zijn vijanden, die het wilden aanranden. Vanaf het bloed van Abel tot op het bloed van Zacharia, de zoon van Barachia (Matth. 23:35), was de weg van Gods uitverkorenen een weg van bloed. Wie is in staat om, van die dag af, het lijden en de smart van Gods volk te beschrijven? Sinds de Heere Jezus Christus Zich heeft opgeofferd, ook als onze Verlosser, hebben Zijn uitverkorenen steeds moeten ervaren dat zij niet van de wereld zijn en dat de wereld hen niet liefheeft, omdat zij van de wereld niet zijn.
Stéfanus bezweek in de dagen van de apostelen onder de steenworpen van zijn vijanden en Jakobus werd gedood met het zwaard. Anderen werden gepijnigd en vele gelovigen werden verstrooid. Rome stelde zich als de gevreesde vijand teweer. De bloeddorstige Nero zag met welgevallen het bloed stromen van zoveel christenen. Degenen die gelovig de Heere beleden, liet hij met pek besmeren en in zijn hof verbranden om hen, in letterlijke zin, lichten van de wereld te laten zijn, zoals zij dat ook in geestelijke zin waren. De onderaardse begraafplaatsen kunnen getuigen van hun smartelijk leven en het Kapitool, de tempel van het oude Rome, is getuige van hun gruwelijke dood. De oude kerkers, waarvan er nog enkele te vinden zijn, kunnen getuigen van hun martelingen. En de vele met bloed bevlekte holen vertellen hoe zij hun leven hebben overgehad voor de Heere Jezus.
Als zulke landen konden spreken, als de aarde het bloed kon opgeven dat zij heeft ingedronken, dan zouden wij met meer ernst en nadruk moeten herhalen: ‘De vleselijke broeder voert strijd met de geestelijke broeder’ en ‘de weg der vromen is moeitevol en smartelijk’. Sommigen van hen werden gemarteld, anderen uit elkaar gescheurd, weer anderen gestenigd of verbrand. Maar zij hebben alles schade en drek geacht, om de uitnemendheid van Christus Jezus, hun Heere. Met slechts enkele uitzonderingen waren alle Romeinse keizers wrede vervolgers; en de christenkeizers waren net zo goddeloos als de heidenen, want zij waren geen christenen, net zomin als zij, naar ik meen, leden van een christengemeente waren.
De christengemeente, en voornamelijk zij waarvan ook wij nog leden zijn, heeft zich onbesmet bewaard en is ook nooit in een verbond getreden met de kerk van Rome. Zij bestaat tot op de huidige dag en ‘de poorten der hel zullen haar niet overweldigen’. Toch heeft zij allerlei leed moeten verduren, want zoals zij de Heere hebben vervolgd en versmaad, zo zullen de vijanden ook u versmaden en vervolgen. Of de heersende kerk nu christelijk of antichristelijk was, de gemeente van Christus is altijd een prooi van vervolging geweest. De gemeente zelf vervolgde nooit en bleef altijd staande, hoewel zij afkerig was van alle wetten van de staat, die het geweten van de mens aan banden wilde leggen. Toch werd de gemeente altijd vervolgd en versmaad. Nu zij tegenwoordig iets ruimer kan ademhalen, heeft zij dit wellicht te danken aan de handhaving van haar gevoelens en aan de handhaving van vrede en rust.
De gemeente van Christus werd altijd vervolgd. Denk aan de gemeente in Schotland en u zult zien hoe zij zich moest verbergen in het gebergte; en hoe zij het Woord van God daar overdacht om ruwe soldaten te ontvluchten. Denk aan de gemeente in Engeland, die niet in de Domkerk maar in de kerkers verbleef; die niet onder de groten en edelen die haar vervolgden maar onder de arme en nauwgezette mensen leefde, en vervolgd werd. Of zoals een van onze predikanten, ten tijde van Cromwell of vóór hem, getuigde: ‘Wenst u de dronkaards of de ergste zondaars te vinden? Zoek ze dan in de kerk of in de staat. Maar wenst u gelovige, godvrezende christenen te zien, zoek ze dan in gevangenissen en ondergrondse holen.’
