Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen, en onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld; verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus; Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Titus 2:11-14
Wanneer we deze tekst lezen, valt direct op dat Paulus geloofde in de godheid van onze Zaligmaker. Hij preekte geen Zaligmaker Die alleen maar mens was. Hij geloofde niet alleen dat de Heere Jezus Christus waarachtig mens was, maar hij geloofde ook dat Hij God was. Daarom schrijft hij de treffende woorden: ‘De zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus.’ Er is geen verschijning van God de Vader. Daarover lezen we niets in de Schrift. Deze verschijning gaat over de tweede Persoon in de heilige Drie-eenheid, Die reeds eenmaal verschenen is en op de jongste dag ‘ten anderen male zonder zonde gezien [zal] worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid’ (Hebr. 9:28).
Paulus geloofde dat Jezus ‘de grote God en onze Zaligmaker’ is. Het was zijn grootste vreugde om de Heere, Die eens in zwakheid was gekruisigd, groot te maken. Hij noemt Hem hier ‘de grote God’, waarmee hij bijzonder naar Zijn macht, heerschappij en heerlijkheid verwijst. Dit is des te opmerkelijker omdat hij direct verder gaat met de woorden: ‘Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid.’ Hij Die Zichzelf heeft overgegeven, Hij Die aan het vloekhout Zijn leven aflegde, Hij Die beroofd werd van alle eer en heerlijkheid en de diepste vernedering moest ondergaan – Hij was ondanks dat alles buiten alle twijfel de grote God. O, geliefden, als u de godheid van Christus wegneemt, wat blijft er dan nog over om te preken? Niemand anders dan de grote God kan immers onze Zaligmaker zijn?
We zien ook op het eerste gezicht dat Paulus in een grote verlossing geloofde. ‘Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid.’ Dat woord ‘verlossing’ klinkt als een zilveren klok in mijn oren. Wij zijn vrijgekocht uit onze slavernij, en dat tegen een onbevattelijk hoge prijs – niet slechts door de gehoorzaamheid van Christus, of door het lijden van Christus, of door het sterven van Christus, maar omdat Christus Zichzelf voor ons heeft overgegeven. Alles wat er in de grote God en Zaligmaker is, werd neergelegd ter betaling ‘opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid’.
De heerlijkheid van het Evangelie is gelegen in het verlossende offer van de Zoon van God. Dat is het heerlijkste juweel van heel het Evangelie. Zoals de maan tussen de sterren staat, zo staat dit leerstuk te schitteren tussen alle kleinere leerstukken die God als lichtpunten gegeven heeft in de nacht van de gevallen mensheid. Paulus aarzelde geen moment. Hij had een goddelijke Zaligmaker en een goddelijke verlossing en Hij verkondigde deze met een onwrikbaar vertrouwen. O, dat alle predikers net als hij waren!
Het is ook duidelijk dat Paulus de verschijning van de Zaligmaker en Verlosser van alle ongerechtigheid beschouwde als een openbaring van Gods genade. ‘Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.’ Gods genade is in de persoon van Christus geopenbaard, zoals de zon opgaat en het hele land in het licht baadt. Het is geen verborgen visioen aan een geoefende profeet op een eenzame bergtop, maar het is een openbare bekendmaking van Gods genade aan alle schepselen onder de hemel, een vertoning van Gods genade aan alle ogen die erop zien.
Toen de Heere Jezus Christus naar Bethlehem kwam en toen Hij Zijn volmaakte leven beëindigde op Golgotha, openbaarde Hij Gods genade nog heerlijker dan in de schepping en voorzienigheid. Dit is de duidelijkste openbaring van de eeuwige genade van de levende God. In de Verlosser zien we zonder voorhangsel het aangezicht van de Vader. In Hem wordt als het ware Gods hart blootgelegd. Dit is de ‘Opgang uit de hoogte’ Die ons bezocht heeft (Luk. 1:78); de ‘Zon der gerechtigheid’ onder Wiens vleugelen er genezing is (Mal. 2:4).
De genade van God schijnt heerlijk en wordt aan allerlei mensen geopenbaard in de Persoon en het werk van de Heere Jezus. Dit wordt ons niet gegeven op grond van enige verdienste van ons; het is een openbaring van vrije, rijke, onverdiende genade, en dat in oneindige heerlijkheid. Gods genade wordt aan iedereen geopenbaard in de verschijning van Jezus Christus onze Heere.
Het grote doel van de openbaring van Gods genade in Christus Jezus is mensen te verlossen van de heerschappij van het kwaad. De wereld werd in Paulus’ dagen gekenmerkt door allerlei soorten van losbandigheid, verdorvenheid, goddeloosheid en wreedheid. Ik heb hier geen ruimte om er zelfs maar een indruk van te geven hoe de Romeinse wereld er uitzag op het moment dat Paulus deze brief aan Titus schreef. Ook wij zijn slecht genoeg hoor, maar de uitwendige gebruiken en gewoontes van die tijd waren ronduit verschrikkelijk. De verkondiging van het Evangelie heeft een gunstige wending teweeggebracht. In de dagen van de apostelen had men er het grootste plezier in om te zien hoe andere mensen werden afgeslacht. Zo afschuwelijk was het toen gesteld, dat we de zonden nauwelijks bij de naam durven te noemen. Midden in de diepste nacht van de wereldgeschiedenis verscheen onze Heere om de zonde weg te nemen. De Heere Jezus Christus, Die de openbaring van Gods genade aan alle mensen is, kwam in de wereld om een einde te maken aan de onuitsprekelijke tirannie van het kwaad. Zijn werk en onderwijs zijn bedoeld om de mensheid als geheel te verbeteren en in het bijzonder om Zijn volk te verlossen van de ongerechtigheid en hen te heiligen als Zijn verkoren erfdeel.
