Een preek uitgesproken op zondagmorgen 20 april 1856, door C.H. Spurgeon, in The New Park Street Chapel, Southwark.
Want het is onmogelijk voor hen die ooit verlicht zijn geweest, en de hemelse gave hebben geproefd, en de Heilige Geest deelachtig zijn geworden, en het goede Woord Gods en de krachten der toekomende wereld geproefd hebben, indien zij afvallen, hen te vernieuwen tot bekering; want zij hebben Gods Zoon voor zichzelf gekruisigd en te schande gemaakt. Hebreeën 6:4-6 (Engelse Vert.) KJV
Er zijn enkele plaatsen in Europa waar vaak oorlog wordt gevoerd, bijv. het koninkrijk van België, dat het slagveld van Europa genoemd zou kunnen worden. Overal in Europa heeft oorlog gewoed, maar op sommige ongelukkige plaatsen is strijd na strijd geleverd. Zo zijn er ook bijna geen Bijbelpassages die niet zijn betwist tussen de vijanden van de waarheid en haar verdedigers. Maar deze passage is, samen met een of twee andere, het bijzondere onderwerp van twist geweest. Dit is één van de teksten die onder de voeten van de controverse zijn terechtgekomen. En er zijn meningen over, zo tegengesteld als de polen. Sommigen beweren dat het het ene betekent, en anderen zeggen dat het iets anders betekent. We denken dat sommigen van hen enigszins in de buurt van de waarheid komen, maar anderen dwalen hopeloos af van de mening des Geestes. We beginnen deze passage met de intentie om hem te lezen met de eenvoud van een kind. En welke verklaring we er ook in vinden; als het iets lijkt tegen te spreken wat we tot nu toe hebben aangenomen, zijn we eerder bereid om welke doctrine van onszelf dan ook te verwerpen, dan dat we dat met één passage uit de Schrift zouden doen.
Als we naar de strekking van de hele passage kijken, lijkt het ons dat de apostel de discipelen voort wilde drijven. Want de mens is namelijk geneigd om het hemelse doel te missen. Als we eenmaal de eerste beginselen van het geloof hebben geleerd, de doop hebben ondergaan en de opstanding der doden verstaan, is er een neiging in ons om stil te blijven staan; om te zeggen: ‘Ik ben van de dood overgegaan naar het leven; hier kan ik mijn plaats innemen en rusten, terwijl het christelijke leven niet bedoeld is om stil te staan, maar om een wedloop te zijn, een voortdurende beweging. De apostel probeert daarom de discipelen aan te sporen om voorwaarts te trekken en hen met ijver de hemelse wedloop te laten lopen en hun blik op Jezus te richten. Hij vertelt hen dat het niet genoeg is om op een bepaalde dag een heerlijke verandering te hebben doorgemaakt – om op een bepaald moment een wonderlijke werking van de Geest te hebben ervaren; nee, hij leert hen dat het absoluut noodzakelijk is dat ze gedurende hun hele leven deze Geest bezitten – dat ze, zolang zij leven, voortgaan in de waarheid Gods.
Om hen, voor zover dat kan, te laten volharden, laat hij hen zien dat ze, als ze dat niet doen, zeer zeker verloren zullen gaan. Want er is geen andere zaligheid dan die God hen al gegeven heeft, en als die hen niet bewaart, verder brengt en vlekkeloos zal maken voor God, dan is er geen andere. Want het is onmogelijk, zegt hij, dat u, wanneer u eenmaal verlicht bent geweest en dan afvalt, weer opnieuw tot bekering wordt gebracht.
We zullen vanmorgen een paar vragen beantwoorden. De eerste vraag zal zijn: Wie zijn de mensen waarover hier gesproken wordt? Zijn het ware christenen of niet? Ten tweede: Wat wordt er bedoeld met afvallen? En ten derde: Wat wordt bedoeld met de bewering dat het onmogelijk is om hen opnieuw tot bekering te brengen?
1. Ten eerste beantwoorden we de vraag: wie zijn deze personen over wie het hier gaat? Als je Dr. Gill, Dr. Owen en bijna alle toonaangevende calvinistische schrijvers leest, beweren ze allemaal dat deze personen geen christenen zijn. Ze zeggen dat er hier voldoende wordt gesproken over een uitwendig christen, maar te weinig om een beeld te schetsen van een ware gelovige. Welnu, het lijkt me dat ze dit niet gezegd zouden hebben als ze geen bepaalde geloofsleer hadden hoog te houden; want een kind dat deze passage leest, zou zeker stellen dat de personen die hiermee bedoeld worden wel christenen moeten zijn. Als de Heilige Geest hier christenen wil beschrijven, dan zie ik niet hoe Hij duidelijkere bewoordingen had kunnen gebruiken dan hier nu staan.
ONZE TEKST SPREEKT VAN WARE GELOVIGEN
Hoe kan er van iemand gezegd worden dat hij verlicht is, de gave van de hemel heeft gesmaakt en deel heeft gekregen aan de Heilige Geest, als hij geen kind van God is? Met alle respect voor deze geleerde doctoren, ik waardeer ze en heb ze allemaal lief, maar het is mijn overtuiging dat ze zich hierin hebben laten meeslepen, en ik hoop te kunnen aantonen dat hier alleen ware gelovigen worden bedoeld. Ten eerste wordt er over hen gesproken als zijnde eens verlicht. Dit verwijst naar de verlichtende invloed van Gods Geest, die in de ziel wordt uitgestort op het moment van overtuiging, wanneer de mens verlicht wordt met betrekking tot zijn geestelijke staat, getoond wordt hoe slecht en bitter het is om tegen God te zondigen, laat voelen hoe volkomen machteloos hij is om uit het graf van zijn verdorvenheid op te staan, en verder verlicht wordt om te zien dat ‘uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd zal worden’ en dat de Christus aan het kruis de enige hoop van de zondaar is.
