Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Waarom bent U zo verre van mijn verlossing, en van de woorden mijns brullens? Psalm 22:2, (Eng. vert.)
We aanschouwen de Zaligmaker hier in de diepten van Zijn kwellingen en smarten. Geen andere plaats toont het leed van Christus zo duidelijk als Golgotha, en geen moment op Golgotha is zo vol van kwelling als dat waarin deze uitroep weerklinkt: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Op dit moment ging lichamelijke zwakheid, Hem bezorgd door vasten en geselen, samen met de acute mentale marteling die Hij onderging vanwege de schande en smaad die Hij moest doorstaan; en als het toppunt van Zijn kwellingen leed hij geestelijke smart waar geen woorden voor te vinden zijn, omdat Zijn Vader Zich van Hem terugtrok. Dit was de zwartheid en duisternis van Zijn verschrikking; toen was het dat Hij doordrong tot de diepten van de afgronden van het lijden.
‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Iets in deze woorden van onze Zaligmaker is er altijd op berekend om ons goed te doen. Als we het lijden van mensen zien, dan bedroeft en ontzet ons dat; maar het lijden van onze Zaligmaker bedroeft ons niet alleen, maar het heeft ook iets zoets en zeer vertroostends over zich. Hier, zelfs hier in deze duistere plaats van droefheid, ontdekken we onze hemel, terwijl we naar het kruis zien. Dat wat men een verschrikkelijke aanblik zou kunnen vinden, maakt de christen blij en verheugd. Al betreurt hij de oorzaak, toch is hij blij over de gevolgen.
Drie vragen
Allereerst zijn er in onze tekst drie vragen waarbij ik uw aandacht zal bepalen. De eerste is: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Deze woorden moeten ons leren dat onze gezegende Heere en Zaligmaker op dat moment meer dan ooit door God verlaten was. In de woestijn had Hij met de verzoeker gestreden, maar hem drie keer overwonnen en ter aarde geworpen. Hij had Zijn leven lang met die tegenstander gevochten en zelfs in de hof had Hij met hem geworsteld tot Zijn ziel ‘zeer bedroefd’ was. Nu echter ervaart Hij een diepe smart die Hij nooit eerder heeft gevoeld. Het betaamde dat Hij in de plaats van zondaren precies zoveel zou lijden als zondaren behoorden te lijden. Het zou moeilijk zijn om een kastijding voor de zonde te bedenken zonder dat het gelaat van de Godheid vertoornd zou toezien. Met misdaad verbinden we altijd toorn.
Dus toen Christus stierf, stierf ‘de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.’ Toen onze gezegende Zaligmaker onze Plaatsvervanger werd, werd Hij, voor zolang als het duurde, het slachtoffer van de rechtvaardige toorn van Zijn Vader. Want onze zonden werden Hem toegerekend, opdat Zijn gerechtigheid ons toegerekend kon worden. Hij moest het verlies van Zijn Vaders glimlach voelen – want de verdoemden in de hel moeten die bitterheid eveneens smaken. Daarom sloot de Vader het oog van Zijn liefde, bracht Hij de hand van gerechtigheid voor de glimlach van Zijn gelaat en liet Hij Zijn Zoon roepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Geen mens kan de volle betekenis van deze woorden verklaren; niet één, in de hemel noch op de aarde – ik had bijna gezegd, in de hel. Geen mens kan deze woorden in al hun diepte van ellende verklaren. Sommigen van ons denken af en toe dat wij zouden kunnen roepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Soms worden de stralende glimlach van onze Vader verduisterd door wolken en donkerheid. Maar bedenk dat God ons nooit werkelijk verlaat. Het lijkt alleen alsof Hij dat doet, maar in Christus’ geval was het werkelijk zo. Alleen God weet hoe bedroefd we zijn als de Vader Zijn liefde enigszins terugtrekt; maar toen God de Vader Zijn aangezicht werkelijk van Zijn Zoon afwendde – wie zal bevatten hoe diep Hij hierdoor leed, toen Hij uitriep: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
In ons geval is dit een ongeloofsuitroep. Christus echter verwoordde een feit, want God had Zich werkelijk enige tijd van Hem afgewend. O arme, verontruste ziel, die ooit in de zonneschijn van Gods aangezicht leefde maar nu in duisternis verkeert; u die nu wandelt in de vallei der schaduwen des doods: u hoort geluiden en u bent bang. Uw ziel is verschrikt in u.
