8 O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela. 9 Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israël. 10 Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden. 11 Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God! 12 De HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar. 13 De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit. 14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud. 15 Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.
De Heere ging voorop tijdens de woestijnreis, en daarom deed het er niet toe of de Rode Zee of brandend zand op hun weg kwam; de kolom van rook en vuur wees hun altijd de juiste weg. Hij was de Opperbevelhebber van Israël, van Wie ze alle bevelen kregen, en de mars was derhalve Zijn mars. We kunnen, als we dat willen, spreken van de ‘omzwervingen van de kinderen Israëls’, maar we moeten ons daar niet bij voorstellen dat ze doelloos ronddoolden; in feite waren ze bezig met een geordende en weloverwogen mars.
De mars van God onderscheidde zich niet alleen door schrikaanjagende momenten, want goedheid en overvloed manifesteerden zich ook. Regen zoals die nooit eerder viel, daalde neer op het woestijnzand, brood uit de hemel en gevogelte kwamen overal tussen de Israëlieten neer; ze werden overladen met kostbare geschenken; rivieren ontsprongen aan rotsen. De aarde beefde van schrik, en als antwoord schudde de Heere, als uit een hoorn des overvloeds, zegeningen op haar neer. Aan het einde van elk stadium, als ze halt hielden, vermoeid van de mars, wachtten er dusdanige stortvloeden van goede dingen op hen dat ze al snel weer waren opgefrist. Hun voet zette al die veertig jaar niet op. Als zij uitgeput waren, was God dat niet; als zij vermoeid waren, was Hij het niet. Zij waren Zijn uitverkoren volk en daarom zorgde Hij, ook al liet Hij ze voor hun eigen bestwil moe worden, nauwgezet voor hen en sloeg Hij teder acht op hun ellenden.
Op dezelfde manier worden, tot op vandaag, de uitverkorenen van God in deze woestijnfase nogal eens moe en krachteloos, maar hun altijd liefdevolle Jehova komt tussenbeide met tijdige hulp, vrolijkt de mismoedigen op, sterkt de zwakken, en geeft de hongerigen verversing, zodat, wanneer de zilveren trompetten klinken, de strijdende Kerk opnieuw voorwaarts gaat met wakkere en vaste tred naar ‘de rest die overblijft’. Door deze trouw wordt het geloof van Gods volk bevestigd, en worden zij bemoedigd; als uitputting en gebrek hen doen wankelen, zetten tijdige gunstbewijzen hen opnieuw op het eeuwige fundament.
De heren der heirscharen vluchtten voor de Heere der heir- scharen. Zodra de ark in beweging kwam, lichtte de vijand zijn hielen; zelfs de koninklijke aanvoerders hielden geen stand, maar sloegen op de vlucht. De nederlaag was compleet, de terugtocht gehaast en chaotisch. De overwinning was uitsluitend te danken aan de arm van de Almachtige; Hij verstrooide de hooghartigen die tegen Zijn volk optrokken, en Hij deed het met evenveel gemak als waarmee sneeuw van de kale flanken van de Zalmon wordt gedreven. Het was bedoeld om de roem en volledigheid van de goddelijke triomf over de grootste vijanden uit te beelden. Laten alle gelovigen zich hierover verheugen.
Overweging:
De Heere Jezus komt, dag aan dag, overladen met zegeningen, en uiteindelijk zal Hij ons veilig door de dood het leven en de roem in dragen.