11 Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela. 12 Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf? 13 Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid? 14 Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond. 15 HEERE! waarom verstoot Gij mijn ziel, en verbergt Uw aanschijn voor mij? 16 Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; ik draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig. 17 Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen doen mij vergaan. 18 Den gansen dag omringen zij mij als water; te zamen omgeven zij mij. 19 Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn in duisternis.
Als de Heere toeliet dat Zijn knecht stierf voordat de goddelijke belofte was vervuld, zou het ten enenmale onmogelijk zijn dat Zijn trouw werd verkondigd. De dichter heeft het alleen over dit leven, hij beziet alles vanuit het gezichtspunt van de tijd en de huidige mensheid. Als een gelovige verlaten werd en overgeleverd aan een dood in wanhoop, kon er geen stem uit zijn graf opklinken die de mensheid vertelde dat de Heere hem van zijn zonden had gezuiverd en hem van zijn beproevingen had verlost, er zouden geen liederen van de koude aarde opstijgen om de trouw en de goedheid van de Heere te bezingen. Integendeel, naar de mens gesproken zou een stem die de gunst van God graag verheerlijkte, tot zwijgen zijn gebracht, en een liefdevolle getuige voor de Heere zou zich niet meer laten horen.
Zijn nood had al zo lang geduurd dat hij zich nauwelijks kon herinneren wanneer het begon; het scheen hem toe alsof hij van kindsbeen af steeds aan de poorten van de dood had gelegen. Dat was ongetwijfeld een overdrijving van een geprangd gemoed, al is het wel mogelijk dat Heman al vanaf zijn geboorte moeiten kende en zijn hele leven te lijden had onder een chronische ziekte of lichamelijke kwaal. Er zijn heilige mannen en vrouwen wier leven één lange leerschool van geduld is, en zij verdienen zowel ons medeleven als onze eerbied – we durven hier van eerbied te spreken, want aangezien de Verlosser vertrouwd werd met lijden, is smart eerzaam geworden in de ogen van gelovigen. Een levenslange ziekte kan bij de gratie Gods een levenslange zegen blijken te zijn. Je kunt beter van kindsbeen af tot in de ouderdom lijden, dan datje ongestoord plezier beleeft aan de zonde.
De lange duur had de smart niet minder hevig gemaakt, Gods verschrikkingen waren niet van hun schrik ontdaan; ze waren juist des te overweldigender geworden en hadden de man tot wanhoop gedreven. Hij was niet in staat zijn gedachten te ordenen, hij werd zo heen en weer geslingerd dat hij zijn eigen toestand niet rustig en redelijk kon beoordelen en peilen. Het is niet aan ons uit te maken hoezeer een depressie soms kan lijken op waanzin; maar wij weten wel dat het gewicht van een veertje soms genoeg kan zijn om de balans naar de andere kant door te doen slaan. Dank God, gij beproefden, die uw bezinning niet verliest! Dank Hem dat de duivel zelf die veer niet kan toevoegen, omdat de Heere ervoor zorgt dat alles in orde komt.
De doordringende kracht van geestelijk lijden is zo groot dat het niet valt uit te bannen; het doordrenkt de ziel zoals de dauw Gideons vlies doordrenkte; het trekt de geest naar beneden zoals het drijfzand het schip opslokt; het overweldigt hem zoals de zondvloed de groene aarde overspoelde. Het verdriet sloot Heman in. Hij was als de herten bij de jacht, als de honden haar omsingelen en aan haar keel hangen. Arme ziel! En toch was hij een man die zeer geliefd was in de hemel!
Overweging:
De duisternis in de geest van de christen is verbonden met iets wat haar onderscheidt van de angst van de huichelaar, en dat is de levendige werking van de genade.