Het eerste werk van genade is het verlichten van de ziel. Van nature zijn we volkomen duister; de Geest werpt, als een lamp, licht in het duistere hart, openbaart zijn verdorvenheid, toont zijn droevige staat van ellende, en openbaart te zijner tijd ook Jezus Christus, zodat we in Zijn licht licht kunnen zien. Ik kan een mens alleen als echt verlicht beschouwen als hij een kind van God is. Wijst de term niet op een persoon die van God geleerd is? Het is niet de volledige christelijke ervaring, maar is het niet een deel ervan?
Nadat Hij ons heeft verlicht, zoals in de tekst staat, is het volgende dat God ons schenkt een voorsmaak van de hemelse gave, waarmee wij bedoelen de hemelse gave der verlossing, waaronder de vergeving van zonde, rechtvaardiging door de toegerekende gerechtigheid van Jezus Christus, wedergeboorte door de Heilige Geest, en al die gaven en genadehandelingen die de verlossing vergezellen in het prille begin van het geestelijke leven. Alle ware gelovigen hebben het geschenk van de hemel geproefd. Het is niet genoeg voor een mens om verlicht te zijn; het licht zou zijn ogen kunnen verblinden zodat hij in duisternis sterft; hij moet zowel proeven als zien dat de Heere goed is. Het is niet genoeg om te zien dat ik diep bedorven ben; ik moet proeven dat Christus mij kan verlossen van dat diepe bederf. Het is niet genoeg om te weten dat Christus de enige Verlosser is; ik moet Zijn vlees en Zijn bloed proeven en gemeenschap met Hem hebben.
Wij beschouwen hem als een christen die verlicht is en enige ervaring van genade heeft gehad, en wat deze grote ‘deïsten’ ook mogen zeggen, wij kunnen niet geloven dat de Heilige Geest kan verklaren dat de onwedergeboren mens verlicht is en de gave van de hemel heeft gesmaakt. Nee, broeders en zusters, als ik de hemelse gave heb gesmaakt, dan is de hemelse gave ook van mij; als ik de liefde van mijn Heiland heb ervaren, al is het nog zo weinig, dan ben ik een van Hem; als Hij me ooit in Zijn zoete weiden heeft gebracht en me het stille water en het malse gras heeft laten proeven, dan hoef ik niet bang te zijn dat ik geen kind van God ben.
De apostel gaat nog verder en noemt een hogere staat van genade, namelijk heiliging door deel te krijgen aan de Heilige Geest. Het is een speciaal voorrecht van gelovigen dat ze, nadat ze de gaven van de hemel hebben gesmaakt, deelgenoten worden van de Heilige Geest. De Heilige Geest woont in de gelovigen; Hij woont in de harten, in de zielen van de mensen; Hij maakt dit sterfelijke vlees tot Zijn woonplaats; Hij maakt onze zielen tot Zijn tempel, waarin Hij verblijft, en wij stellen (en wij geloven, op basis van Gods Woord) dat niemand deel kan hebben aan de Heilige Geest en toch onwedergeboren kan zijn. Waar de Heilige Geest woont, moet leven zijn; en als ik deel heb aan de Heilige Geest en gemeenschap met Hem, dan mag ik er zeker van zijn dat mijn verlossing gekocht is door het bloed van de Verlosser. Geliefden, als je de Heilige Geest hebt, hoef je niet bang te zijn; als je dat hebt wat je verlossing verzekert; als je door een innerlijke gemeenschap deel kunt hebben aan Zijn Geest, en als de Heilige Geest door een voortdurende inwoning in je woont, ben je niet alleen een christen, maar ben je door de genade tot volle wasdom gekomen. Je bent verder gegaan dan louter verlichting: je bent verder gegaan dan enkel smaken – je bent tot het feest gekomen en hebt deel gekregen aan de Heilige Geest.
ALS DIT GEEN GELOVIGE ZIJN, WIE ZIJN HET DAN WEL?
Maar opdat er geen misverstand over zou bestaan dat deze personen kinderen van God zijn, gaat de apostel naar een hoger stadium van genade. Zij ‘hebben het goede Woord van God geproefd.’ Nu durf ik te zeggen dat er hier een aantal goede christenen zijn die de hemelse gave hebben geproeft, maar die nooit ‘het goede Woord Gods’ hebben geproefd. Hiermee bedoel ik dat ze werkelijk bekeerd zijn, het hemelse geschenk gesmaakt hebben, maar niet zo sterk in genade gegroeid zijn dat ze de zoetheid, rijkdom en vettigheid kennen van het Woord dat hen zalig maakt.
Ze zijn door het Woord behouden, maar ze zijn nog niet tot die achting en liefde voor het Woord gekomen, het is nog niet hun voedsel geworden, zoals dat bij vele anderen wel het geval is. Het is het werk van God om het werk van genade in onze zielen te volbrengen, maar het is een ander werk van God om het aan ons te openbaren. Het is een groot goed dat het Woord in ons werkt, maar het is een ander goed om het op zo’n manier in ons te laten werken dat we dat Woord werkelijk proeven en ons er voortdurend in verheugen. Veel van mijn toehoorders zijn ware christenen, maar ze zijn nog niet zo ver dat ze zich verlustigen in de leer van de uitverkiezing. Het is voor hen nog geen delicatesse, zodat de kostbare leer van vrije genade, hun kracht en hun voedsel is geworden. Zij echter, over wie de apostel spreekt, hadden het goede Woord van God geproefd en ook de hemelse gave ontvangen; ze waren in zo’n toestand dat ze het goede Woord van God hebben liefgehad, het geproefd hebben; ja, het was hun zoeter geworden dan honing en honingraat. Dat Woord was hun rechterhand; ze hadden ‘het goede Woord van God geproefd’. Dus nogmaals; als dit geen gelovigen zijn – wie zijn het dan wel?