Van de vroegste tijden af wordt de gelovige volgeling van Christus door zijn vijanden versmaad en vervolgd. Hij die in waarheid de Heere Jezus toebehoort en in gemeenschap met de Heere leeft, wordt bij de mensen niet geëerd. Wat hij doet is in hun ogen immers niet redelijk of betamelijk. Hij die zijn kruis opneemt en Christus navolgt, wordt veracht en versmaad. Hij die de waarheid in Christus Jezus gelovig omhelst, wat naar hun mening niets dan een hersenschim of leugen is, wordt met een verachtelijk schouderophalen veracht en miskend.
Zo zien wij dan dat de vrienden van de Heere altijd omgeven zijn en vervolgd worden door hun vijanden. De christen is hier niet thuis. Hij moet niet vergeten dat hij een pelgrim en een vreemdeling op aarde is. Hij is gelijk aan een vogel die zijn plaats is kwijtgeraakt; al de vogels die hem omringen zijn tégen hem, omdat hij als een gespikkelde of anders getekende vogel niet tot de gewone vlucht behoort. Onze Heere en Heiland getuigt immers: ‘Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld [u] liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld’ (Joh. 15:19). De Heere werd óók gehaat omdat Hij niet van de wereld was.
De ware christen is een vreemdeling, die een andere taal spreekt en geheel en al van de wereldling verschilt. Daarom is zijn voetpad zo oneffen en zo moeilijk, daarom ervaart hij zoveel tegenstand, daarom wordt hij zo versmaad. Het genot en de blijdschap van de christen is regelrecht in strijd met de vreugde van de wereldling. Daarom verwondert het ons niet dat hij hem tegenstaat. Daarom haat hij het Evangelie, omdat het strijd voert tegen de boze lusten van het vlees. Die dan in waarheid een christen wil zijn, zal het zich moeten laten welgevallen dat hij bespot wordt door de goddeloze; en dat hij vervolgd wordt om Christus’ wil, wanneer hij uitkomt voor zijn geloof en de zondaar probeert terug te brengen van zijn dwalingen.
Hoezeer de christenen ook werden vervolgd en beproefd en hoe hun weg ook een weg van bloed en een gaan door het vuur is geweest, toch staan zij in de kracht van Hem Die het Hoofd is van de gemeente. Hun voeten zijn geschoeid met ijzer en koper. Zij moeten lijden in navolging van hun Heere. Hun weg is geen weg met bloemen bestrooid. Christus verloste ons door Zijn gehoorzaam lijden en sterven, Hij kocht ons met Zijn bloed te midden van de hevigste zielsangst. Het bloed van Christus gaf de wereld getuigenis van Zijn lijden en van Zijn benauwdheid.
U kunt gerust de dood van vele christenen in Madagaskar bewenen, die daar werden vermoord. Maar wees niet geheel verslagen, want langs die weg groeit de gemeente des Heeren meer en meer. Noem het geen verlies als de beste predikanten en de krachtigste Evangeliedienaars worden vermoord. Zij hebben hun bloed wel doen stromen, maar de overwinning is behaald en door elk van hen wordt er een parel gehecht aan de kroon van Christus. Hun dood draagt de heerlijkste vruchten. De moedige en gelovige christen openbaart des te meer moed, naarmate het vuur hem meer omringt. Hoe heviger het geschut zich laat horen, des te meer ontwaakt zijn moedig vertrouwen op de Voleinder des geloofs. Als er een held valt, dan verrijst er een ander uit zijn as. De gevaarlijke post is een erepost en daarom willen vele anderen de plaats van de gesneuvelde held innemen. Mijn vrienden, al kan de weg door het vuur beangstigend zijn, hij is toch geschikt om grote vorderingen te maken. En bovendien, hoe moeitevol die weg ook kan zijn, hij leidt niet alleen tot de hoogste heerlijkheid, maar God wordt erdoor verheerlijkt.