Paulus zag de verlossing van de zonde als een wonderlijk bewijs van Gods genade. Hij sprak niet over een genade die de mensen in de zonde laat liggen, maar alleen verlost van de straf. Nee, dit is een verlossing van de zonde. Hij sprak niet over een vrije genade die de ongerechtigheid door de vingers ziet en de zonde over het hoofd ziet. Nee, hij sprak over een heerlijke genade die de zonde en ongerechtigheid veroordeelt en het slachtoffer verlost van zijn zondige aard die hem in deze slavernij heeft gebracht. Paulus verklaarde dat Gods genade aan de wereld is verschenen in het werk van Jezus, opdat de duisternis van de zonde en onwetendheid zouden verdwijnen en het heldere licht van heiligheid, rechtvaardigheid en vrede zou heersen. God geve ons dat we deze heerlijke gevolgen over de hele wereld mogen zien! God geve ons dat we ze in onszelf zien! God geve ons te ervaren dat Gods genade aan ons persoonlijk is verschenen!
Onze apostel wilde dat Titus zou weten dat deze genade bedoeld was voor alle soorten mensen: voor de Kretenzen, die ‘altijd leugenachtig, kwade beesten, luie buiken’ waren (Tit. 1:12) en zelfs voor de meest verachte slaven (Tit. 2:9), die in het Romeinse Rijk nog slechter behandeld werden dan honden. Aan ieder van ons, rijk of arm, bekend of onbekend, is het Evangelie verschenen. Het doel daarvan is dat wij verlost zouden worden van alle goddeloosheid en wereldse lusten.
Ik vraag u nu de tekst wat uitvoeriger te onderzoeken. Ik zal proberen u te laten zien hoe de apostel ons aanspoort heilig te leven en al het kwade te overwinnen. Wij zullen stilstaan bij drie gedachten:
1. Wat onze positie is in deze wereld;
2. Wat wij leren op de leerschool van de genade;
3. Welke bemoediging er in onze tekst ligt.
Dat de Heilige Geest onze overdenking zou willen zegenen.
1. Onze positie: tussen twee verschijningen
Ten eerste vinden we in deze tekst een beschrijving van onze positie. Het volk van God staat tussen twee verschijningen in. In het elfde vers lezen we: ‘Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.’ In het dertiende vers staat: ‘Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus.’ Wij bevinden ons in de tijd waarin wij leven tussen de twee verschijningen van de Heere van de hemel. De eerste komst van onze Heere vormt voor degenen die in Jezus geloven een breuk met het oude. ‘God dan de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu aan alle mensen alom dat zij zich bekeren’ (Hand. 17:30).
Een muur van licht scheidt ons van het verleden. Enkele bouwstenen uit die muur zijn Bethlehem, Gethsémané en Golgotha. In onze jaartelling rekenen wij vanaf de geboorte van de Zoon van de maagd Maria. Wij beginnen te rekenen vanaf Bethlehems kribbe. Het middelpunt van onze jaartelling is het heerlijke levensbegin van het Licht der wereld. Wij zien terug op de verschijning van Gods genade in de vorm van het nederige Kind van Nazareth, want in Hem stellen wij ons vertrouwen. Wij verlaten ons op ‘het Woord [dat] vlees [is] geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader), vol van genade en waarheid’ (Joh. 1:14). De dikke duisternis van het heidendom werd doorbroken bij Zijn eerste verschijning en een heerlijke dag is aangebroken.
Geliefden, voor ons ligt een tweede verschijning. Dit tijdperk zal worden beëindigd door een nieuwe verschijning – geen verschijning van genade maar een verschijning van heerlijkheid. Toen onze Meester was opgevaren vanaf de Olijfberg, waren Zijn discipelen enige tijd volledig uit het veld geslagen. Maar spoedig verscheen er een hemelbode die hen aan de profetie en belofte herinnerde met de woorden: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren’ (Hand. 1:11). Wij geloven dat onze Heere aan het einde van de tijd ‘met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods [zal] nederdalen van de hemel’ (1 Thess. 4:16).
Dit zal het definitieve einde zijn van de tijd. Wij zien uit naar dat grote Anno Domini, dat heerlijke jaar onzes Heeren, waarin Hij zal wederkomen om in heerlijkheid en rechtmatigheid te regeren en de kwade machten met een ijzeren roede te verbreken.
Besef dus goed waar wij ons bevinden. Wij staan midden tussen twee verschijningen van onze Heere. Achter ons ligt ons vertrouwen; voor ons ligt onze hoop. Achter ons ligt de Zoon van God in Zijn vernedering; voor ons staat de grote God en onze Zaligmaker in Zijn heerlijkheid. Zijn eerste verschijning is de openbaring van de Zoon van God in de menselijke natuur, in zwakheid en nederigheid; Zijn tweede verschijning is de openbaring van dezelfde Zoon van God in al Zijn macht en heerlijkheid. Hoe heerlijk is onze positie dus, kinderen van God! Wij hebben een heel tijdperk voor onszelf dat begint en eindigt met een verschijning van de Heere.
