9 Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. 10 Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. 11 Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. 12 Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. 13 Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij. 14 Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij.
De Heilige Schrift bevat nauwelijks een vers dat voller is van geloof dan dit negende. Gezien de aard van de zonde, en het diepe besef ervan dat de psalmist had, is het een luisterrijk geloof, in het bloed een genoegzame, nee, een algenoegzame verdienste te zien om haar geheel weg te wassen. Gezien ook het diepe, de natuur dóórtrekkende bederf dat David vanbinnen waarnam en ervoer, is het een wonder van geloof dat hij zich kon verheugen in de hoop op volmaakte reinheid in zijn binnenste. Toch, moeten we hieraan toevoegen, is het geloof niet meer dan het Woord waarborgt, dan datgene waartoe het bloed der verzoening ons aanspoort, dan hetgeen de belofte van God verdient. O, moge deze of gene lezer moed vatten, nu, terwijl hij lijdt onder de zonde, de Heere de eer te betonen om even vast en zeker als de psalmist te vertrouwen op het volbrachte offer van Golgotha en de oneindige genade die daar werd geopenbaard.
David is beschaamd door de overdenking van zijn zonde, en geen afleidende gedachte kan haar uit zijn geheugen wissen; maar hij bidt de Heere met zijn zonde te doen wat hij zelf niet kan. Als God Zijn gelaat niet kan verbergen voor onze zonde, moet Hij haar voorgoed voor ons verbergen; en als Hij onze zonden niet uitwist, moet Hij onze namen uit Zijn boek des levens wissen. In vers negen vraagt hij erom, rein te zijn; in het twaalfde verlangt hij een hart dat geschikt is voor die zuiverheid; maar hij zegt niet: ‘Maak mijn oude hart rein’; hij heeft te veel ervaring met de hopeloosheid van de oude natuur.
Hij zou willen dat de oude mens begraven werd als een lijk, en dat er in plaats daarvan een nieuwe schepping werd gebracht. Niemand anders dan God kan een nieuw hart of een nieuwe aarde scheppen. Verlossing is een wonderlijk blijk van een oppermacht; het werk in ons alsmede dat voor ons, is geheel een zaak van almacht. Eerst moeten onze neigingen de juiste kant op worden gericht, anders gaat het met heel ons wezen verkeerd. Het hart is de roerganger van de ziel, en totdat de Heere het in de hand neemt, volgen wij een valse en verdorven koers. O Heere, Die mij eens schiep, maak mij alstublieft nieuw, en vernieuw mij in mijn meest verborgen plaatsen.
Zich bewust van zijn zwakheid, erover nadenkend dat hij zo recent ten val kwam, wil David graag overeind gehouden worden door een macht die groter is dan de zijne. Die koninklijke Geest, wiens heiligheid ware waardigheid is, is in staat ons te laten lopen als koningen en priesters, in alle oprechtheid van de heiligheid; en Hij zal dat doen als wij Zijn genadige ondersteuning zoeken. Zulke invloeden zullen ons niet knechten maar bevrijden; want heiligheid is vrijheid, en de Heilige Geest is een vrije Geest. Het gebed om vreugde en dat om ondersteuning gaan goed samen; het is met de vreugde gedaan als de voet misstapt; en anderzijds is vreugde een krachtige steun, en helpt ze de heiligheid zeer. De vrije, edele, trouwe Geest is evenwel de bron van beide.
Overweging:
Hij gebruikte het woord ‘schep’, een woord dat alleen voor het werk van God gebruikt wordt; het bewijst dat de verandering in hem alleen door God bewerkstelligd kon worden.