Lieve vrienden, wij zullen de Heere waarschijnlijk niet veel verheerlijken, omdat we ook niet veel te lijden hebben. De bloedrode kroon van de martelaar zou de gelovige zo jaloers moeten maken, dat hij er bijna om zou treuren dat hij die kroon ook niet mag dragen. Want wat hebben wij te lijden? Men kan ons lasteren. Maar wat zegt dat? Men beschuldigt ons misschien van een misdaad. Maar wat betekent dit voor hem, wiens geweten zuiver is voor God? Wat gaat het hem aan, al zouden alle leugenaars op aarde of uit de hel tegen hem losbarsten? Hij kan dat alles kalm en rustig verdragen, omdat het niets is.
Het schaamrood stijgt mij naar de kaken, als ik het boek der martelaren lees. Hoe moedig hebben onze grote hervormers voor de Heere gestreden en de overwinning behaald in Zijn kracht! Wij leven in een tijd dat wij God nauwelijks, althans niet door veel lijden en strijden, kunnen verheerlijken. Wij hebben zoveel te doen, maar zo weinig te lijden. Wij kunnen onze liefde voor Christus niet zo laten zien als zij. Zij genoten de hoge eer en het werd hun vergund om God en de Heere Jezus te verheerlijken, te midden van het vuur. Als u in dat licht naar hen kijkt, zult u met mij moeten toestemmen dat ‘onze lichte verdrukkingen zeer haast voorbijgaan’. Zij schijnen als niets, als u let op het ‘uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid’ dat zij in en door de Heere Jezus ook u zullen aanbrengen. Daarom, zoals de gemeente van Christus in het algemeen de moeitevolle en soms smartelijke loopbaan ten einde toe moet lopen, zo moet ook elke christen persoonlijk door de vuurbrand van de beproeving gelouterd worden, om eenmaal te worden gekroond in de hemel der heerlijkheid, want:
Het smart’lijk lijdenspad alleen,
Dat leidt ons naar de hemel heen,
Daar wordt noch smart noch leed gekend,
Als Jezus onze vreugd’ volendt.
Eerst het kruis en dan de kroon. Eerst lijden en dan heerlijkheid. Eerst strijden en dan overwinnen. Laat het u niet verwonderen als ook u zwaar beproefd wordt, als velerlei wederwaardigheden in dit leven uw deel zijn. U kunt er niet buiten en u moet ze ondergaan: ze zijn nuttig voor u. Ze zijn net zo zeer het deel van de goddeloze als van de rechtvaardige. Hebt u tegenspoed, of teleurstelling op teleurstelling? Betreurt u het gemis van tijdelijke goederen, of merkt u dat het u fnancieel minder voor de wind gaat? Laat het u niet terughouden van de smalle weg die ten hemel leidt.
Of hebt u erger dan dit, misschien een zware verzoeking, of bent u wellicht door een familielid blootgesteld aan zonden? Welnu, dan moet het zo zijn. Ook dat heeft de Heere naar Zijn wijsheid nodig voor u geoordeeld. U moet de vuurproef doorstaan, opdat u na die vuurproef als het goud bevonden mocht worden dat zeven maal is gelouterd. Of hebt u misschien inwendige strijd en smart? Geloof mij, het is het deel van vele gelovigen. En wat meer zegt: u zult de aanvallen van de satan moeten verduren, de valleien van de schaduwen des doods moeten doorgaan en zoals Christen in De Christenreisvan John Bunyan, met Apollyon moeten strijden. Want waarom zou u zich buiten de strijd houden?
