Alle wegen van de man zijn zuiver in zijn ogen; maar de Heere weegt de geesten. – Spr. 16:2
In tijden van algemene rampen komt men dikwijls tot grote ontdekkingen omtrent personen, die als kooplieden voor zeer soliede doorgingen, maar dan blijken zeer onsoliede te zijn. Dan wordt de gehele machinerie van hun finantieele operaties blootgelegd, en praktijken, die door directeuren en commissarissen volkomen recht werden geacht, blijken dan niets dan roverij te zijn geweest. Alles had het voorkomen van voorspoed en welvaren, totdat de onvermijdelijke “krach” kwam, en dan had men een gevoel, alsof niemand meer te vertrouwen was. Ongetwijfeld hebben deze lieden gedacht, dat hun wegen “zuiver” waren, maar de uitkomst van hun handelingen heeft hun onreine handen aan het licht gebracht.
In geestelijke zin hebben in de kerk eenzelfde soort van faillissementen plaats. Grote vermaardheid en luide professies lossen zich op, blijken niets dan schijn te zijn geweest. De mensen vleien zich graag met het geloof, dat zij op de rechte weg zijn en recht handelen. Zij passen de Schrift verkeerd toe, geven een verkeerde uitlegging aan de wegen van Gods voorzienigheid en keren alles ondersteboven. Maar het onverbiddelijk oordeel achtervolgt hen; er komt een tijd van ziften en wegen en dan gaat hun belijdenis in rook op. Aan het einde van de noodlottige helling van het zelfbedrog is een afgrond en in die afgrond zal hij, die zo voldaan is met zich zelf, doch niet was, wat hij zich inbeeldde te zijn, neerstorten en verpletterd worden. Laat ons op practische wijze sommige van de “wegen” beschouwen, die “zuiver” schijnen, maar het niet zijn, als de Heere komt om de geesten te wegen.
De wegen van de openlijk slechten.
Velen van deze zijn “zuiver” in hun ogen.
Om dit zelfbedrog te kunnen plegen geven zij schoonklinkende namen aan de zonde.
Denken zij kwaad van anderen en stellen hen voor als veel slechter dan zij zelf zijn, om daarin dan een verontschuldiging te vinden voor zich zelf.
Maken zij aanspraak op vele treffelijke hoedanigheden en schone karaktertrekken.
Voeren zij aan, dat, zo zij onvolmaakt zijn; dit hun schuld niet is.
Nemen zij zich ernstig voor om hun leven te beteren, maar brengen dit voornemen nooit ten uitvoer.
De mensen doen met zichzelf, wat financiers doen met maatschappijen.
Zij boeken twijfelachtige boedels als wezenlijke bezittingen.
Zij brengen onzekere uitstaande schulden in rekening als ontvangsten.
Zij scheuren bladen uit hun boeken.
Zij verhelen schadelijke feiten en ruinerende verwikkelingen.
Zij knoeien met de rekening en verantwoording om een gunstig eindcijfer te krijgen en doen fraaie beloften, die zij niet kunnen houden.
Het onderzoek van de Heere zal grondig zijn. Hij weegt met een zuivere weegschaal en volkomen gewichten. Hij ziet niet slechts op de open weg, maar op de inwendige geest.
II. De wegen van hen, die uitwendig godsdienstig zijn. Deze schijnen “zuiver” te zijn.
Hun waarnemen van plechtigheden.
Hun geregeld bijwonen van de godsdienstoefeningen.
Hun openlijk belijden van de godsdienst.
Hun vrijgevigheid en algemene belangstelling in hetgeen goed is.
Aldus kunnen leraren, ouderlingen en diakenen, lidmaten, enz. op godsdienstigheid bogen, terwijl zij toch, als de Heere hun geesten weegt, kunnen blijken verworpelingen te zijn.
IV. De wegen van de hebzuchtige belijder. In het bijzonder zijn wegen zijn “zuiver.”
Zijn schraapzucht houdt hem terug van dure zonden en daarom prijst hij zich voor zijn zelfverloochening.
Hij bekrimpt de zaak van God en de armen.
Hij verdrukt zijn werklieden door hun loon te beknibbelen.
Hij dingt af op alles wat hij koopt; hij vervolgt zijn schuldenaren tot het uiterste, hij zoekt voordeel, dat hem niet toekomt; hij is hard en gierig voor allen, die hem omringen.
Van hem zegt de Heere, “Gierigheid, welke is afgodendienst.”
V. De wegen van de wereldgezinde belijder.
Hij denkt “zuiver” te zijn.
Laat hij eerlijk nagaan of hij “zuiver” is–
In zijn verborgen leven? In hetgeen, waarin hij zich in het verborgen toegeeft?
In zijn genoegens en vermaken?
In zijn gezelschap en zijn gesprekken?
In zijn onbezochte binnenkamer, zijn vergeten Bijbel, zijn lauwe godsdienstigheid, enz.
Welk een onthulling, als het wegen van de geesten komt!
VI. De wegen van de geruste afkerige. Hij verbeeldt zich, dat zijn weg “zuiver” is, terwijl hij door weinig op te letten een menigte van modderige plaatsen zal ontdekken:
Nalatigheid in het gebed in de binnenkamer. (Job 15:4).
De zonde, die langzamerhand de bovenhand krijgt, (Jer. 14:10).
Een wandel en omgang, die nauwelijks geestelijk te noemen zijn. (Ef. 5:4).
Weinig lezen van de Schrift. (Hos. 8:12).
Verharding van het hart. (Hebr. 3:13).
Een godsdienst, die bijna van leven ontbloot is. (Openb. 3:1).
Hoogmoed, die in alles aan het licht komt. (Deut. 8:14).
De Heere weegt hem in beproeving en verzoeking en dan volgt een blootleggen van bedrog en geveinsdheid.
VII. De wegen van de bedrogene. Hij denkt rijk en verrijkt te zijn en intussen is hij geestelijk bankroet.
Gefaald in waarachtig geloof in Jezus.
Gefaald in wezenlijke wedergeboorte.
Gefaald in hartewerk voor de Heere.
Gefaald voor eeuwig. Zal dit met onze hoorder zo zijn?