Maar deze personen gingen nog verder. Zij hadden het toppunt van godsvrucht bereikt. Ze hadden ‘de krachten van de komende wereld‘ ontvangen. Dit zijn geen wonderbaarlijke gaven die we in deze tijd niet meer zouden ontvangen, want het zijn krachten die de Heilige Geest aan de gelovige schenkt. Maar wat zijn deze krachten? De kracht van het geloof die de hemel beveelt om het te laten regenen, zodat de regen naar beneden stort, of de sluizen van de hemel sluit zodat het niet meer regent. Dan de kracht van het gebed, hetgeen een ladder opricht van de aarde naar de hemel en de engelen opdraagt om langs die ladder op en neer te gaan, om onze noden voor God te brengen en de zegeningen uit de hemel van boven naar ons te brengen. Verder, de kracht waarmee God Zijn dienaar begiftigt, wanneer Hij door Zijn Geest woorden in zijn mond krijgt en die hem kracht geven om anderen te onderwijzen en tot Jezus te brengen. Welke andere kracht er ook mag zijn – de kracht van de gemeenschap met God, of de kracht om met lankmoedigheid op de Mensenzoon te wachten – dit alles was eigen aan de personen over wie de apostel spreekt. Ze waren niet slechts kinderen, maar zij waren mannen; ze waren niet slechts levend, maar ze waren aangedaan met kracht; ze waren volwassen mannen met sterke spieren en krachtige botten; ze waren reuzen geworden in de genade, zij hadden niet alleen deel gekregen aan het licht, maar ook aan de krachten van de komende wereld. Welnu, dan moeten deze mannen, ongeacht de betekenis van de tekst, ongetwijfeld ware christenen zijn geweest.
WAT VERSTAAN WIJ ONDER AFVALLEN?
2. Nu komen we bij de tweede vraag: wat verstaat de apostel onder afvallen? We moeten onze vrienden erop wijzen dat er een groot verschil is tussen afvallen en vallen. Nergens lezen we in de Schrift dat als een mens valt, hij niet vernieuwd kan worden. Integendeel, we lezen: ‘De rechtvaardige zal zevenmaal vallen en weer opstaan,’ en hoe vaak het kind van God ook mag vallen, desondanks zal de Heere de rechtvaardige behouden; ja, al worden zijn botten gebroken, de Heere zal hem verbinden en weer op een rots zetten.
Hij zegt: ‘Keer weder, afkerige kinderen, en Ik zal uw afkeringen genezen,’ en al wendt de christen zich zo vaak en zo ver af, toch roept de almachtige genade hem toe: ‘Keer weder, keer weder, keer weder, en u zult een Vaderhart vinden.’ Hij roept Zijn kinderen altijd terug. Vallen is dus niet hetzelfde als afvallen. Laat me het verschil uitleggen; hoewel het gedrag van degene die valt hetzelfde is als degene die afvalt, is er een groot verschil tussen de twee. Ik kan me daar geen beter beeld bij bedenken dan de schijndood en de dood. Daar ligt een jong meisje; haar ademhaling is nauwelijks waarneembaar; ze kan zich niet bewegen en als haar hand wordt opgeheven, valt die meteen weer naar omlaag. Ze is koud en stijf: ze is schijndood maar niet dood. Daar ligt een andere, net zo koud en stijf als de eerste, maar met dit verschil – deze is dood. De christen kan dood lijken, zozeer zelfs dat anderen hem optillen om hem weg te dragen omdat ze denken dat hij dood is, maar dat is hij niet. Als hij gevallen is, zal God hem weer opwekken, maar als hij afgevallen is, kan zelfs God zelf hem niet redden. Want het is onmogelijk, indien de rechtvaardige afvallig wordt, hem wederom te vernieuwen tot bekering.’
Anderzijds is afvallig worden geenszins zondigen ten gevolge van plotselinge overrompeling en verzoeking. Wanneer Abraham naar Egypte gaat; vreest hij dat zijn vrouw van hem zal worden afgenomen en zegt: ‘Zij is mijn zuster.’ Dit was een zonde van overrompeling, waarvan hij later berouw kreeg, God heeft het hem vergeven. Hij was dus gevallen, maar niet afvallig geworden. Noach mag dan een zonde hebben begaan waardoor zijn nagedachtenis zelfs nu nog bedekt is met een zwarte vlek en ontsierd zal zijn tot het einde der tijden. Toch kwam Noach zonder twijfel tot belijdenis van zijn zonde en werd hij door vrije genade gered. Noach viel, maar hij werd niet afvallig. De christen kan afdwalen, maar hij zal terugkeren; en hoewel het een trieste, pijnlijke en slechte zaak is om door zonde overrompeld en overwonnen te worden, is er toch een groot verschil tussen deze zonde en de zonde die voortkomt uit een algehele afval uit de genade.
Dan is er dat duistere geval van David – een geval dat duizenden in verwarring heeft gebracht. Zeker, David leefde enkele maanden zonder een openbare belijdenis van zijn zonde te doen, maar hij had ongetwijfeld hartenpijn, want de genade had haar werk niet gestaakt: er was een vonk tussen de as die Nathan opwekte, waaruit bleek dat David niet dood was, anders zou de lucifer die de profeet aanbracht niet zo snel licht hebben gevat. En zo, geliefden, kan het zijn dat je een tijd in zonde hebt rondgewandeld en ver van God bent afgedwaald, toch ben je niet het karakter dat hier wordt beschreven, van wie wordt gezegd dat je onmogelijk gered kunt worden. Hoe ver je ook afgedwaald bent, je bent nog steeds de zoon van je Vader, waarvan de genade roept: ‘Verootmoedigt u, belijdt schuld; keert weder tot uw eerste man, want toen was het u beter dan nu. Keer weder, afkerige kinderen! keer weder!’