In deze tegenwoordige wereld
Onze positie wordt nog uitvoeriger beschreven in de tekst. Er staat dat wij ‘in deze tegenwoordige wereld’ zijn. Wij leven in een tijd tussen twee lichtbakens: twee goddelijke verschijningen, en wij worden geroepen om ons van de ene naar de andere te haasten. Het leger van Gods uitverkorenen marcheert met spoed van de ene naar de andere verschijning. Al onze hoop is gevestigd op de laatste verschijning, terwijl wij al ons vertrouwen vestigen op de eerste verschijning. Wij moeten in de tussenliggende tijd geduldig leren wachten.
Paulus noemde het ‘deze tegenwoordige wereld’. Dit duidt op haar vergankelijke karakter. We leven in het heden, maar wat weten wij van de toekomst? De Heere kan heel spoedig komen en dan is alles voorbij. De wereld is er nu, maar zij zal er niet lang meer zijn. Nog even en Hij zal komen en niet vertoeven. Het is een ‘tegenwoordige wereld’. O, hoe betrekkelijk is die wereld!
Door het geloof beseffen wij echter dat deze tegenwoordige wereld als een droom is die voorbijgaat. Wij aanmerken de dingen die men niet ziet en die eeuwig zijn (2 Kor. 4:18). Wij reizen door deze wereld alsof we een pelgrimsreis maken. Wij reizen door het land van de vijand. Wij gaan van de ene openbaring naar de volgende. Wij zijn als vogels die van het ene gebied naar het andere gebied vliegen, zonder onderweg te kunnen rusten. Wij moeten onszelf zo los maken als wij kunnen van dit land waardoor wij reizen, omdat wij hier vreemdelingen en bijwoners zijn en geen blijvende stad hebben. Wij haasten ons door een ijdelheidskermis; voor ons liggen de hemelstad en de wederkomst van de Heere en Koning van die stad. Zoals zeelieden de Atlantische Oceaan oversteken en van de ene kust naar de andere kust varen, zo reizen wij over de golven van deze immer veranderende wereld naar de heerlijke verschijning van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.
In deze beschrijving van onze positie ligt het beste argument om heilig te leven. Als dit alles voor u waar is, mijn geliefden, dan bent u niet van de wereld, zoals Jezus ook niet van de wereld is. Als dit alles voor u waar is – dat vóór u de heerlijke wederkomst ligt en achter u het eeuwige licht van de eerste verschijning van de Verlosser brandt – wat een heilig volk hoort u dan te zijn!
Als u werkelijk alleen maar op reis bent door deze tegenwoordige wereld, laat uw hart dan niet vervuild worden door haar zonden. Leer de taal en gewoontes niet van de vreemdelingen door wier land u reist. Staat er niet geschreven: ‘Dat volk zal alleen wonen en het zal onder de heidenen niet gerekend worden’ (Num. 23:9)? ‘Daarom, gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige’ (2 Kor. 6:17-18).
Zij die voor de geboorte van Christus leefden, hadden een bepaalde verantwoordelijkheid op hun schouders, maar die was niet zo groot als die van u, die het aangezicht van God in Jezus Christus hebt gezien en die dat aangezicht verwacht terug te zien. U leeft in een licht waarbij hun grootste kennis in het niet valt. Wandelt daarom als kinderen van het licht (Ef. 5:8). U staat tussen twee ochtendstonden, zonder dat er een avond tussen is. De heerlijkheid van de Heere is eenmaal over u opgegaan in de vleeswording en verzoening van Christus Jezus. Dat licht gaat steeds helderder schijnen. Spoedig zal de jongste dag aanvangen met de wederkomst van Christus. Dan zal de zon niet meer ondergaan, maar een onuitsprekelijk heerlijk licht werpen op alle harten die daarnaar uitzien.
‘Laat ons dan … aandoen de wapenen des lichts’ (Rom. 13:12). Wat een heerlijke uitdrukking! Een helm van licht, een schild van licht, schoenen van licht – alles van licht. Wat een ridder, die niet in staal is gehuld maar in licht, een licht dat zijn vijanden totaal uit het veld slaat! Er hoort een heilig licht van u af te stralen, volgeling van Jezus, want er ligt een genadige verschijning achter u en er ligt een heerlijke verschijning voor u. Twee goddelijke openbaringen stralen u toe. Als een muur van vuur wordt u omgeven door de verschijningen van de Heere; in het midden hoort er een bijzondere heerlijkheid en heiligheid te zijn. ‘Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken’ (Matth. 5:16). Dat is de positie van de rechtvaardigen volgens de tekst en daarin ligt voor ons een dringende oproep tot een heilige levenswandel.
2. De leerschool van de genade
Ten tweede moet ik uw aandacht vragen voor het onderwijs dat ons hier wordt gegeven door Gods genade die verschenen is aan alle mensen. Wij lezen: ‘Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen, en onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld.’
