De slaap van het lichaam is Gods gave. Zo sprak Homerus weleer, toen hij hem beschreef als nederdalend uit de wolken en rustend op de tenten van de krijgers rondom Troje. En zo zong Vergilius, toen hij sprak over Palinurus die in slaap viel op de boeg van het schip. De slaap is Gods gave. Wij denken dat wanneer we ons hoofd op het kussen en ons lichaam te rusten leggen, we daarom vanzelf en noodzakelijkerwijze slapen. Maar dat is niet zo. De slaap is een gave van God en geen mens zou zijn ogen sluiten als God niet Zijn vingers op zijn oogleden legde, als de Almachtige niet een zachte sussende uitwerking in zijn lichaam gaf, die zijn gedachten tot rust brengt en hem in die heerlijke toestand van rust brengt die we slaap noemen. Zeker, er zijn bedwelmende en slaapwekkende middelen waarmee mensen zich bijna tot de dood vergiftigen en dat dan slaap noemen, maar de slaap van het gezonde lichaam is Gods gave. De God der liefde schenkt het, Zijn tederheid schommelt iedere avond de wieg, Zijn goedheid trekt het gordijn van de duisternis om ons heen en gebiedt de zon haar gloeiende lamp te bedekken.
De Liefde komt en zegt: ’’Slaap zacht, mijn kind, Ik geef u slaap.” Weet u niet wat het is om bij tijden op bed te liggen en tevergeefs trachten te slapen? Zoals het van Darius gezegd wordt zo kan het van u gezegd worden: ’’Zijn slaap week verre van hem.” U hebt getracht de slaap te vatten, maar hij ontglipte u: hoe meer u het probeerde om te slapen, hoe wakkerder u werd. Het gaat onze kracht te boven om onszelf een gezonde rust te verschaffen. U verbeeldt zich dat als u uw gedachten richt op een bepaald onderwerp totdat het al uw aandacht in beslag neemt, u zult slapen, maar u merkt dat u er niet toe in staat bent. Tienduizend dingen jagen door uw hoofd alsof de hele aarde vóór u rondtolde. U ziet alle dingen die u ooit aanschouwde in wilde verwarring voor uw ogen dansen. U sluit uw ogen maar ziet nog steeds en er zijn dingen in uw oren en uw hoofd die u niet met rust laten.
De slaap heeft de rustbank waarop u zijn kracht het hof maakte verlaten. God alleen is het Die zowel de ogen van de matroos in de wiegende mast verzegelt als de koning rust geeft: want met alle middelen op de koop toe zou de koning niet kunnen slapen zonder Gods hulp, maar zou liggen woelen en zijn slaaf, bij wie pure vermoeidheid de vriendelijke toediener van de slaap werd, benijden. Het is God Die de geest onderdompelt in de rivier der vergetelheid en ons gebiedt te slapen, opdat onze lichamen verkwikt mogen worden, zodat we voor de arbeid van morgen met nieuwe kracht mogen opstaan.
Hoe dankbaar zouden we voor de slaap moeten zijn! De slaap is de beste dokter die ik ken. De slaap heeft meer vermoeide hoofden, harten en beenderen van pijn genezen dan de meest voortreffelijke dokters op aarde. Het is de beste medicijn, de meest uitgelezene van alle namen die geschreven zijn op alle lijsten van geneesmiddelen. Geen enkele toverdrank van de dokter kan de slaap evenaren. Wat een genade is het dat het aan iedereen evenzeer toebehoort! God zegent niet alleen de rijke met slaap. Hij geeft het niet alleen aan de edelman of de rijken, zodat ze het alleenrecht op deze bijzondere gave voor zichzelf kunnen opeisen, maar Hij schenkt het ook aan de armste en de onbekendste. Ja, als er een verschil is, dan is de slaap van de werkende mens het zoetst, of hij nu weinig of veel eet.
Hij die het hardst werkt slaapt door zijn werk het vast. Terwijl de weelderige weekheid niet rusten kan en woelt in zijn bed van eiderdons, valt de hardwerkende arbeider met zijn sterke, krachtige ledematen uitgeput en vermoeid op zijn harde bed neer en slaapt: en als hij ontwaakt dankt hij God dat hij verkwikt is. U weet niet hoeveel dank u God verschuldigd bent omdat Hij u ’s nachts rust geeft. Als u slapeloze nachten had zou u de zegen waarderen. Als u wekenlang in uw bed zou liggen woelen zou u God danken voor deze gunst. Daar de slaap een barmhartige beschikking van God is, is het een zeer kostbare gave, waarvan de waarde niet geschat kan worden totdat ze weggenomen wordt; ja, zelfs dan kunnen we het niet waarderen zoals het behoort.
