1 Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israël, 2 Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden; 3 Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak. 4 Toen zouden ons de wateren overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn. 5 Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn.
De openingszin is afgebroken, en blijft een fragment. Door zo’n aanhef werd de aandacht getrokken en gevoel uitgedrukt. Dat gaat altijd zo met dichterlijk vuur – het barst uit in onbeheersbare vlammen. De roemrijke Heere werd onze bondgenoot; Hij koos onze kant en ging een verdrag met ons aan. Als Jehova niet onze beschermer was, waar bleven we dan? Uitsluitend Zijn macht en wijsheid konden ons gered hebben van de geslepenheid en kwaadaardigheid van onze tegenstanders; laat derhalve heel Zijn volk dat zeggen en Hem openlijk de eer geven van Zijn bewarende goedheid. Hier spelen twee ‘alsen’, en toch speelt er geen ‘als’ mee. De Heere stond aan onze kant, en is nog onze verdediger, en zal dat voortaan altijd zijn, zelfs in eeuwigheid. Laten wij ons met heilig vertrouwen juichend verheugen in deze daad.
Wij zijn veel te langzaam met het betonen van onze dankbaarheid, vandaar de uitroep ‘…zegge nu Israël’. Wij morren zonder dat wij ertoe aangespoord worden, maar onze dankbetuiging heeft een prikkel nodig, en het is goed dat een warmvoelende vriend ons opdraagt te zeggen wat wij voelen. Stelt u zich voor wat er gebeurd zou zijn als de Heere ons verlaten had, en zie dan eens wat er is gebeurd omdat Hij ons trouw is geweest. Ligt hier niet voldoende stof voor een lied? Laten wij zingen voor de Heere.
Als alle mensen samenkwamen, en de hele mensheid erop uit leek om het huis van Israël uit te roeien, wat zou er dan wel niet gebeurd zijn ais de Verbondsgod niet had ingegrepen? Toen zij zichzelf aanvuurden, en samenkwamen om storm te lopen tegen onze vrede en veiligheid, wat zouden wij dan tegen hun opstand gedaan hebben als de Heere niet ook was opgestaan? Er was niemand in de buurt die kon of wilde helpen, maar de ontblote arm van de Heere volstond om de Zijnen te beschermen tegen alle verbonden legerscharen van tegenstanders. Er is geen enkele twijfel wat onze Verlosser betreft, wij kunnen onze redding aan geen enkele tweede oorzaak toeschrijven, want die zou gezien de noodtoestand niet toereikend zijn geweest. Niets minder dan almacht en alwetendheid konden onze redding bewerkstelligd hebben.
Wij zetten iedere eiser aan de ene kant, en verblijden ons omdat de Heere aan onze kant stond. Als God niet met ons was geweest, zouden onze minachtende vijanden ons vernietigd hebben, en over ons heen gestormd zijn zoals een bergstroom van de helling af raast en alles voor zich uit duwt. Niet alleen onze goederen en bezittingen zouden weggevoerd zijn, maar ook onze ziel, onze moed, onze hoop zouden weggevaagd zijn door de onstuimige aanval, en bedolven onder de hoon van onze tegenstanders.
Laten wij hier even stilstaan, en laten wij, als wij zien wat er gebeurd had kunnen zijn, de beschermende Macht aanbidden Die ons in de vloed, en toch boven de vloed, bewaard heeft. In onze uren van uiterst gevaar hadden wij moeten omkomen als onze Bewaarder niet had gezegevierd tot ons behoud.
Overweging:
Ons wordt geleerd hoe te denken over onze vroegere moeilijkheden en beproevingen, opdat het besef en het gevoel van Gods genade niet uit ons denken zouden verdwijnen.