Een betere vertaling van dit vers is misschien: ‘Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen, en beveelt ons de goddeloosheid en wereldse begeerlijkheden te verzaken.’ Als u een beetje Grieks kent, dan zult u opmerken dat het woord dat vertaald is met ‘onderwijst’ niet alleen doet denken aan onderwijs, maar ook aan de opvoeding van kinderen. Gods genade is onze schoolmeester, die ons onderwijst, opvoedt, voorbereidt op de volwassenheid. Christus heeft in Zijn eigen Persoon Gods heerlijke genade geopenbaard. Die genade behandelt ons als zonen. Zij voedt ons op tot een heilig leven en bereidt ons zodoende voor op onze hemelse erfenis. Wij zijn de vele zonen, die door de leerschool van de genade tot de heerlijkheid moeten worden gebracht.
De genade heeft een leerschool
De genade heeft dus een leerschool. Als wij aan leermeesters en tucht denken, dan denken wij vaak aan de wet. Maar de genade kent ook een leerschool waarop heerlijke lessen worden geleerd. De genade bereidt ons voor op de heerlijkheid. Wat de wet niet kon, kan de genade wel en dat doet zij ook. De vrije gunst van God brengt ons nieuwe beginselen bij, verwekt nieuwe gedachten en schept in ons liefde tot God en haat jegens datgene wat God haat, door ons te bezielen met dankbaarheid. Gelukkig zijn de leerlingen van de school van Gods genade!
Als Gods genade in ons werkzaam is, dan laat zij ons nog duidelijker dan het gebod zien hoe erg de zonde is. Wij ontvangen in ons hart een levendig beginsel waardoor wij het goede en het kwade leren onderscheiden. Gods genade geeft ons niet alleen onderwijs, maar kastijdt ons ook. In Gods Woord lezen we: ‘Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig en bekeer u’ (Openb. 3:19). Zodra wij Gods genade bewust gaan genieten, ontdekken wij dat het een heilige leerschool, een vaderlijke opvoeding en een hemelse oefening is. Wij vinden daar geen genotzucht en nog veel minder losbandigheid. Integendeel, Gods genade weerhoudt en belet ons. Zij zet ons apart en maakt ons vrij van de wet der zonde door ‘de wet des Geestes des levens in Christus Jezus’ (Rom. 8:2).
Leerlingen in de genade
De genade heeft niet alleen een leerschool, maar er is ook een uitverkoren groep leerlingen. Al staat er in het elfde vers dat ‘de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen’, toch zal duidelijk zijn dat deze genade van God niet in iedereen kracht doet. Daarom gaat het ‘alle mensen’ in vers 12 over in ‘ons’ en ‘wij’. Als je in de Schrift een algemene uitspraak leest, dan wordt deze vaak gevolgd door een bijzondere uitspraak. Dat vinden we ook in deze tekst: ‘… en onderwijst ons dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld.’ Deleerschool van de genade heeft dus haar eigen leerlingen.
Bent u een leerling van Gods genade? Hebt u zich ooit aan Hem onderworpen? Hebt u dat woord leren spellen: ‘g-e-l-oo- f ? Hebt u een kinderlijk vertrouwen in Jezus? Hebt u zich leren wassen in het wasvat van de verzoening? Kent u die oefeningen die Gods genade leert? Kunt u zeggen dat uw verlossing uit genade is? Kent u de betekenis van de tekst: ‘Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave’? (Ef. 2:8) Als dat zo is, dan bent u een leerling van Hem. Dan is Gods genade zo helder aan u verschenen, dat u er een leerling van bent geworden.
Leerlingen van de genade, neem de genadeleer ter harte. Wees een sieraad van Gods genade. Laat de genade zo’n invloed hebben op uw leven en persoon, dat iedereen kan zeggen: ‘Zie eens wat genade kan doen! Zie eens hoe Gods genade opwekt tot heiligmaking!’ Wat ik met dit alles wil zeggen, is hetzelfde als wat de apostel bedoelt: wij moeten heilig zijn, omdat de genade een reinigende leerschool is en omdat wij leerlingen zijn van die genade.
De vruchten van deze leerschool
Volgens de apostel levert de leerschool van Gods genade drie vruchten op: verzaken, leven en verwachten. U ziet de drie woorden voor u. Het eerste is ‘verzaken’. Als een leerling voor het eerst naar school gaat, dan moet hij meestal veel afleren. Als zijn opvoeding is verwaarloosd, dan is zijn verstand overwoekerd door allerlei onkruid. Als hij naar een school is geweest waar hij slecht onderwijs heeft gehad, dan moet zijn nieuwe leraar hem eerst alles afleren wat hij verkeerd heeft aangeleerd. Het moeilijkste van onderwijzen is niet om leerlingen het goede bij te brengen, maar om hun het verkeerde af te leren.
De leerschool van het verzaken
Wanneer de Heilige Geest Zijn intrek neemt in het hart, dan treft Hij daar veel aan wat daar beter niet had kunnen zijn: wij zijn hoogmoedig en trots; wij hebben vleselijke en wereldse lessen geleerd. Dit moeten wij afleren en gaan verzaken. De Heilige Geest werkt dit verzaken in ons op de leerschool van de genade.