De Psalmdichter zegt dat er sommigen zijn die zo dwaas zijn om zichzelf de slaap te ontzeggen. Uit winstbejag of eerzucht staan ze vroeg op en blijven laat op. Wij zijn misschien aan hetzelfde schuldig, ’s Morgens zijn we vroeg opgestaan opdat we dat lijvige boek mochten doorbladeren om kennis te verwerven, we zaten ’s nachts op totdat onze opgebrande lamp ons berispte en ons vertelde dat de zon opkwam, terwijl onze ogen pijn deden, ons hoofd bonsde en ons hart hevig klopte. We waren vermoeid en uitgeput; we zijn vroeg opgestaan, laat naar bed gegaan en hebben zodoende het brood der smarten moeten eten door een afnemende gezondheid en een neerslachtige geest. Vele zakenlieden zwoegen op die manier. Wij veroordelen u er niet om, wij verbieden het u niet om vroeg op te staan en laat naar bed te gaan, maar wij herinneren u aan deze tekst: ”Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminden als in den slaap geeft.”
De slaap wordt in Gods Woord heel vaak in een minder goede zin gebruikt, namelijk om de toestand van de vleselijke en wereldlijke mens uit te drukken. Sommige mensen slapen de slaap van de vleselijke gemakzucht en luiheid en Salomo vertelt ons dat ”die in den oogst vast slaapt, een zoon is die beschaamd maakt”; zodat wanneer de oogst binnengehaald is en de zomer voorbij is, hij niet behouden zal worden. De slaap drukt vaak een toestand van luiheid, doodsheid en onverschilligheid uit waarin alle goddeloze mensen gevonden worden, volgens deze woorden: ”Het is de ure dat wij nu uit den slaap opwaken.” ”Zo laat ons dan niet slapen gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchteren zijn.” Velen zijn er die de slaap van de luiaard slapen en die woelen op het bed van de vadsige gemakzucht, maar hen wacht een verschrikkelijk ontwaken, wanneer zij zullen ontdekken dat hun proeftijd voorbij is, dat het gouden zand van hun leven ongemerkt door de zandloper is gegaan en dat ze zijn gekomen in die wereld waar geen amnestie verleend wordt en waar geen hoop, geen toevlucht en geen redding is.
Op andere plaatsen wordt de slaap gebruikt als een beeld voor vleselijke verzekerdheid, waarin er zovelen verkeren. Kijk naar Saul die ligt te slapen in vleselijke verzekerdheid. Hij is niet zoals David, die zegt: ”Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen, want Gij, o Heere, alleen zult mij doen zeker wonen.” Abner, Sauls legeraanvoerder was daar en het volk lag rondom hem, maar Abner sliep. Slaap door, Saul! Slaap door! Abisaï staat bij uw kussen en met een speer in zijn hand zegt hij: ’’Laat mij toch hem nu met de spies op eenmaal ter aarde slaan.” Nog slaapt hij, hij weet niet dat hij op de drempel naar de eeuwigheid staat! Zo zijn er velen van u die slapen terwijl hun ziel bedreigd wordt; Satan buigt zich over u heen, het recht staat op het punt om u te veroordelen, de wraak is toebereid, zelfs de Voorzienigheid schijnt te zeggen: “Zal ik hem slaan?
Voor deze éne keer zal ik hem slaan en dan zal hij nooit meer wakker worden.” Jezus de Middelaar roept: ’’Wacht, wraak, wacht.” Zie, de speer trilt u nóg – ’’Wacht! Spaarde slaper nog één jaar, in de hoop dat hij nog ontwaken zal van deze lange zondeslaap.” Ik zeg u, zondaar, dat u net als Sisera in de tent van de vernietiger slaapt; u heeft misschien boter gegeten uiteen vorstelijk botervlootje, maar u slaapt op de drempel van de hel. Op dit ogenblik heft de vijand zijn hamer op om de nagel door uw slaap in de aarde te slaan, opdat u daar voor altijd in die dood van eeuwigdurende kwelling zult liggen die zoveel erger is dan de lichamelijke dood.
In de Schrift wordt ook de slaap van de wellust genoemd, zoals Simson die sliep toen hij zijn haren verloor en zoals velen die slapen wanneer ze zich overgeven aan de zonde en dan wakker worden en ontdekken dat ze beroofd, verdwaald en geruïneerd zijn. Daar is ook de slaap van de onachtzaamheid, zoals die van de maagden die sluimerig werden en in slaap vielen; en de slaap der droefheid die Petrus, Jacobus en Johannes overviel in de hof van Gethsemané. Geen van deze zijn gaven van God. Ze vloeien voort uit de zwakheid van onze natuur, ze overvallen ons omdat we gevallen mensen zijn, ze bekruipen ons omdat we de kinderen zijn van verloren en verdorven ouders. Die soorten slaap zijn geen zegen van God, noch schenkt Hij ze aan Zijn geliefden.