U bent diep bevreesd als u denkt dat God u verlaten heeft! Onthoud dat Hij dit niet werkelijk heeft gedaan, want ‘bergen in de duisternis verborgen zijn even werkelijk als op klaarlichte dag.’
Als God Zijn aangezicht verhult, is Hij evenzeer onze God als wanneer Hij straalt in al de luister van Zijn goedgunstigheid.
Maar als zelfs de gedachte dat Hij ons verlaten heeft ons doet lijden, hoe groot moet het lijden van de Zaligmaker dan niet zijn geweest toen Hij uitriep: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
De volgende vraag is: ‘Waarom bent U zo verre van mijn verlossing?’ Tot hiertoe had God Zijn Zoon geholpen, maar nu moet Hij de pers alleen treden. Zelfs Zijn Vader kan niet met Hem zijn. Hebt u het nooit meegemaakt, soms, dat God u ertoe bracht om een plicht te doen en dat Hij desondanks blijkbaar niet de kracht gaf om haar te volbrengen? Hebt u nooit die hartelijke droefheid gevoeld die u doet uitroepen: ‘Waarom bent U zo verre van mijn verlossing?’ Maar als God wil dat u iets doet, dan kunt u het ook. Hij zal u namelijk de kracht geven. Misschien duizelt het u; maar God heeft bevolen dat u het moet doen, en u zult het doen. Hebt u nooit het gevoel gehad dat u moest verdergaan, hoewel u bij iedere stap die u nam bang was om uw voet neer te zetten, uit angst dat u geen vaste grond zou vinden? Als u enige ervaring in de weg der godzaligheid hebt, dan moet dit zo zijn. We kunnen nauwelijks vermoeden wat onze Zaligmaker voelde toen Hij zei: ‘Waarom bent U zo verre van mijn verlossing?’ Het werk dat Hij deed, kon alleen door een goddelijk Persoon worden volbracht, en toch werd het oog van Zijn Vader van Hem afgewend! Er lag een meer dan Herculische opdracht voor Hem, maar niets van de macht van de Vader werd Hem gegeven. Onder wat een spanning moet hij hebben gestaan! Inderdaad droeg Hij, zoals de dichter Joseph Hart zegt, ‘alles wat de mensgeworden God kon dragen, met kracht genoeg, maar zonder ook maar iets over te hebben.’
De derde vraag is: ‘Waarom bent U zo verre van de woorden mijns brullens?’ Het woord dat hier vertaald is met ‘brullen’ betekent in het oorspronkelijke Hebreeuws het intense, indrukwekkende gekreun vanwege een ernstige ziekte dat lijdende mensen laten horen. Christus vergelijkt Zijn gebeden met dit gekreun en klaagt dat God zo ver bij Hem vandaan is dat Hij Hem niet hoort. Geliefden, velen van ons kunnen hier met Christus meevoelen. Hoe vaak hebben we geknield om de een of andere gunst van God te vragen en dachten we dat we in geloof vroegen.
Toch kwam het gevraagde nooit! Weer gingen we op onze knieën. Er was iets wat het antwoord tegenhield; en met tranen in onze ogen worstelden we opnieuw met God. We hebben gesmeekt om Jezus’ wil, maar de hemel leek als koper. In de bitterheid van onze ziel riepen we uit: ‘Kan er wel een God zijn?’ En we hebben ons omgekeerd en gezegd: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Waarom bent U zo verre van mijn verlossing, en van de woorden mijns brullens? Is dit iets voor U? Wijst U ooit een zondaar af? Hebt U niet gezegd: ‘Klopt, en u zal worden opengedaan?’ Houdt Uw goedertierenheid op? Heeft de toezegging een einde?’ Toen we het bijna wilden opgeven en schijnbaar alles tegen ons was, kreunden we toen niet en zeiden we niet: ‘Waarom bent U zo verre van de woorden mijns brullens?’