Wat moeten wij verzaken? Ten eerste moeten wij de goddeloosheid gaan verzaken. Dit is een les die velen van u moeten leren. Sommige arbeiders zeggen misschien: ‘Wij moeten hard werken; wij hebben geen tijd om aan God of godsdienst te denken.’ Dit is goddeloosheid! Gods genade leert ons dit te verzaken. Dan gaan wij walgen van zo’n atheïsme. Anderen, die in de handel werken, roepen: ‘Als u zoveel zaken te doen had als ik, dan zou u ook geen tijd hebben om over uw ziel en de eeuwigheid na te denken. Ik moet tegen de concurrentie opboksen en ik houd geen tijd over om te bidden of om mijn Bijbel te lezen. Mijn planning en mijn administratie kosten me al genoeg tijd.’ Dit is ook goddeloosheid! Gods genade leert ons dit te verzaken. Wij hebben een afschuw van zo’n achteloosheid.
Een groot werk van de Heilige Geest is dat Hij de mens een godzalig leven schenkt. Hij zorgt ervoor dat de mens aan God gaat denken. Hij doet hem voelen dat dit leven niet alles is, maar dat er een oordeel aanstaande is waarin hij ‘voor zichzelven Gode rekenschap [zal] geven’ (Rom. 14:12). Wij kunnen God niet ongestraft vergeten. Als wij net doen alsof Hij niet bestaat en Hem buiten onze beslissingen laten, dan maken wij een fatale fout. O vrienden, er is een God voor Wie u rekenschap zult moeten afleggen. Wanneer Gods Geest komt met de genade van het Evangelie, dan verwijdert Hij onze ingewortelde goddeloosheid en zorgt Hij ervoor dat wij haar met ernst en blijdschap gaan verzaken.
Ten tweede moeten wij de ‘wereldse begeerlijkheden’ verzaken. Het gaat hier over de vermaken van de wereld zoals die is tussen de twee verschijningen van Christus. De wereld is vandaag nog net zo vol van zondig vermaak als in de tijd waarin Paulus over de Kretenzen schreef. ‘Al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vieses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens’ (1 Joh. 2:16) vinden wij nog overal om ons heen. Waar Gods genade kracht doet, daar gaat een losbandig mens de lusten van het vlees verzaken. De man die belust was op goud, gaat zijn hebzucht overwinnen; de trotsaard gaat het leren om te buigen; de luiaard wordt ijverig; iemand die alleen maar voor het plezier leefde, wordt ernstig. We gaan de wereldse begeerlijkheden niet alleen nalaten, maar we krijgen er ook een hekel aan. We gaan walgen van de dingen waar we vroeger vermaak in hadden. We gaan roepen: ‘Wat heb Ik meer met de afgoden te doen?’ (Hos. 14:9) Tegen de wereldling zeggen we: ‘Jij hebt daar misschien plezier in, maar wij kunnen daar niet aan toegeven. “De zonde zal over [ons] niet heersen” (Rom. 6:14). Wij zijn niet van de wereld en daarom gaan wij ook niet met de wereld mee.’
De tijd waarin wij leven mag ons leven niet beheersen, want ons ware leven is bij Christus in de eeuwigheid en ‘onze wandel is in de hemelen’ (Fil. 3:20). Door Gods genade zijn wij de heersende opvattingen, idealen en vermaken van deze wereld gaan verzaken. Wij zijn vrijgemaakt, in de beste zin van het woord. Wij gaan met Paulus zeggen: ‘De wereld [is] mij gekruisigd …, en ik der wereld’ (Gal. 6:14). Dit genadewerk betekende heel wat in de losbandige tijd waarin Paulus leefde en ook vandaag nog is het een groot wonder.
De leerschool van het leven
Maar geliefden, u bent er nog niet als u alleen maar dingen nalaat. Voor het oude komen nieuwe dingen in de plaats. De volgende woorden gaan daarom over het leven: ‘… matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld’. Let erop, lieve vrienden, dat de Heilige Geest van ons verwacht dat wij in ‘deze tegenwoordige wereld’ leven. Wij moeten onszelf dus niet buiten deze wereld sluiten. Deze wereld is het slagveld waarop de soldaat van Christus moet vechten. De maatschappij is de plaats waar het christendom de genade van Christus moet bekendmaken. Als een aantal zusters zich samen terugtrekt in een groot huis om daar afgesloten van de wereld te leven, dan verzaken ze hun plicht. Als alle ware, oprechte christenen bij elkaar zouden gaan wonen en niets anders zouden doen als bidden en naar de kerk gaan, dan zouden zij weigeren God te dienen zoals Hij dat van hen vraagt. Nee, u moet matig, rechtvaardig en godzalig leven in deze wereld, zoals zij op dit moment is. U mag niet proberen weg te vluchten. U moet tegen de stroom in gaan en al zijn golven trotseren. Als Gods genade in u is, dan moet die genade in ‘deze tegenwoordige wereld’ aan de dag gelegd worden. Zij mag niet worden weggestopt. U moet schijnen als een licht in de duisternis.
