1 Een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. 2 Aleph. Ik zal den HEERE loven te aller tijd; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn. 3 Beth. Mijn ziel zal zich beroemen in den HEERE; de zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn. 4 Gimel. Maakt den HEERE met mij groot, en laat ons Zijn Naam samen verhogen. 5 Daleth. Ik heb den HEERE gezocht, en Hij heeft mij geantwoord, en mij uit al mijn vrezen gered. 6 He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. 7 Zain. Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. 8 Cheth. De Engel des HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit. 9 Teth. Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt. 10 Jod. Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen! want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. 11 Caph. De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
David weet aan Wie lof verschuldigd is, en wat verschuldigd is, en waarvoor en wanneer. Aan Jehova, en niet aan secundaire oorzaken, moet onze dankbaarheid bewezen worden. De Heere heeft het alleenrecht op de lof van Zijn schepselen. Zelfs als een gunstbewijs ons aan onze zonde herinnert, zoals in dit geval Davids bevrijding uit handen van de Filistijnse koning zeker deed, mogen wij God niet beroven van de Hem als dank toekomende eer omdat ons geweten terecht ons aandeel in de gebeurtenis hekelt.
De vertrouwensvolle uitingen van beproefde gelovigen zijn een rijke troost voor de minder ervaren broeders. Wij dienen van de goedheid van de Heere met name zo te spreken dat anderen bevestigd kunnen worden in hun vertrouwen op een trouwe God. Het is goed als het hart zijn eigen onbekwaamheid beseft om de Heere op passende wijze te verheerlijken, en daarom anderen aanspoort om het deugdzame werk te doen; dit is goed voor zowel de betrokkene zelf als voor zijn metgezellen. Gezamenlijke, gemeentelijke eredienst vloeit voort uit de natuurlijke intuïties van het nieuwe leven. In de hemel wordt het ten volle genoten, en de aarde lijkt het meest op de hemel waar deze gezamenlijkheid zich rijkelijk voordoet.
David moet op een zeer verwarde manier gebeden hebben, en er moet veel zelfvoldaanheid in zijn gebed doorgeklonken hebben, anders zou hij zijn toevlucht niet hebben genomen tot zulke dubieuze methoden als doen alsof hij gek was en zich als een waanzinnige gedragen. Toch werd zijn armzalig, kreupel gebed verhoord en bracht het uitkomst: des te meer reden voor hem om de overvloedige genade van de Heere te prijzen. Wij mogen God zelfs zoeken wanneer wij gezondigd hebben. Als zonde de genadetroon kon blokkeren, zou het helemaal afgelopen zijn met ons, maar de genade houdt juist in dat er gaven zijn voor de weerspannigen, en een pleitbezorger voor mensen die zondigen.
De psalmist erkent dat zijn geval helemaal niet bijzonder was, dergelijke momenten zijn er in het leven van alle gelovigen; eenieder van hen klaarde op als hij op de Heere zag, hun gezicht begon te stralen, hun geest werd opgebeurd. Wat kan één blik op de Heere een middel tot zegen zijn! Er ligt leven, licht, vrijheid, liefde, feitelijk alles, in een blik op de Gekruisigde.
Geloofsvertrouwen is de smaak van de ziel; zij die de Heere door hun vertrouwen proeven, vinden Hem altijd goed, en zij worden zelf gezegend. Jehova zal niet toestaan dat Zijn trouwe dienaren van honger omkomen. Hij moge geen overdaad geven, de belofte verplicht Hem wel het nodige te verschaffen, en Hij zal niet afwijken van Zijn Woord. Tal van luimen en wensen kunnen onvervuld blijven, maar in echte behoeften zal de Heere voorzien. Niets wat werkelijk goed is, zal ontzegd worden aan hen wier eerste en voornaamste doel in het leven is, de Heere te zoeken. Mensen mogen hen dwaas noemen, de Heere zal bewijzen dat ze wijs zijn.
Overweging:
Maak een overzicht van hemel en aarde en alles wat zich daarin en daarop bevindt, en wat er op deugdelijke gronden goed schijnt, vraag dat in vertrouwen aan Christus.