Afvallen is ook niet het verloochenen van de belijdenis. Sommigen zullen zeggen: ‘Nu is het gebeurd; eerst heeft hij Christus beleden en nu verloochent hij Hem; en wat nog erger is, hij durft zich te vervloeken en te vloeken, zeggende dat hij Christus nooit gekend heeft. Hij moet wel zijn afgevallen.’ Beste vriend, hij is gevallen, ellendig, vreselijk, heel diep gevallen; maar ik herinner me een geval in de Heilige Schrift van een man die zijn Heere en Meester verloochende, terwijl Hij Zelf bij hem was. Je herinnert je zijn naam; hij is een oude bekende, het onze vriend Simon Petrus! Hij verloochende zijn Heere met vloeken en schelden en zei: ‘Ik ken die Mens niet’, en toch zag Jezus hem nog aan. Hij was gevallen, maar niet afgevallen; want zie, slechts twee of drie dagen later staat Petrus bij het graf van de Meester en behoort tot de eersten die Hem zien na Zijn opstanding. Geliefden, zelfs als je Christus openlijk hebt verloochend, is er vandaag nog vergeving voor je als je met een schuldbelijdenis tot Hem terugkeert. Christus heeft je nog niet verworpen; Hij wil je nog steeds aannemen. Je bent niet afgevallen. Als dat zo was, zou ik niet tot jullie hoeven te prediken, want het is onmogelijk dat zij die afvallig geworden zijn, wederom vernieuwd kunnen worden tot bekering.
‘Maar,’ vraagt iemand ‘Wat is afvallen dan wel?’ Wel, er is tot nu toe nog nooit zoiets gebeurd, en daarom kan ik het vanuit waarneming niet beschrijven; maar ik zal u vertellen wat ik veronderstel dat het is. Afvallen zou betekenen dat de Heilige Geest geheel en al uit een mens wegtrekt – dat zijn genade geheel en al ophoudt; niet dat hij sluimert, maar dat hij ophoudt te zijn – dat God, Die aan hem een goed werk begonnen is, er geheel en al mee ophoudt – dat Hij Zijn hand geheel en al wegneemt en zegt: ‘Ziezo mensenkind! Ik heb u half zalig gemaakt; nu zal Ik u verdoemen.’ Dat is wat afvallen betekent. Het is geen tijdelijk zondigen. Een kind kan zondigen tegen zijn vader terwijl hij nog leeft, maar het afvallen is als het afhakken van het hoofd van het kind. Het is niet gewoon vallen, want dan kan onze Vader ons oprapen, maar het is vallen in een afgrond waar we voor altijd verloren zijn. Wegvallen impliceert dat de genade van God volledig van aard zou veranderen, dat God zou ophouden de Onveranderlijke, de Getrouwe te zijn, in één woord: dat God zou ophouden God te zijn.
ONMOGELIJK OM OPNIEUW TOT BEKERING TE KOMEN
3. Maar als een kind van God zou kunnen afvallen en als de genade in iemands hart zou kunnen ophouden te bestaan – en nu komt de derde vraag – ‘Dan’ zegt Paulus: ‘is het onmogelijk om zo iemand wederom te vernieuwen’. Wat bedoelde de apostel hiermee? Een uitstekend Bijbelverklaarder zei eens dat hij bedoelde dat het heel moeilijk zou zijn. Het zou inderdaad heel moeilijk zijn om iemand die afvallig geworden is wederom zalig te maken. Wij antwoorden daarop: ‘Beste vriend, er staat nergens dat het heel moeilijk is; er staat hier dat het onmogelijk is, dus besluiten wij dat het volstrekt onmogelijk zou zijn als zo’n geval als hier wordt verondersteld zich zou voordoen; onmogelijk voor de mens, en ook onmogelijk voor God; want God heeft Zich voorgenomen dat Hij nooit een tweede redding zal schenken om diegenen te redden die niet door de eerste zaligheid behouden is. Ik denk echter dat ik iemand hoor opmerken: ‘Het lijkt mij dat het voor sommigen mogelijk is om afvallig te worden,’ omdat er staat: ‘Het is onmogelijk degenen die afvallig worden, wederom te vernieuwen tot bekering.’ Wel, mijn vriend, ik wil voor een ogenblik in je stelling meegaan. Verondersteld dat je deze morgen een echte christen bent; laten we het eens toepassen op jezelf en kijken hoe het je zal bevallen.
ARMINIAANSE GEDACHTEN
Je hebt in Christus geloofd en je ziel aan God toevertrouwd, maar nu ben je bang dat je in een ongelukkig uur geheel zult afvallen. Denk hier eens over na. Stel je voor dat je naar me toe zou komen en me zou vertellen dat je bent afgevallen, hoe zou je het dan vinden als ik dan tegen je zeg: ‘Mijn vriend, je bent net zo verdoemd als de duivel in de hel!’ Want het is onmogelijk om je wederom te vernieuwen tot bekering?’ Je zou tegen me zeggen ‘Oh nee meneer, ik zal me weer bekeren en mijzelf bij de kerk aansluiten.’ Wel, dat is nu precies wat de Arminianen leren; maar het staat niet in Gods Woord. Als je eenmaal afvallig geworden bent, ben je net zo verdoemd als ieder ander die voor eeuwig in de afgrond is geworpen. En toch hebben we een man horen spreken over mensen die zich drie, vier en vijf keer hebben bekeerd en steeds opnieuw zijn wedergeboren.