Deze manier van leven wordt met drie woorden omschreven. Ten eerste moet u ‘matig’ leven, dat wil zeggen: u moet matig zijn voor uzelf. U moet matig zijn in uw eten en drinken en in alle lichamelijke lusten – dat spreekt voor zich. Dronkaards en veelvraten, hoereerders en overspelers zullen het Koninkrijk van God niet beërven (1 Kor. 6:9-10). U moet matig zijn in uw gedachten, woorden en werken. U moet matig zijn in al uw wereldse bezigheden. U moet zichzelf goed in de hand hebben; u moet beheerst zijn.
Ik ken enkele broeders die niet bepaald matig zijn. Ik bedoel niet dat ze zich bedrinken. Nee, hun verstand lijkt wel dronken. Ze zijn voor geen enkele rede vatbaar. Alle remmen zijn los. Of het nu goed of verkeerd is, als ze iets willen dan moet en dan zal het gebeuren. Ze letten totaal niet op de gevolgen van hun handelen. Ze denken nooit eens rustig na, maar ze doen hun ogen dicht en gedragen zich als een olifant in een porseleinkast. Hoe triest is het met deze mensen gesteld! Je kunt niet van ze op aan. Ze doen alles in een opwelling. De mens die door Gods genade wordt onderwezen, wordt bedachtzaam, voorzichtig en beheerst. Hij wordt niet meer heen en weer geslingerd door hartstochten en vooroordelen.
Er is slechts één onmatigheid die ik ons allen van harte toewens. Daarvan zegt de Schrift: ‘En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met de Geest’ (Ef. 5:18). Wanneer Gods Geest ons volledig in beslag neemt, dan worden wij voortgedreven door een heilige kracht en dan zijn wij vervuld van een goddelijke geestdrift, die op geen enkele wijze ingeperkt hoeft te worden. Als het echter over andere zaken gaat, dan moeten wij ervoor oppassen dat wij onszelf er niet te veel aan overgeven. Dan moeten wij matig zijn.
De gelovige moet in zijn levenswandel bovendien altijd rechtvaardig zijn. Een christen die oneerlijk is in zijn zaken, kan ik niet begrijpen. Sluwheid, listigheid, oplichting en bedrog zijn geen gereedschappen voor een kind van God. Sommige mensen zeggen wel eens tegen me dat mijn principes te hoog gegrepen zijn voor het zakenleven en dat je in de handel het hoofd niet boven water kunt houden als je te strak bent in je opvattingen. Anderen nemen hen in de maling en het zou hun de kop kosten als ze hen niet met gelijke munt betaalden. O, mijn lieve gelovigen, praat zo toch niet! Als u liever de weg van de duivel bewandelt, zeg dat dan hardop en draag er zelf de gevolgen van. Maar als u belijdt dat u een dienaar van God bent, dan hoort u alle banden met de ongerechtigheid te verbreken. Oneerlijkheid en bedrog zijn het tegenovergestelde van godsvrucht. Een christen kan wel arm zijn, maar hij hoort desondanks eerlijk te blijven. Al is hij misschien niet zo slim, hij moet wel integer zijn. Een christelijke belijdenis zonder oprechtheid is een leugen. Genade leidt tot een rechtvaardig leven.
Ten slotte vertelt de tekst ons dat we godzalig moeten leven. Iedereen die werkelijk Gods genade in zich heeft, zal vaak aan God denken en ‘zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid’ (Matth. 6:33). Hij onderneemt niets zonder God, hij verheugt zich in Gods aanwezigheid, hij vertrouwt op Gods kracht. Gods voorzienigheid is zijn erfenis, Gods eer is zijn hoogste doel en Gods wet is de gids van zijn leven. Kortom, als Gods genade die zo duidelijk aan alle mensen is verschenen voor ons een heilige leerschool is geworden, dan leren wij daar matig, rechtvaardig en godzalig te leven.
De leerschool van het verwachten
Bovendien wordt op deze leerschool in ons een verwachting verwekt. Door Gods genade gaan wij ‘de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus’ verwachten. Wat is die ‘zalige hoop’? Ten eerste, dat wij, als Hij komt, zullen opstaan uit de dood als wij reeds ontslapen zijn; en dat wij, als wij nog in leven zijn, veranderd zullen worden (zie 1 Thess. 4:15-16; 1 Kor. 15:51-53). Onze hoop is dat Hij ons zal aannemen en dat Hij tot ons zal zeggen: ‘Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht’ (Matth. 25:21). God is ons dit niet verschuldigd, maar wij hopen op Zijn genade. God zal ons wel een beloning geven, maar niet naar de wet der werken.
‘Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is’ (1 Joh. 3:2). Wanneer Jezus gaat schijnen als de zon, ‘dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders’ (Matth. 13:43). Onze beloning krijgen wij niet in het heden, maar die wordt pas in de heerlijke toekomst uitbetaald. Toch is zij voor iemand die gelooft zo dichtbij, dat ik de wagen van de komende Christus al bijna hoor aankomen. De Heere komt, en op Zijn komst vestigt de gelovige zijn hoop. Dat is zijn grote steun om het kwaad te overwinnen, zijn voornaamste prikkel om heilig voor Gods aangezicht te wandelen. O, straks onberispelijk te mogen zijn op de dag van de openbaring van onze Heere! God geve het ons! Ziet u het nu, geliefden, hoe wij op de leerschool van Gods genade worden losgemaakt van de zonde en leren leven tot eer van God?
