7 Zingt den HEERE bij beurte met dankzegging; psalmzingt onzen God op de harp. Die de hemelen met wolken bedekt, Die voor de aarde regen bereidt; Die het gras op de bergen doet uitspruiten; Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen. 10 Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards; Hij heeft geen welgevallen aan de benen des mans. 11 De HEERE heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen.
In dit gedeelte wordt het contrast dat zich in het vorige deel aankondigde, vergroot vanuit een ander gezichtspunt, namelijk zoals het waar te nemen is in de natuur en in de voorzienigheid. Alles wat Hij doet is genadig, elk gebaar van Zijn hand is goedheid; laat ons hart daarom reageren met dankbaarheid, en onze lippen met gezang. Ons leven behoort een antwoord te zijn op de goddelijke liefde. Jehova is altijd bezig met geven, laten wij antwoorden met dankzegging. Hij is ‘onze’ God, en dat gegeven is een speciale vreugde van het lied. Wij hebben Hem gekozen omdat Hij ons heeft gekozen; en wij zien in Hem bijzonderheden die Hem onderscheiden van alle vermeende godheden van degenen tussen wie wij leven. Hij is ‘onze’ God in een verbondsrelatie voor altijd en eeuwig, en Hem zij lof in iedere mogelijke vorm.
Hij werkt in alle dingen, zowel boven als beneden. Wolken worden niet door het toeval veroorzaakt, maar door God Zelf voortgebracht, en Hij laat ze graden van dichtheid aannemen waardoor de blauwe hemel aan het oog wordt onttrokken. Een wolkenhemel kan een willekeurige opeenhoping van waterdamp lijken, maar dat is niet zo: de hand van de grote Kunstenaar bedekt op die manier het schildersdoek van de hemel. Door het gras op de bergen te laten groeien, voedt de Heere het vee. God zorgt voor de redeloze schepping. Mensen vertrappen het gras alsof het niets is, maar God doet het groeien; maar al te vaak behandelen mensen hun vee wreed, maar de Heere Zelf voedt het.
De grote God is te goed, en in feite te groot, om dingen over het hoofd te zien die veracht worden. Grootheid die zich inlaat met kleine dingen, is een van de hoofdelementen van deze psalm. Behoren wij niet allemaal speciale vreugde te ervaren bij het prijzen van Degene Die zo in het bijzonder opvalt door Zijn zorg voor de behoeftigen en de vergete- nen? Behoren wij niet ook te vertrouwen op de Heere? Hij Die de kinderen van de raaf voedt, zal beslist de kinderen van God voeden! Halleluja voor Hem Die zowel de raven voedt als de sterren regeert! Wat een God zijt Gij, Jehova!
O, de weergaloze wijze waarop de Heere Zich naar mensen overbuigt, waarop Zijn grootheid genoegen schept in de onbelangrijke schepselen van Zijn hand! Zoals een vader genoegen schept in Zijn eigen kinderen, zo troost de Heere Zichzelf met Zijn eigen beminden, wier kenmerken van wedergeboorte vrees en hoop zijn. Zij vrezen, want zij zijn zondaren; zij hopen, want God is goedertieren. God schept vreugde in hen, zowel als zij bang zijn als wanneer zij verheugd zijn. Ligt er geen rijke stof voor lofprijzing in deze speciale trek van het goddelijk Wezen? Zoals mensen te kennen zijn door de aard van de dingen die hun genoegen schenken, zo is de Heere te kennen aan het gezegende feit dat Hij genoegen schept in de rechtvaardigen, ook al is die rechtvaardigheid in het beginstadium van vrees en hoop.
Overweging:
Een oprechte christen is herkenbaar aan deze twee dingen: vrees voor God, ofwel een constante gehoorzaamheid aan Zijn geboden, en verbondenheid met, vertrouwen in en afhankelijkheid van Zijn goedertierenheden.