Ik herinner me dat een goede man (ik neem aan dat hij het was) naar iemand wees die op straat liep en zei: “Die man is naar mijn weten drie keer wedergeboren.” Ik zou de naam van die persoon kunnen noemen, maar dat doe ik niet. Hij vervolgde: “En ik geloof dat hij wederom zal vallen,” zei hij, “want hij is zo verslaafd aan drank dat ik niet geloof dat de genade van God nog iets voor hem kan doen, tenzij hij geheelonthouder wordt.” Welnu, zulke mensen kunnen de Bijbel niet lezen; want terwijl hun leden kunnen afvallen en wederom vernieuwd kunnen worden tot bekering, zegt het Woord van God juist stellig dat dit onmogelijk is. Ik vraag aan mijn Arminiaanse vriend: ‘Zeg mij, gelooft u niet dat er zolang er nog leven is, ook nog hoop is?’ “Jazeker,” antwoordt hij: “Zolang de lamp blijft branden, kan de slechtste zondaar nog wederkeren.”
Wel, het is niet erg consequent om dit in één adem te zeggen met wat u ons zojuist vertelde, namelijk dat er mensen zijn die kunnen afvallen en daardoor in zo’n toestand geraken dat ze niet meer gered kunnen worden. Ik zou graag willen weten hoe u deze twee doctrines met elkaar in overeenstemming brengt; en totdat een ondernemend persoon de noordpool meeneemt en hem bovenop de zuidpool zet, kan ik niet zeggen hoe u dat voor elkaar krijgt. Feit is dat u gelijk hebt als u zegt: ‘Zolang er leven is, is er hoop’, Maar u hebt het mis als u beweert dat iemand die genade heeft ontvangen steeds in zo’n toestand terechtkomt dat hij onmogelijk gered kan worden.
Er blijven ons twee dingen over: ten eerste, om de stelling te bewijzen dat als een christen afvallig wordt, hij niet meer behouden kan worden; ten tweede, om te laten zien waartoe deze stelling nuttig is.
AFVALLEN IS GEEN VALLEN
I. Ik ga de reden aantonen dat wanneer een christen afvalt, hij niet valt; indien een christen ophoudt een kind van God te zijn, indien de genade in zijn hart geheel en al sterft, dan is de zaligheid voor hem een onmogelijke zaak geworden, dan is het onmogelijk hem ooit nog te vernieuwen tot bekering. Laat mij u de reden aantonen. In de eerste plaats is het onmogelijk wanneer je acht geeft op het werk, dat reeds afgebroken is.
Als bekwame bouwers een brug over een beek hebben gelegd; wanneer ze die hebben gemaakt van de beste bouwmaterialen en volgens de beste regels van de techniek, en het blijkt toch dat de fundering, met hoeveel zorg dan ook gelegd, de brug niet kan dragen, wat zeggen ze dan? ‘We hebben al onze krachten aangewend en gewerkt volgens de allerbeste bouwtechnische voorschriften, en toch zijn we er niet in geslaagd; we weten niet hoe we ons werk nog kunnen verbeteren of overtreffen, en dus komen we tot de conclusie dat er geen mogelijkheid is om een brug over deze beek te bouwen.’ Het is zoals de apostel zegt: ‘Deze mensen zijn ooit verlicht geweest; ze hebben ooit de invloed van de Heilige Geest ondervonden die hen hun zonde openbaarde: wat kan er nu nog gedaan worden? Ze zijn eens overtuigd geweest – is er iets beters dan overtuiging?
Belooft de Bijbel de arme zondaar nog iets meer, naast de overtuiging van zijn zonde, om hem de ellende van zijn toestand te laten voelen? Is er iets krachtigers dan het zwaard van de Geest? Als dat het hart van de man niet heeft doorboord; is er dan nog iets anders dat dat wel zal doen? Hier is iemand die onder de hamer van Gods wet is geweest; maar het heeft zijn hart niet gebroken; is er iets sterkers te vinden? De lamp van Gods geest had de krochten van zijn ziel verlicht: als dat niet voldoende is, waar kan men dan een andere vinden? Vraag de zon of zijn licht helderder schijnt als de verlichting van de Geest! Vraag het de sterren, hebben zij een licht dat helderder is dan het licht van de Heilige Geest? De schepping antwoordt nee. Als dat faalt, dan blijft er niets anders over. Deze mensen hadden bovendien geproefd van de hemelse gave; en hoewel ze vergeven en gerechtvaardigd waren, waren vergeving door Christus en rechtvaardiging (volgens deze veronderstelling) niet genoeg om hen te redden. Wat kan hen nog meer redden? God heeft hen verstoten; wat kan hen nog redden nadat Hij gefaald heeft hen hierdoor te redden? Ze hebben reeds geproefd van de hemelse gave: is er een grotere genade voor hen? Is er een mooier kleed dan het kleed van Christus’ gerechtigheid? Is er een doeltreffender bad dan die ‘fontein gevuld met bloed’? Nee. De gehele aarde roept: ‘Nee.’ Als het ene gefaald heeft, wat blijft er dan nog over?