3. Woorden van bemoediging
Ten slotte geeft de tekst ons ook enkele bemoedigingen. Ik kan er slechts kort bij stilstaan, al ligt er in deze woorden een onuitsprekelijk rijke en hoopvolle boodschap. Wij staan er niet alleen voor mijn vrienden, wat zouden wij toch kunnen beginnen in deze grote strijd om recht, waarheid en heiligmaking, als wij aan onszelf zouden worden overgelaten? Onze eerste bemoediging is dat de genade is gekomen om ons te redden. Op de dag toen de Heere Jezus Christus aan de mensen verscheen, gaf Hij ons Gods genade om ons te helpen in de strijd tegen de zonde. Iemand die nu vecht tegen de inwonende zonde, heeft de Heilige Geest aan zijn zijde. Iemand die door de prediking van het Evangelie ook vecht tegen het kwaad in anderen, heeft dezelfde Heilige Geest aan zijn zijde, Die de waarheid ‘als een hamer … en als een vuur’ maakt (Jer. 23:29). Ik zou mijn wapens neerwerpen en mij terugtrekken uit de strijd, ware het niet dat ‘de HEERE der heirscharen … met ons [is]; de God Jakobs is ons een hoog Vertrek’ (Ps. 46:8). De ‘zaligmakende genade Gods’ is aan ons verschenen als een bliksem die het hele luchtruim verlicht; onze overwinning over de duisternis is zeker. Hoe zwaar de strijd tegen het kwaad ook is, zij is niet hopeloos. Wij mogen altijd hoop hebben.
Een koning ontdekte eens dat een van zijn soldaten lag te bidden. Hij lachte erom, maar de soldaat antwoordde dat hij op de knieën lag voor de sterkste Bondgenoot van zijne majesteit. (Ik vraag me overigens af of God wel ooit de Bondgenoot is van iemand die met het geweer en het zwaard te werk gaat.) Als wij echter gebruikmaken van ‘de wapenen van onze krijg [die] niet vleselijk [zijn], maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten’ (2 Kor. 10:4), dan mogen wij ongetwijfeld rekenen op onze sterke Bondgenoot. Spreek de waarheid, man, want u spreekt met God! Werk voor God, vrouw, want God ‘werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen’ (Fil. 2:13). De verschijning van Gods genade in de persoon van Christus is een grote bemoediging voor hen die in de grootste moeilijkheden verkeren en die tegen de sterkste machten moeten strijden. De genade is verschenen; laten we daarom goede moed hebben!
Hij zal wederkomen
Een tweede bemoediging ligt er in de belofte dat Hij zal wederkomen. Hij, Die Zijn hoofd in zwakheid heeft gebogen en stierf op het moment van de overwinning, zal terugkeren in oneindige heerlijkheid. Twijfel daar toch niet aan! De wereld gaat geen eeuwige nacht tegemoet. Niet alleen de nacht, maar ook de morgen komt. Al tieren zonde en ellende welig en wordt de liefde van velen steeds kouder, dit zijn slechts de tekenen dat de wederkomst nabij is. Hij heeft Zelf gezegd dat dit zou gebeuren. Maar Hij zal komen, zo zeker als God leeft. Wij zijn niet aan de verliezende hand. De Heere zal triomferen.
Als Hij alleen zou zijn verschenen in Zijn lijdende leven en wrede sterven, dan hadden we reden gehad om bang te zijn. Maar dat is niet zo. Dit is nog maar de eerste verschijning, een voorbereidende openbaring. Hij komt! Hij komt! Niemand kan Zijn komst verhinderen! Ieder ogenblik komt Hij dichterbij. Niets kan de dag van Zijn heerlijkheid vertragen. Als het moment daar is, dan zal Hij verschijnen in Gods majesteit om een einde te maken aan de heerschappij van de zonde en om een eindeloze vrede te schenken. Satan zal spoedig onder onze voeten vertrapt worden. ‘Zo dan, vertroost elkander met deze woorden’ (1 Thess. 4:18) en bereid u voor op de strijd. Slijp uw zwaard en wees klaar om te vechten! Vertrouw op God en houd uw buskruit droog. Laat dit altijd onze strijdkreet zijn: ‘Hij zal regeren!’ Wij verwachten de ‘verschijning der heerlijkheid van de groten God en onze Zaligmaker Jezus Christus’.
Wij dienen een levende Meester
Ook een bemoediging ligt er in de waarheid dat wij een heerlijke Meester dienen. De Christus Die wij dienen, is geen dode profeet net als Mohammed. Wij prediken een gekruisigde Christus; maar wij geloven ook in een Christus Die is opgestaan uit de dood, in een Christus Die ten hemel is gevaren, in een Christus Die spoedig zal wederkomen. Hij, de grote God en onze Zaligmaker, leeft.
Als u een soldaat bent van deze Bevelhebber, werp dan alle vrees van u af. Bent u een lafaard, terwijl de Heere der heirscharen het bevel over u heeft? Durft u te sidderen terwijl Hij, Wiens naam is Wonderlijk, Raad en Vredevorst (Jes. 9:6), u voorgaat in de strijd? De bazuin staat al aan de mond van de archangel; wie zou er dan vrezen? De grote trommel die het heelal vervult, roept u tot actie. Soldaten van het kruis, houdt Zijn koninklijke banier hoog! Zijn kruis staat nog overeind en niemand kan het omverwerpen. Geprezen zij de naam van Jezus!