Wilt u de top van gindse heuvel bezoeken? Dan zult u die moeten beklimmen. Wilt u de kroon van het eeuwige leven beerven? Strijd dan ook om in te gaan. Laat geen moeilijkheden, bezwaren of hindernissen u terughouden. Is uw pad moeilijk, dank er God voor. Geeft de Heere u lijden, dank er God voor. Zijn er veel bezwaren en hindernissen, overwin ze door geloof. Maar laat ze u nooit ontmoedigen. Houd altijd goede moed. Wacht op de Heere. Vergeet toch nooit dat de Heere beloofd heeft u niet voorbeproeving, maar inbeproeving te bewaren. Er staat niet geschreven dat Hij u voorhet vuur, maar inhet vuur zal bewaren. Er staat niet dat Hij het vuur zal uitblussen, maar er staat: ‘Gij zult niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’ Onthoud dat u in deze wereld velerlei verdrukking zult hebben, maar vrees niet. Volg de overste Leidsman en Voleinder des geloofs maar, ook al gaat dat door bruisende golven of vuurvlammen heen.
2. Het vreselijke gevaar om verbrand te worden
Wij beschrijven ten tweede het vreselijke gevaar om verbrand te worden. De belofte in onze tekst is gegrond op een profetie, die daarop volgt. Wanneer ik Jesaja 43 verder lees, dan zie ik meteen hoe de Heere God Zijn volk, zowel vroeger als later en dus ook in de toekomst, harde lessen leert. Hoewel de oordelen over Egypte, Ethiopië en Seba achter ons liggen, verrijzen er toch nog beangstigende beelden voor onze geest. De Heere roept ons, uw predikanten, om in Zijn wijngaard te arbeiden en een volk te vergaderen naar Zijn welbehagen. ‘Vrees niet,’ zegt de Heere, ‘al zou u ook in uw ambtsbediening door een vuur gaan.’ De Heere zegt tot het noorden: ‘Geef en tot het zuiden: ‘Houd niet temg; breng Mijn zonen van verre, en Mijn dochters van het einde der aarde.’ Maar zoals Farao ten tijde van Israël sprak: ‘Ik zal dat volk niet laten gaan’, zo blijft de vader der leugenen van den beginne jaloers op de vele mensen die de Heere van de opgang zal brengen en van de ondergang zal verzamelen.
Het kan dus niet anders, of de kinderen van God moeten door een vuur, het vuur van de beproeving. Eenieder die verlost wordt van de slavernij van de wereld, moet door het vuur; zoals zij die van de Egyptische slavernij verlost werden, door het water zijn gegaan. Dat vuur waarover de profeet spreekt, is geen dichterlijke fctie, maar werkelijk vuur. Dat vuur zal verteren! En als het de gelovige niet verbrandt, dan ligt het niet aan de kracht van dat vuur, maar dan komt dat door een bovennatuurlijke kracht en bewaring van de gelovigen door een hogere macht.
Mijn vrienden, de gemeente des Heeren heeft het ervaren dat de vervolging een vuur is dat verteert. Hoeveel dienstknechten van God hebben hun kudde verlaten toen de verdrukking nabij was! Toen koning Eduard VI op de troon was, waren er velen die beleden protestanten te zijn, velen die rechtvaardiging door het geloof predikten. Toen koningin Maria terugkwam, was de vicaris van Braij de enige die zijn standplaats probeerde te behouden. Toen koningin Elisabeth weer op de troon zat, waren er velen die het hervormde geloof waren toegedaan. Later echter, toen degenen die tot hiertoe de christelijke vrijheid in de gemeente van Engeland hadden, werden verdreven, waren er velen die het prelaatschap haatten. Terwijl anderen, die de oude puriteinse leer aanhingen en zagen dat hun leven in gevaar was, hun toevlucht namen tot de wereld en het wereldse en zich verder niet druk maakten om de toekomst. Velen verlieten de gemeente, zoals Demas de apostel Paulus verliet. Velen konden de vuurproef niet doorstaan. Zij wilden de Heere Jezus volgen met zilveren schoenen, maar niet barrevoets. Zij hadden er niets op tegen Hem te volgen naar Zijn troon, maar wilden niet naar Zijn kruis. Zij hadden niets tegen het uitnemend eeuwig gewicht van Zijn heerlijkheid, maar het kruis van verdrukking was te zwaar voor hun krachten.