GEEN ANDER MIDDEL TOT BEHOUDENIS
De personen waarover in de tekst wordt gesproken, hebben ook deel gekregen aan de Heilige Geest; als deze gave voor hen niet voldoende is, wat kan hun dan nog meer gegeven worden? Geliefden, als de Heilige Geest in je ziel woont en onvoldoende blijkt om je tot het einde toe te heiligen en te bewaren, wat kan er dan nog meer in je gedaan worden? Vraag de godslasteraar of hij een wezen kent, of hij zich een wezen durft voor te stellen dat hoger is dan de Heilige Geest! Is er een wezen dat groter is dan de Almachtige? Is er een kracht die groter is dan de kracht die in het pasgeboren hart van de gelovige woont? En als de Heilige Geest al gefaald heeft, o hemel, vertel ons dan waar we iets kunnen vinden dat Zijn kracht kan overtreffen? Als dat geen effect heeft, wat kunnen we dan nog proberen? Deze mensen hadden ook ‘het goede Woord van God’ geproefd; ze hebben de leer der genade liefgehad; die leer was in hun ziel binnengedrongen en ze hadden zich ermee gevoed. Welke nieuwe leerstellingen kunnen er nu nog aan hen gepredikt worden? Zieners der eeuwen, waar zult u een ander Goddelijk ontwerp vinden? Wie kan het ons aanwijzen? Zullen we Mozes uit zijn graf opwekken? Zullen we alle oude zieners oproepen en hen laten profeteren? Als er dan maar één waarachtige leer is, en als deze mensen zijn afgevallen nadat ze die hebben ontvangen, hoe kunnen ze dan nog gered worden?
Volgens de tekst hebben deze mensen ‘de krachten van de komende wereld’ ontvangen. Ze hebben macht gehad om de zonde te overwinnen – macht in het geloof, macht in het gebed, macht in de gemeenschap; met welke grotere macht zullen ze begiftigd worden? Als dit al heeft gefaald, wat kan er dan nog meer worden gedaan? Oh engelen, geef antwoord, wat volgt er nu? Welke andere middelen blijven er over? Wat kan nog baten, als de grote doelen van de verlossing al verslagen zijn? Wat zal er nu nog geprobeerd worden? Hij was eens gered, maar toch wordt verondersteld dat hij verloren is. Hoe kan hij dan nu nog gered worden? Is er een aanvullende verlossing? Is er iets dat Christus zou overtreffen en in Christus zou voorzien, waar het bleek dat Jezus gefaald had?
Vervolgens zegt de apostel ook dat de grootheid van de zonde die ze zouden begaan als ze afvallig zouden worden, hen volledig van de genade zou uitsluiten. Christus stierf, en door Zijn dood deed Hij verzoening voor Zijn moordenaars, Hij deed verzoening voor de zonden van hen die Hem één keer gekruisigd hebben; maar lezen we dat Christus een tweede keer zal sterven voor hen die Hem een tweede keer kruisigen? De apostel vertelt ons namelijk dat als gelovigen afvallig worden, zij de Zoon van God opnieuw kruisigen en Hem publiekelijk te schande maken. Waar zou hier dan verzoening voor te vinden zijn? Hij stierf voor mij! En zelfs als alle zonden van de hele wereld op mijn schouders rustten, zou ik Hem maar één keer gekruisigd hebben, en door Zijn overgave in de dood aan het kruis nam Hij al mijn zonden weg; maar als ik Hem opnieuw zou kruisigen, waar kan dan vergeving gevonden worden? Zouden de hemelen, de aarde, Christus Zelf, met al de rijkdom van Zijn liefde en genade, mij een andere Christus, een tweede Golgotha, een tweede Getsemane kunnen tonen? Nee, oh nee, de gelovige, die afvallig is geworden, zou een schuld van uitbetaling op zich genomen hebben die in eeuwigheid niet uitgedelgd kan worden.
Maar bedenk ook, geliefden, wat er nodig is om zo iemand te redden. Christus is eenmaal voor hem gestorven, maar hij is alsnog afgevallen en verloren gegaan; de Heilige Geest heeft hem eenmaal wedergeboren, maar dat werk van wedergeboorte heeft hem niet geholpen; God heeft hen een nieuw hart gegeven (Ik spreek nog steeds in de veronderstelling van de apostel), Hij heeft Zijn wet in zijn hart geschreven, en toch heeft God hem verlaten, ondanks de belofte dat Hij hem nooit zou verlaten; Hij heeft hem gemaakt ‘gelijk een schijnend licht,’ en toch is hij niet voortgegaan ‘lichtende tot de volle dag,’ maar zijn licht is uitgedoofd in zwarte duisternis. Wat is hiervan het gevolg? Het zou voor zo iemand nodig zijn dat er een tweede komst in het vlees, een tweede Golgotha, een tweede Heilige Geest, een tweede wedergeboorte, een tweede rechtvaardigmaking nodig is, hoewel de eerste voleindigd en volkomen was geweest. Ja, het zou nodig zijn om een nieuw koninkrijk der natuur op te richten, een nieuw koninkrijk van genade, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, als het werk dat Christus in diegene begonnen is mislukt is en door Hem opnieuw begonnen moet worden.
Als je de twee verzen leest die op onze tekst volgen, zul je merken dat de apostel de natuur oproept om te getuigen. Hij zegt: ‘Want de aarde die de regen indrinkt, die er dikwijls op valt, en die nuttig gewas voortbrengt voor hen door wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God. Maar de aarde die dorens en distels voortbrengt, is verwerpelijk en de vervloeking nabij, waarvan het einde tot verbranding leidt.’ Ziedaar een akker; de regen daalt er in zachte stromen op neer; het neemt het gretig in zich op en brengt goede vruchten voort. Waarom? De zegen van de Heere is op die akker. Maar er is, volgens de veronderstelling, nog een akker naast, waarop dezelfde regen is neergedaald, die door dezelfde dauw is bevochtigd; het is zorgvuldig geploegd en gezaaid, en de boer heeft er al zijn zorg aan besteed als aan de eerste, en toch is het onvruchtbaar. Als de hemelse regen het veld niet vruchtbaar heeft gemaakt, wat zal het dan wel vruchtbaar maken?