Hoewel we er iets van weten, kunnen we maar weinig begrijpen van de vreselijke smarten en kwellingen die onze gezegende Heere verdroeg toen Hij deze drie vragen stelde: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Waarom bent U zo verre van mijn verlossing, en van de woorden mijns brullens?’
De antwoorden op deze drie vragen
Laten we nu in de tweede plaats kijken naar de antwoorden op deze vragen. Het antwoord op de eerste vraag heb ik al eerder gegeven. Het is alsof ik de Vader tegen Christus hoor zeggen: ‘Mijn Zoon, Ik verlaat U omdat U in de plaats van de zondaar staat. Aangezien U heilig, rechtvaardig en waarachtig bent, zou Ik U nooit verlaten; Ik zou Mijzelf nooit van U afkeren; want zelfs als mens bent u heilig geweest, onschuldig, onbevlekt en afgescheiden van de zondaren. Op Uw hoofd rust echter de schuld van iedere boetvaardige, die van hen is overgedragen op U; en U moet haar verzoenen door Uw bloed. Omdat U in de plaats van de zondaar staat, zal ik U niet aanzien tot U het de volle last van mijn toorn hebt gedragen. Dan zal ik u zeer verhogen, ver boven alle overheden en machten.’
O christen, pauzeer hier en denk na! Christus werd op deze manier gekastijd voor u! O, zie dat gelaat zo verwrongen van verschrikking; die verschrikkingen zijn daar vanwege u! Misschien bent u in uw eigen ogen de meest waardeloze van het huisgezin en de kosten niet waardig. Maar het geringste lam van Christus kudde is evenzeer bij de koop inbegrepen als welk ander lam dan ook. Ja, toen die zwarte duisternis rond Zijn gelaat samentrok en toen Hij in de woorden van onze tekst ‘Eloï, Eloï’ uitriep, opdat de almachtige Heere Hem zou helpen; toen Hij die vreselijk ernstige uitroep deed, toen was dat omdat Hij u liefhad.
Het was omdat Hij Zichzelf voor u gaf, opdat u hier geheiligd zou mogen worden en hiernamaals met Hem leven. God verliet Hem dus in de eerste plaats omdat Hij de Plaatsvervanger van de zondaar was.
Het antwoord op de tweede vraag is: ‘Omdat Ik wil dat U al de eer voor Uzelf zou hebben; daarom zal Ik U niet helpen, opdat Ik anders de buit met U zou moeten delen.’ De Heere Jezus Christus leefde om Zijn Vader te verheerlijken, en Hij stierf om Zichzelf te verheerlijken in de verlossing van Zijn uitverkoren volk. God zegt: “Nee, Mijn Zoon, U zult het alleen doen, want U moet de kroon alleen dragen. U zult al de eretekenen van Uw soevereiniteit dragen. Ik zal U al de lof geven en daarom zult U al het werk voltooien.” Hij moest de pers alleen treden en de overwinning en eer alleen voor Zichzelf hebben.
Het antwoord op de derde vraag is in wezen hetzelfde als het antwoord op de eerste. Het zou ongepast geweest zijn om Christus’ gebed op dat moment te hebben verhoord. Dat de goddelijke Vader Zich afwendt van het horen van het gebed van Zijn Zoon is in overeenstemming met Zijn toestand. Omdat Hij de Borg van de zondaar was, moest Zijn gebed niet verhoord worden. Om die reden kon Hij zeggen: ‘Nu Ik hier ben, stervend in de plaats van de zondaar, verzegelt U Uw oren voor Mijn gebed.’ God hoorde Zijn Zoon niet omdat Hij wist dat Zijn Zoon stierf om ons tot God te brengen, en daarom riep de Zoon: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Een woord van vermaning en waarschuwing
Ten slotte wil ik een woord van ernstige vermaning en bewogen waarschuwing spreken. Betekent het voor sommigen van u niets dat Jezus moest sterven? U hoort het verhaal van Golgotha, maar helaas, u hebt droge ogen. U weent er nooit over. Betekent de dood van Jezus niets voor u? Helaas, dit lijkt voor velen te gelden. Uw harten hebben nooit gesnikt omdat u met Hem meevoelde. O vrienden, wie van u kan op Christus zien terwijl Hij zo lijdt en kreunt, en zeggen: ‘Hij is mijn Rantsoen, mijn Verlosser?’ Kunt u met Christus zeggen: ‘mijn God’? Of is God van iemand anders en niet van u? O, als u buiten Christus bent, hoor dan dit woord van waarschuwing! Bedenk dat buiten Christus zijn hetzelfde is als zonder hoop te zijn. Als u sterft zonder met Zijn bloed besprengd te zijn, dan bent u verloren.