Vervolging is een vuur dat verteert en verbrandt. Maar er is meer. Overal om mij heen zie ik zonde en ongerechtigheid. De vlammen verspreiden zich naar alle kanten en eisen voortdurend nieuwe slachtoffers op. Geen enkele klasse van mensen wordt ontzien; zowel het koninklijk paleis als de onaanzienlijke hut, zowel het trotse beursgebouw als de stille bedehuizen kunnen niet aan de vlammen ontkomen. De ongerechtigheid en zonde, waarvan de besmetting even beangstigend is als het vuur, omringt ons overal, ook te midden van de heiligste bezigheden. Wij gaan voortdurend als door het vuur.
Uw predikanten staan zoals de vele Godsgetuigen in het midden van het vuur, om stromen van levend water uit te storten op de brandende lava. Als wij dat vuur niet kunnen blussen, kunnen wij op z’n minst voorkomen dat het vuur zich uitbreidt. Er zijn jonge mensen, waarvan de jeugdige hartstochten, hoe licht ontvlambaar zij ook kunnen zijn, nog niet in brand zijn geraakt. Zij verkeren onophoudelijk in gevaar en wij mogen wel roepen: ‘Brand! Brand! ’ Met dat woord kom ik tot jullie, jongeren die steeds omgaan met losbandige vrienden. Met dat woord kom ik tot jullie, die steeds verleid worden tot zonden. En tot u, die blootstaat aan de beschimping en de smaad van goddelozen. Geve de Heere dat u niet bezwijkt te midden van de verzoeking.
Zovele anderen zijn al bezweken en gingen het verderf tegemoet! Wie zal ze tellen, die vele duizenden die de verzoeking van de satan niet hebben kunnen weerstaan! Dat is een vuur dat verteert. Velen getuigden: ‘Ik wil een pelgrim zijn’, maar toen zij Apollyon tegenkwamen, draaiden zij zich om en gingen terug Velen trokken het harnas aan, om daarna de strijd weer op te geven. Velen sloegen de hand aan de ploeg en zagen om. Meen toch niet dat er slechts één zoutpilaar is. De huisvrouw van Lot is niet het enige voorbeeld, want wie zal de duizenden tellen die, net als zij, hebben omgezien naar de vlakte van Sodom; en die, net als zij, zijn blijven staan voor wat zij waren: verloren zielen, verloren zondaars, als zij zich niet bekeren.
Besef het grote gevaar waarin u dagelijks verkeert, alsof u onophoudelijk in het vuur bent. Als u meent de hitte van het vuur te kunnen verdragen, let dan op uzelf! Want als u op eigen kracht steunt en geen betere, sterkere rots voor uw hart kent, dan zullen de vlammen u in een ogenblik verteren. En wat zal het zijn, als u eenmaal ontwaakt in de eeuwige rampzaligheid, waar het vuur niet wordt geblust en de worm niet sterft in eeuwigheid? Het is beter hier nog door het vuur te gaan en Hem tot uw deel te hebben, Die de jongelingen heeft bewaard in de brandende oven, dan eeuwig smart te hjden in de hel.
3. De uitnemende, dubbele verzekering
Ten derde overdenken wij de uitnemende en dubbele verzekering: ‘Gij zult niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’
Dr. Alexander, een uitstekende Amerikaanse exegeet, beweert dat de vertaling niet juist is, omdat beide uitspraken een tegenstrijdige opklimming te kennen geven: ‘Gij zult niet verbranden’ en vervolgens: ‘en de vlam zal u niet aansteken.’ Toch treft het mij dat wij in de tweede uitspraak een hogere graad van opklimming kunnen opmerken. ‘Gij zult niet verbranden’, namelijk: het vuur zal u niet schaden, want ‘de vlam zal u niet aansteken’. Dat is net als bij de drie jongelingen in de brandende oven. Daar lezen wij immers dat geen haar van hun hoofd werd verzengd en dat de hitte van het vuur hen niet deerde.
