De weg van de luiaards is als een doornheg; naar het pad van de oprechten is welgebaand. (Spr. 15:19)
Men heeft wel eens beweerd, dat de schranderheid van de Schotten verklaard wordt door het feit, dat het Boek van de Spreuken zeer algemeen in hun land wordt gelezen en bestudeerd. Hierover kan ik niet oordelen; maar gewis, de Spreuken van Salomo kunnen; als zij in praktijk worden gebracht, de mensen verstandig maken voor deze wereld en hun een voorzichtigheid leren van een zeer hoge orde. God wil, zijn volk verstandig hebben. Er steekt geen eer in om dwaas te zijn, al hebt gij ook de genade van God in uw hart. Ik voor mij acht het mijn plicht te zijn, om, daar ik de dienstknechtvan de Heere ben, zo bekwaam te worden, als ik maar kan. Ik verlang niet, dat iedereen zal denken, dat de kinderen van de Heere allen van vernuft ontbloot zijn. Terwijl wij deze tweebladige spreuk overdenken, zullen wij
I. De tekst nemen in zijn tijdelijke betekenis.
1. Door de appositie of toevoeging, is het duidelijk, dat de luiaard het tegenovergestelde is van de oprechte, of rechtvaardige. Dat is voorzeker ook het geval. Zijn zonden van verzuim of nalaten zijn veelvuldig. Hij breekt zijn woord, hij vertoornt anderen; Satan vindt kwaad voor hem om te doen. Hij is inderdaad ook bereid voor elk slecht woord of werk.
2. Het is niet genoeg om vlijtig te zijn, wij moeten ook oprechtrechtvaardig zijn; want ofschoon de vloek ligt op de luiaards, is de zegen niet beloofd aan de werkzamen, maar aan de oprechten. Het is naarstigheid in de dienst van God, onder de Heilige Geest, die het loon van God wint.
3. De weg van een luiaard is niet begerenswaardig. “Een doornheg.” Hij is reeds naar zijn eigen begrip moeilijk. Een ruw en doornig pad –dat is hem in het geheel niet naar de zin: Hij zou er liever een maand naar zien, dan er een uur op lopen. Hij wordt inderdaad ook eerlang doornig. Zijn verwaarlozingen omtuinen hem, brengen hem in moeilijkheden, veroorzaken hem verlies, scheppen hem hindernissen.
Hij wordt moeilijk: hij is arm, gewantrouwd, hard behandeld door zijn schuldeisers en ten laatste zonder middel van bestaan.
Hij wordt versperd: hij weet niet, waarheen zich te wenden; hij kan niet graven en hij beproeft het te bedelen.
Luiheid ontmoet slechts weinig medelijden, de barmhartigheid zelf wijst haar af.
4. De weg van een rechtvaardige is onder een zegen.
Dit wordt duidelijk, naarmate hij er vlijtig op voortgaat.
God maakt hem aldus
Hij zelf maakt hem aldus.
Andere mensen willen hem graag helpen, of zijn ten minste bereid om hem te vertrouwen, hem in dienst te nemen en aan te bevelen.
I. Neem de tekst in zijn geestelijke betekenis.
1. De geestelijke luiaard.
Gaat op de weg van de onverschilligheid, van de zorgeloosheid, van de onbeslistheid en van het ongeloof en ofschoon die weg gemakkelijk schijnt, is hij even vol van smart als een doornheg met stekende punten.
Hij wil zijn eigen weg gaan en eigenwilligheid en hardnekkigheid, dat voorwaar! zijn doornheggen. Daarenboven zal zijn eigenzinnigheid anderen prikkelen om hem tegen te staan en zo verveelvuldigen zich de doornen.
Hij kiest de weg van de zonde en weldra vindt hij hem vol van smart, moeilijkheden, verwarringen en strikken. Door zijn slechte wegen en de onvermijdelijke gevolgen van zijn zonde is hij uitgesloten van God en de hemel.
2. De oprechte.
Zijn weg is die van het geloof en van de gehoorzaamheid. Hij heeft zijn beletselen, doch die worden uit de weg geruimd. Hij is dikwijls duister, maar hij wordt opgehelderd. Hij is soms stijl; maar het is de heirbaan van de koning.
Waarop wij terecht zijn.
Waarop wij beschermd zijn.
Waarop wij zeker zijn van een zalig einde.
Neemt gij uw godsdienst zeer gemakkelijk op, neemt gij de dingen zoals zij vallen, op trage, slordige wijze? Dan zal uw weg spoedig een doornheg worden. Verwaarlozing is volkomen genoeg om een grote oogst van distelen en doornen voort te brengen.
Streeft gij naar oprechtheid? Bemint gij heiligheid? Kent gij Christus als uw Weg? Zo treed dan onbeschroomd voorwaarts, want uw weg zal duidelijk gemaakt worden en uw einde zal vrede zijn. (Ps. 37:37).