Kostbare herinneringen
Daarna volgen de tere gedachten waarmee ik zal eindigen, de herinneringen aan wat de Heere voor ons heeft gedaan om ons heilig te maken: ‘Die Zichzelven voor ons gegeven heeft.’ Wij zijn op een bijzondere wijze verlost. Wij zijn duur gekocht. ‘Die Zichzelven voor ons gegeven heeft.’ Leg die trompet en die trommel maar weg; pak de harp en tokkel een lieflijke wijs op haar snaren. Vertel hoe de Heere Jezus ons heeft liefgehad en hoe Hij Zichzelf voor ons heeft overgegeven. Geliefden, al wordt uw hart misschien door geen enkel woord geraakt, hier mag u niet onbewogen onder blijven: ‘Of weet gij niet… dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht’ (1 Kor. 6:19-20).
Christus heeft Zichzelf om twee redenen voor ons overgegeven. De eerste reden is onze verlossing: om de banden van de zonde te verbreken en de koorden van onze ellende ver van ons te werpen. Hij ging de dood in – vergeet dat niet – Hij ging de dood in om uw zonden te doden; Hij stierf om alle zondige lusten onder Zijn wagenwielen te verpletteren. Hij gaf Zichzelf voor u, opdat u zichzelf voor Hem zou geven.
Ten tweede stierf Hij om ons voor Zichzelf te reinigen. Hoe rein moeten wij zijn, willen wij rein zijn voor Hem. De heilige Jezus wil alleen gemeenschap hebben met datgene wat Hij gereinigd heeft overeenkomstig Zijn natuur, gereinigd voor Zichzelf. Hij heeft ons gereinigd om geheel van Hem te zijn. Geen menselijke hand mag uit de gouden beker drinken; geen menselijk reukwerk mag er op het heilig reukaltaar branden. Wij zijn voor Hem gereinigd om Zijn cegullah te zijn – dat is Hebreeuws voor Zijn ‘unieke bezit’. De gelovigen zijn Christus’ eigen, uitverkoren, uitgelezen volk. De heiligen Zijn Christus’ kroonjuwelen; zijn diamantendoos; Zijn bijzondere eigendom. Hij draagt Zijn volk als lammeren in Zijn schoot; Hij schrijft hun namen op Zijn hart. Zij zijn de erfenis waarvan Hij de erfgenaam is en Hij hecht aan hen meer waarde dan aan al het andere van de wereld. Hij zou liever afstand doen van de rest van de wereld, dan dat Hij een van hen zou verliezen. Hij wil dat u, die een leerling bent op de leerschool van de genade, weet dat u geheel en al Zijn eigendom bent. U bent van Christus. Ieder van u moet weten: ‘Ik ben niet van deze wereld en ook niet van mijzelf; ik ben enkel en alleen van Christus. Ik ben door Hem, voor Hem apart gezet en zal voor altijd van Hem zijn.’ Het zilver en het goud zijn van Hem en de beesten op duizend bergen zijn van Hem; maar Hij hecht er niet zo veel waarde aan. ‘Want des HEEREN deel is Zijn volk’ (Deut. 32:9).
Ijverig dienen door goede werken
De apostel eindigt met de woorden dat wij een volk moeten zijn dat ijverig is in goede werken. Ik wenste dat alle christelijke mannen en vrouwen zó onderwezen werden door Gods genade, dat ze ijverig zouden worden in goede werken! Neem dit serieus. Wij moeten niet alleen spreken over goede werken en ervoor pleiten, maar wij moeten ons het vuur uit de sloffen rennen. Wij moeten in vuur en vlam staan voor alles wat goed en waar is. Wij moeten niet alleen vreedzaam en zonder aanstoot te geven zijn, maar wij moeten ‘ijverig in goede werken’ zijn. Dat wij door Gods genade hiertoe zouden worden aangespoord.
Er is brandstof genoeg in de kerk. Waar het aan ontbreekt, is vuur. Heel veel mensen – allemaal even keurig – liggen te slapen en doen zo weinig als ze maar kunnen voor het goede doel. Zo moet het niet. Wij moeten wakker worden!
Helaas moeten de soldaten van Christus een overweldigende hoeveelheid ambulante zorg verlenen! De ene helft van Christus’ leger moet de andere helft dragen.
O, dat onze medebroeders en -zusters eens van die ziekenlijst konden worden geschrapt! O, dat wij allen ijverig, vurig en krachtig zouden zijn! Kom, Heilige Geest, en verlevendig ons! Wij kunnen hier niet in eigen kracht aan beginnen, maar God zal het uit genade schenken. Genade, in Christus aan ons geschonken, is de bron van alle heilige ijver. O, hemelse genade, stort op ons neer en voer ons mee!
Dat degenen die nog nooit Gods genade hebben ervaren tot geloof zouden komen in de Heere Jezus Christus, zoals Hij in Zijn eerste komst is verschenen! Als u op Zijn kruisdood vertrouwt, dan zult u met blijdschap leren uitzien naar het moment dat Hij terugkomt op Zijn witte paard. Zijn grote Naam zij voor eeuwig geprezen!
Amen.