Alle agrarische technieken zijn al toegepast om het te verbeteren; er is al van alles geprobeerd om het vruchtbaar te maken, maar alle arbeid is tevergeefs geweest. Wat nu? Er blijft niets anders over dan hem over te geven aan de verbranding en de vervloeking en hem, net als de woestijn van de Sahara, aan zijn verwoesting over te laten. En dus, mijn toehoorder, als het mogelijk zou zijn dat genade in je zou werken zonder nochtans uw zaligheid uit te werken, als de invloed van Goddelijke genade als regen uit de hemel in je hart zou neerdalen en toch ledig naar God zou wederkeren, dan zou er geen hoop voor je zijn, want dan zou je de vervloeking nabij zijn, en je einde verbranding.
Hier dringt zich een ernstige gedachte op. Hoe kan men er toch toe komen om te beweren dat mensen werkelijk bekeerd kunnen zijn, een nieuw schepsel kunnen worden, en dan weer afvallen en opnieuw bekeerd kunnen worden? We hebben ons daarom op dit terrein van veronderstellingen begeven en onze tegenstanders gevolgd in hun dwaasheden, in een poging hen, indien mogelijk, te overtuigen van de absurditeit van hun standpunt.
In de Bijbel is geen enkel woord te vinden dat ons enige reden geeft om aan een andere vorm van verlossing te denken dan verlossing door het offer van Christus. Er is niets dat wijst op een kracht die voortreffelijker en uitnemender is dan de kracht van de Heilige Geest. Dat alles is nu toegepast op de mens en heeft, volgens de aanname in de tekst, het doel gemist omdat die mens afvallig is geworden. God heeft op geen enkele manier een middel tot redding aangewezen voor hen voor wie het enige middel tot redding krachteloos is geworden, en tenzij ons uit het Woord van God wordt bewezen dat er zo’n middel is, houden we vol dat de doctrine van onze tekst deze is, dat als genade krachteloos is, als genade de mens niet kan redden, er voor hem niets anders overblijft dan eeuwige verdoemenis.
GODS BEWARING VOOR AFVAL
En wat is dat anders dan met een kleine omweg zeggen dat genade het zal doen? Deze woorden pleiten dus niet tegen de calvinistische geloofsleer van volharding tot het einde, maar vormen er juist één van de beste bewijzen van. Als christenen kunnen afvallen en ophouden christen te zijn, kunnen ze niet vernieuwd worden tot bekering. ‘Maar,’ zegt iemand, ‘u zegt dus dat ze niet van hun geloof kunnen afvallen, maar wat heeft het dan voor zin om het woord ‘indien’ te gebruiken, als een schrikbeeld om kinderen bang te maken, of als een spook dat geen bestaan kan hebben? Mijn geleerde vriend, ‘wie bent u toch dat u God tegenspreekt?’ Als God het erin heeft gezet, dan heeft Hij het erin gezet om wijze redenen en voor uitstekende doeleinden. Ik zal je laten zien waarom.
Allereerst, christen, is dat woord geschreven om je te behoeden voor afval. God behoedt Zijn kinderen voor afvalligheid; maar Hij behoedt hen met middelen, één van deze middelen is de schrik der wet. Het laat hen zien wat hun lot zou zijn als ze zouden afvallen. Stel je een diepe afgrond voor, wat is de beste manier om te voorkomen dat iemand erin valt? Dit, dat hem verteld wordt dat als hij erin zou vallen, hij onvermijdelijk te pletter zou vallen. In een oud kasteel is een diepe kelder, vol met verstikkende lucht, zodat wie erin gaat meteen zou stikken. Wat zegt de begeleider tegen degenen die het kasteel bezoeken? Als je de kelder ingaat,zul je er niet levend uitkomen. Wie zal het in zijn hoofd halen om de kelder in te gaan? Dat de begeleider ons de gevolgen laat zien, zou ons er toch van moeten weerhouden?
Als er voor ons een beker met gif zou staan, zou onze vriend dan wachten tot we ervan drinken? Zal hij ons niet eerder waarschuwen en zeggen: ‘Als je daarvan drinkt zul je sterven?’ Zou onze vriend, na dit gezegd te hebben, nu ook maar een moment kunnen denken dat we het toch zouden doen? Nee, hij vertelt ons de gevolgen en nu is hij ervan verzekerd dat we niet uit die beker zullen drinken. Op dezelfde manier zegt God: ‘Mijn kind, als je in die afgrond valt, ben je onherroepelijk verloren.’ Wat doet het kind? Het zegt: ‘Vader, bewaar mij; houd mij staande, en ik zal gered worden.’
OLIE OP HET VUUR
Zo wordt de gelovige gebracht tot een diepere afhankelijkheid van God, maar ook tot een heilige vrees, wetende dat als hij in afvalligheid zou vervallen, hij niet wederom vernieuwd zou kunnen worden, en daarom blijft hij op een afstand van die afschuwelijke poel, wetende dat als hij erin zou vallen, er geen redding voor hem mogelijk zou zijn. Het doel is dus om een heilige vrees in de christen te bewaren, en deze vrees weerhoudt hem ervan om te vallen. Als ik dacht, zoals de Arminianen doen, dat ik kon afvallen en daarna weer kon terugkeren, dan zou ik zeker vele malen afvallen. Want mijn zondige en zinnelijke vlees en bloed zouden daar zeer mee gediend zijn. Dan zouden we ons kunnen baden in de geneugten van het vlees, in theaters en dansen, in feesten en dronkenschap, en dan weer terugkeren naar de Gemeente om als geliefde broeders en zusters te worden aangenomen, die alleen maar voor even waren afgevallen.