De gemeente des Heeren werd aan vele vuurproeven blootgesteld. Toch is de hitte van het vuur niet alleen niet sterk genoeg geweest, maar de gemeente heeft bovendien in die beproevingen niets verloren. Hoezeer zij werd vervolgd, hoezeer de vijanden haar meenden te kunnen kruisigen en doden, zij leeft nog tot op de huidige dag. U kunt mij niet één natie aanwijzen, waaruit men de gemeente van Christus volledig heeft kunnen verdrijven. Spanje meende in de meest langdurige wreedheden hierin te zijn geslaagd, maar telt nog enkele gelovigen, als zovele doornen tegenover het bijgeloof.
Na de gruwelijkste moorden durfde men zich wijs te maken dat de sekte van de wederdopers daar volledig was uitgeroeid. Maar onze goede en achtenswaardige broeder, Mr. Oneken, werd een middel in Gods hand om haar te doen herleven. Zij is zelfs verbreid door geheel Duitsland en in delen van Denemarken, Pruisen en Polen, ja, zelfs in Rusland. Ook zijn er zelfs in Zweden, waar men onder de Lutherse regering vele edicten tegen ons uitvaardigde om ons te vervolgen, in tien jaar tijd driehonderd kerken gesticht. Dit is onder meer een genoegzaam bewijs dat het bloed van de martelaren niet alleen de kiem en het zaad is geworden van de kerk; maar ook dat die kiem en dat zaad en de waarheid die uit God is, in eeuwigheid niet uitgeroeid zal kunnen worden.
De kerk van Christus zal niet alleen blijven bestaan, maar zij zal er ook volstrekt niets bij verhezen. Hoezeer Zijn gemeente te allen tijde werd vervolgd, geen enkel tarwegraan is er verloren gegaan. Zij is gelijk aan Israël, te midden van de Egyptische slavernij: hoe meer het volk des Heeren werd verdrukt, des te meer vermenigvuldigde zij. Werd er een bisschop ter dood gebracht? Dan kwamen er de volgende morgen tien anderen bij de Romeinse bewindvoerder, die zich bereid verklaarden om te sterven zoals hij. Zij gaven getuigenis van de hoop die in hen was. Werd er een vrouw in het openbaar gewurgd, of op de pijnbank gelegd, gemarteld en gedood, dan kwamen er daarop twintig andere vrouwen, die bereid waren om te lijden zoals zij, die zich verheugde in de verdrukking.
Is Maarten Luther niet als uit de as van Johannes Hus verrezen? Was de geloofsmoed van de vele hervormers, van die vele uitnemende mannen niet gelijk een zuurdesem die een ieder doortrok? Hoe meer zij werden vervolgd, des te meer werd hun geloof overgeplant in de harten van anderen. En evenals bij Israël werkte de verdrukking niets dan vermenigvuldiging Werd de vervolging van Wycliffe niet dienstbaar aan de verbreiding van zijn leer? Zelfs vele honderden jongeren, die op elke marktplaats in Engeland Lollards werken lazen, verklaarden Lollards geloof te zullen omhelzen en overal te verkondigen. Geloof mij, zo zal het zijn tot aan het einde der dagen. Geef een hond een slechte naam en hij zal de kop laten hangen. Maar geef de christen een kwade naam en hij zal het een eer vinden. Toen George Fox ‘een Quaker’ genoemd werd, wekte die naam bevreemding en spotlust. Toch nam het niet weg dat zijn volgelingen die naam overnamen en zichzelf ‘Quakers’ noemden. Men noemde de volgelingen van Whitefeld en Wesley ‘Methodisten’ en zij namen die titel aan, die hun zelfs een eer was.
Hoezeer zij ook werden vervolgd, hoezeer hun weg een weg door het vuur was, zij hebben er niets bij verloren, zoals zij er nooit bij zullen verliezen.
Tot het einde toe zal het blijven: de leer waarvoor onze vaderen bloedig hebben gestreden, is door hun hartenbloed zuiver bewaard.