En wat betekent het om verloren te zijn? Ik zal niet proberen om u te vertellen wat dat verschrikkelijke woord ‘verloren’ betekent. Sommigen van u kunnen het bij ondervinding weten voor de zon opnieuw is opgekomen. God geve dat dit niet voor u zal gelden!
Wilt u horen hoe u gered kunt worden? Luister. ‘Alzo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ ‘Die gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.’ Gedoopt worden is begraven worden in water in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest. Hebt u in Christus geloofd? Hebt u uw geloof in Christus beleden? Geloof is de genade die alleen op Christus rust.
Als u gered wilt worden, dan is voor alle dingen nodig dat u zich verloren voelt, dat u weet dat u een ellendige zondaar bent. Dan zult u dit moeten geloven: ‘Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken’, zelfs de grootste. U hebt geen middelaar nodig tussen uzelf en Christus. U mag tot Christus komen zoals u bent: schuldig, ellendig, arm, gewoon zoals u bent. Zo zal Christus u aannemen. Het is niet nodig om u van tevoren te wassen. U hebt geen rijkdommen nodig; in Hem hebt u alles wat u behoeft. Wilt u iets toevoegen aan alles? U hebt geen kleding nodig. In Christus hebt u immers een naadloos gewaad dat ruimschoots toereikend is om zelfs de grootste zondaar op aarde te bedekken, evengoed als de geringste.
Kom dan meteen tot Jezus. Zegt u dat u niet weet hoe u moet komen? Kom gewoon zoals u bent. Wacht niet om iets te doen. Wat u nodig hebt, is: ophouden met doen en Christus alles voor u laten doen. Wat wilt u doen als Hij alles heeft gedaan? Al het werk van uw handen kan niet vervullen wat God beveelt. Christus stierf voor zondaren en u moet zeggen: ‘Kom ik om dan kom ik om, maar ik zal geen andere Zaligmaker dan Christus hebben’. Werp uzelf geheel op Hem.
En wanneer uw geloofsoog zwak is,
Vertrouw dan toch op Jezus, onvoorwaardelijk.
Kniel dan toch nederig voor Zijn troon.
O zondaar, zondaar, buig u nu!
Hij is in staat om u op dit moment vergeving te schenken. Sommigen van u weten dat u schuldig bent en treuren erover. Zondaar, waarom wacht u? ‘Kom, en wees welkom’, is de boodschap van mijn Meester tot u. Als u voelt dat u verloren en ellendig bent, is er geen barrière tussen u en de hemel; die heeft Christus afgebroken.
Als u uw eigen verloren toestand kent, is Christus voor u gestorven. Geloof en kom! Kom en wees welkom, zondaar, kom! O zondaar, kom! Kom! Kom! Jezus vraagt u te komen. En als Zijn gezant vraag ik u te komen. Ik zou desnoods voor uw ziel willen sterven, ik weet hoe ik over u moet treuren en hoe ik over u moet wenen. Ik heb u lief als mezelf. Ik, als Zijn dienstknecht, zeg tot u, in Gods naam en van Christus’ wege: ‘Laat u met God verzoenen’.
Wat zegt u? Heeft God u gewillig gemaakt? Verheug u dan! Verheug u, want Hij heeft u niet gewillig gemaakt zonder u de kracht te geven om te doen waartoe Hij u gewillig heeft gemaakt. Kom! Kom! Op dit moment kunt u zo zeker zijn van de hemel alsof u er bent, wanneer u zichzelf op Christus werpt en niets dan Jezus hebt om uw ziel aan toe te vertrouwen.
Amen.