De voorganger zou ongetwijfeld zeggen: ‘Onze broeder Charles is soms een beetje onstabiel.’ Een beetje onstabiel! Deze man heeft geen idee wat genade is; want genade brengt een heilige voorzichtigheid met zich mee, omdat we beseffen dat we ten onder zouden gaan als we niet door Goddelijke kracht bewaard zouden worden. We zeggen tegen onze vriend dat hij olie in zijn lamp moet doen om hem brandend te houden! Betekent dat dan dat de lamp uit zal gaan? Nee, God zal hem olie geven die voortdurend in de lamp gegoten wordt. Zoals de figuur van John Bunyan, er was een vuur en hij zag hoe een man er water op goot. ‘Zie je dan niet,’ zegt de prediker, ‘dat het vuur uit zal gaan, dat water is berekend om het te doven, en als dat gebeurt, zal het nooit meer aangestoken worden;’ maar God staat dat niet toe! want er staat een man achter de muur die olie op het vuur giet; en we hebben reden om dankbaar te zijn voor het feit, dat als de olie er niet door een hemelse hand in gegoten zou worden, we onvermijdelijk naar de ondergang gedreven zouden worden. Wees dus voorzichtig, christen, want dit is een waarschuwing.
DANKBAARHEID
II. Maar deze leer zou ook moeten dienen om onze dankbaarheid op te wekken. Stel dat je tegen je kleine jongen zegt: ‘Weet je Tommy, als ik je je middag- en avondeten niet zou geven, zou je doodgaan. Er is niemand anders die Tommy eten en drinken geeft.’ Denk je dat je kind daarom zou denken dat je het geen eten meer geeft? Natuurlijk niet; het weet heel goed dat je dat wel doet en het is je dankbaar. De scheikundige zegt dat als er geen zuurstof in de lucht zou zijn, alle dieren zouden sterven. Betekent dit dat wij zullen sterven als er geen zuurstof is? Nee, we zien er alleen de grote wijsheid van God in, Die de lucht zo heeft samengesteld dat wij erin kunnen leven. Een oude astronoom heeft gezegd: ‘Hoe wijs is God, dat Hij de zon op zo’n gepaste afstand van de aarde heeft geplaatst, niet zo ver van ons dat we zouden bevriezen, en niet zo dichtbij dat haar hitte ons zou verschroeien; als de zon,’ vervolgt hij, ‘een miljoen mijl dichter bij ons zou staan, dan zouden we verbranden.’ Veronderstelt deze man dat de zon dichter bij ons zal komen, en wij zullen verbranden? En als hij een miljoen mijl verder van ons zou staan, zouden we allemaal doodvriezen.’ Betekent dit dat de zon op een miljoen kilometer afstand zal komen te staan en dat we daarom zullen doodvriezen? Helemaal niet. Toch is het een heel wijze manier van spreken, die laat zien hoe dankbaar we God moeten zijn. Zo zegt de apostel: Christen, als je zou afvallen, kun je niet meer vernieuwd worden tot bekering. Dank daarom God dat Hij je hiervoor bewaart.
‘See a stone that hangs in air; see a spark in ocean live;
Kept alive with death so near; I to God the glory give.’
GENADE VOORKOMT DAT JE OOIT ZULT AFVALLEN
Oh christen, er is een beker van zonde die je ziel zou verdoemen, maar genade houdt je arm vast en laat je er niet van drinken. Op dit uur word je, net als de vogelvanger van St. Kilda, door een sterk koord naar de hemel getrokken. Als de hand die je vasthoudt het loslaat, als het touw dat je omklemt breekt, zul je neerstorten op de rotsen van de verdoemenis. Verhef dan je hart tot God en prijs Hem dat Zijn arm niet verslapt en nooit korter wordt, zodat Hij niet zou kunnen verlossen. Lord Kenmure zei op zijn sterfbed tegen Rutherford. ‘Vriend, mijn naam is in de handpalm van Christus geschreven, ik zie het! Mijn vriend, ik weet het, dat is gewaagde taal, maar ik zie het echt!’ Als dat zo is, dan moet Zijn hand van Zijn lichaam worden gescheiden voordat Mijn naam van Hem kan worden weggenomen; en als het op Zijn hart is geschreven, dan moet Zijn hart eruit worden gerukt voordat ze Mijn naam eruit kunnen rukken.
Gelovige, houd vast en geloof! Je hebt ‘een anker voor de ziel, dat vast en onwrikbaar is en reikt tot in het binnenste heiligdom, achter het voorhangsel.’ De wind waait, de storm huilt; als het touw breekt of het anker het begeeft, ben je verloren. Zie die rotsen, waarop ontelbare mensen worden verpletterd, en als de genade je in de steek laat, dan lijdt ook jij daar schipbreuk; zie die diepten, waarin de skeletten van zeelieden slapen, als dat anker je in de steek laat, dan zul jij daar ook terechtkomen. Als dat anker breekt, is het onmogelijk om weer aan te meren; want een ander anker is er niet, een andere redding bestaat niet, als dat ene je zou ontvallen, is het onmogelijk dat je ooit weer gered zult worden. Dank daarom God, dat je een anker hebt dat niet kan breken! Zing luidkeels:
Hoe zou ik verzinken,
Daar God mij bewaart;
Die God, die de hemel
Eens schiep en deze aard?
Hoe zou ik ooit sterven,
Daar Jezus weêr leeft,
Die mij door Zijn sterven
Het leven hergeeft?
Is God mijn bewaarder,
Is Jezus mijn heil,
Is Christus genade
Mijn anker, mijn zeil;
Al loeien ook stormen,
Al huilt ook de orkaan!
Dan kan mij de haven
Gewis niet ontgaan.