Geloof mij, mijn vrienden, aan de gehele gemeente des Heeren zal uiteindelijk zelfs geen réuk van vuur meer zijn. Ik zie haar al komen als uit de vuuroven van de beproeving. Ik zie haar al de eindeloze heerlijkheid tegemoet treden met haar Heere en Heiland, terwijl de engelen, die haar in de brandende oven bewaarden, hun kleren nazien, die niet gescheurd of door de hitte van het vuur verzengd zijn. De aanvallen van de duivel hebben haar niets kunnen doen.
Als ook wij staande zijn gebleven, als het vuur van de beproeving ook ons heeft gelouterd, als de grote verdrukkingen ook bij ons een ‘uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid’ hebben gewerkt, als zij ook bij ons lijdzaamheid en geduld teweeg hebben gebracht, dan zal het ook voor ons wél zijn. Bent u in waarheid een kind van God, dan zult u bij de beproevingen niets verliezen, maar veel meer overwinnaar zijn door Christus Jezus, onze Heere. Eenmaal zult u dan de grootste schatten deelachtig worden door die enige en rijke Heiland, Die Zijn kracht in uw zwakheid verheerlijkt. U zult er niets bij verliezen, vanaf uw eerste beproeving tot de laatste vijand zal zijn tenietgedaan. U zult er niets bij verliezen, bij alles wat de Heere in Zijn voorzienigheid, bij alles wat de wereld in haar vervolging, bij alles wat de duivel u ooit zal kunnen opleggen, want: ‘Gij zult niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’
Misschien is er iemand in ons midden die de laatste drie, vier maanden zwaar werd beproefd. Beproeving op beproeving was zijn deel en alles scheen hem tegen te zitten. Hij is een nauwgezet, eerlijk en ijverig handelaar en toch schijnt hij bij alles wat hij doet, weg te kwijnen als sneeuw voor de zon. Waar anderen winnen, moet hij verliezen en het schijnt dat alles wat hij doet, moet mislukken. Als ik mij niet bedrieg, hebt u mij, nu ik over de vuurproef van de gelovigen gesproken heb, zeker wel toegeroepen: ‘Die moeitevolle weg heb ook ik moeten gaan en alleen God en mijn ziel weten hoe heet het vuur van de beproeving was, dat mij moest louteren en heiligen.’ Lieve vriend! Wellicht zond de Heere u om nu van mij te vernemen: ‘Wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden’ en wanneer uw beproevingen ten einde zijn, zult u ondervinden dat u er niets bij verloren hebt, want wat meer zegt: ‘De vlam zal u niet aansteken.’ Geloof mij, zoek uw troost alleen bij Hem, Die door lijden tot heerlijkheid is ingegaan, bij Hem Die voor u een betere schat heeft weggelegd, bij Christus Jezus in de hemel. Geve de Heere dat u het David kunt nazeggen: ‘Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw wet.’
Of misschien is er een jonge zuster in ons midden – en daarvan zijn er, helaas, velen in deze stad – die bezorgd de toekomst tegemoet gaan. U hebt de Heere Jezus lief, maar u bent zo arm en hebt moeite om in uw levensonderhoud te voorzien. Als de zon nog maar nauwelijks opkomt, bent u al aan het werk. U gunt zich bijna geen tijd om te eten en ’s avonds, als uw oogleden zwaar worden, moet u toch aan het werk. Uw verdiensten zijn zó gering, dat u er nauwelijks van kunt bestaan. Ik ken er wel honderden, die ons medelijden meer dan waard zijn, omdat zij hard moeten werken en zo weinig verdienen. Misschien is uw moeder gestorven, misschien bekommert uw vader zich niet om u, misschien hebt u geen vriend of vriendin, terwijl het eergevoel u ervan weerhoudt uw nood aan anderen te klagen of een offer van liefdadigheid te aanvaarden. Maar ik smeek u, mijn zuster, zoek uw troost in de woorden van onze tekst: u zult niet verbranden wanneer u door het vuur gaat en de vlam zal u niet aansteken. Dank er God voor als u staande bent gebleven in die beproevingen, in de vele verleidingen van deze wereld. Wees standvastig, altijd sterk in Hem Die u eenmaal zal bekleden met witte klederen, wanneer u uzelf rein en onbesmet hebt bewaard van de wereld. Volhard tot het einde toe en nogmaals: volhard, want de Heere ziet u. Hij zal uw sterkte en kracht vermenigvuldigen en met Hem zult u overwinnen.
Jonge mensen, vergeet toch niet wat er geschreven staat: ‘Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt. ’ En daarom, al zijn er veel beproevingen en verleidingen, de Heere redt u er altijd uit. Hou vast aan Hem Die u beveiligt in het soms moeilijke strijdperk van het leven. De Heere is getrouw en Hij zoekt u. Hebt u ook Zijn roepstem verstaan en bent u in waarheid tot Hem gevloden? Wie zal u dan kunnen scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus, onze Heere? Geen vijand op aarde, geen macht van de hel zal iets tegen u vermogen, als de Heere Jezus u als het brandhout uit het vuur heeft gegrepen, zodat u niet zult verbranden en de vlam u niet zal aansteken.
Lieve vrienden en u allen, wie u ook bent, heb dan altijd goede moed. Strijd om in te gaan, strijd tegen de zonde. Houd vast aan Hem Die de duivel heeft overwonnen, jaag naar de heiligmaking. Is uw weg een weg door het vuur heen? Die weg leidt ten hemel. Is uw pad kronkelend en oneffen? Daarboven blauwen de bergen van het hemels Jeruzalem. Is lijden uw deel? Hoe groot zal de heerlijkheid na het lijden zijn. En als u dan op uw sterfbed ligt en u denkt nog eens terug aan dat vuur van de louterende beproeving, aan al dat lijden en al die smart – als Christus dan uw deel en God uw Vader is, de hemel uit genade uw hoop, uw verlangen en uw uitzicht is, dan ontsluiten zich in de geest de poorten van Gods paradijs. En als dan de laatste vijand teniet moet worden gedaan, als het donkere dal van de schaduwen des doods nog moet worden betreden, dan snelt de Heere u te hulp en zegt: “Vrees niet, Ik ben het.’ “Wanneer gij door het vuur gaat, zo zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.’
Geliefden, wie van u is aan de zijde van de Heere? God alleen weet het, maar terwijl de God van hemel en aarde in de stem van de donder tot ons spreekt, moet u toch uw roeping en verkiezing blijven vastmaken. Het geldt hier immers een eeuwigheid en de zaligheid van uw zielen. Nog eens: Wie van u is aan de zijde van de Heere? U die het niet bent, let op uzelf en wees gewaarschuwd. Het vuur van de beproeving op aarde duurt tijdelijk, het helse vuur brandt tot in eeuwigheid en er is geen blussen mogelijk. Het vuur van de beproeving op aarde is nog te dragen, maar de smart van het helse vuur kan niet verkoeld worden, ook niet door één enkele druppel water. Het vuur van de beproeving op aarde is ter loutering en reiniging, maar het helse vuur werkt eeuwige, nooit, nooit eindigende wroeging en naberouw. En nu, geliefden, kies, kies heden, kies voor eeuwig. In de hemel zijn de heerlijke stralen van de Zon der gerechtigheid, in de hel zijn de woedende vlammen van het helse vuur. In de hemel is eeuwige blijdschap, in de hel is het tandengeknars van de verdoemde zielen tot in eeuwigheid. In de hemel is de kroon van overwinning, in de hel is de stekelige doornenkrans van naberouw en wroeging.
Heere Jezus, werk in ons, opdat wij U kiezen, U voor eeuwig toebehoren. Geef ons kracht en maak ons sterk onder lijden en beproeving. Help ons strijden, opdat wij overwinnen en U, naast de Vader en de Heilige Geest, eeuwig de eer geven van onze verloste zielen.
Amen!