En het Woord van de Heere werd door het gehele land uitgebreid Hand. 13:49
Ik zal me niet tot de tekst beperken. Het is een oude gewoonte om een tekst te nemen als we preken. Daarom heb ik er één genomen. Maar ik zal het vooral over een onderwerp hebben, waarvan ik zeker weet dat het uw aandacht trekt. Het heeft uw aandacht al dagen- en jarenlang getrokken, namelijk het onderwerp van evangelieverkondiging. We zijn ervan overtuigd dat u allen hetzelfde over dit onderwerp denkt. Het is zowel de absolute plicht als het verheven voorrecht van de Kerk om het evangelie in de wereld te verkondigen. We denken niet dat God Zijn werk zal doen zonder instrumenten. We geloven dat Hij, zoals Hij altijd middelen heeft gebruikt voor het werk van wedergeboorte in deze wereld, Hij ditzelfde nog steeds zal doen. De kerk behoort haar uiterste best te doen om overal waar iemand het kan horen, de waarheid te verspreiden.
Op dat punt zijn we niet verdeeld. Misschien is dat in sommige kerken zo, maar niet hier. Onze leerstukken, waarvan wordt verondersteld dat ze tot apathie en luiheid leiden, hebben steeds bewezen van grote praktische waarde te zijn. De vaders van de zending hielden allemaal vurig van de leerstukken over Gods genade. Wij geloven dat de drijvende kracht van succesvol zendingswerk altijd bestaat uit degenen die Gods waarheid vrijmoedig en krachtig vasthouden; die vurig en ijverig zijn en verlangen het overal te verspreiden.
Er is echter een punt waarover we van mening verschillen. Dat betreft de reden waarom we zo weinig succes hebben gehad in ons zendingswerk. Misschien zijn er sommigen die zeggen dat het succes in verhouding staat tot de mogelijkheden van de zendende instantie, en dat we niet meer succes hadden kunnen hebben. Die mening deel ik helemaal niet. Ik denk niet dat zij die zelf zullen uitspreken als ze op hun knieën liggen voor de almachtige God. We zijn niet succesvol geweest in de mate waarin we het hadden kunnen verwachten.
En zeker niet in de mate van de apostelen, zoals Paulus of Petrus, We hadden zelfs niet het succes van de vooraanstaande mannen die ons zijn voorgegaan in moderne tijden, die in staat waren in veel landen evangeliseren en duizenden tot God te leiden. Wat is hiervan de reden? Misschien slaan we onze ogen op naar boven en denken we de reden te kunnen vinden in Gods soevereiniteit: Hij heeft Zijn Geest weerhouden en heeft Zijn genade niet uitgestort als vroeger.
Ik wil me aansluiten bij alles wat mensen hierover zeggen, want ik geloof in de beschikking van alle dingen door de almachtige God. Ik geloof dat God zowel in onze nederlagen als in onze successen de hand heeft. Ik geloof dat God zowel in de roerloze lucht als in de hevige storm aanwezig is; zowel in eb als in vloed. Toch moeten we bij onszelf zoeken naar de oorzaak. Als Sion in barensnood is, brengt ze kinderen voort; als Sion de zaak ernstig opneemt, neemt God Zijn werk in ernst op; als Sion in gebed is, zegent God haar.
Daarom moeten we niet zomaar in Gods wil de oorzaak zoeken van onze mislukkingen; we moeten ook oog krijgen voor wat het verschil is tussen ons en de mannen uit de tijd van de apostelen. We moeten gaan zien wat ons succes zo onbeduidend maakt in vergelijking met de geweldige resultaten van de prediking van de apostelen. Ik denk dat ik vier redenen kan aanwijzen waarom ons heilig geloof niet zo bloeiend is als het destijds was. In de eerste plaats: we hebben geen apostolische mannen; in de tweede plaats: ze pakken hun werk niet op apostolische wijze aan; ten derde: we hebben geen apostolische gemeenten om hen te steunen. En ten vierde: we hebben niet de apostolische invloed van de Heilige Geest in de mate waarin men het destijds had.
Ten eerste hebben we tegenwoordig weinig apostolische mannen.
Ik wil niet zeggen dat ze er helemaal niet zijn. Hier en daar zijn er misschien één of twee. Maar ongelukkigerwijs hoor je nooit van hen. Ze vallen niet op en zijn niet opgemerkt als predikers van Gods waarheid. Eens hadden we een zekere Williams, een echte apostel. Hij ging van eiland naar eiland terwijl hij zijn leven niet belangrijk achtte. Maar Williams is er niet meer. We hadden een Knibb die voor zijn Meester zwoegde met een heilige ijver. Hij schaamde zich niet om een verdrukte slaaf zijn broeder te noemen. Maar ook Knibb is in zijn rust ingegaan. We hebben er nog een of twee over; en het zijn gewaardeerde namen onder ons. We houden veel van hen en we bidden steeds voor hen. We zeggen steeds in onze gebeden: ”God zegene zulke mannen als Moffatt! God zegene hen die hard zwoegen en succesvol bezig zijn.”
Maar kijk eens rond, waar kunt u veel van zulke mensen vinden? Het zijn allemaal goede mannen. We kunnen geen fout in hen vinden. Ze zijn beter dan wij. Wij schrompelen tot niets in elkaar vergeleken bij hen. Toch moeten we van hen zeggen dat ze minder dan hun vaders zijn. Ze verschillen van de machtige apostelen in vele opzichten. Ik heb het niet alleen over de zendelingen maar ook over de predikanten. Ik denk namelijk dat er evenveel te klagen valt over de verspreiding van het evangelie in Engeland als in vreemde landen; het gebrek aan mannen die vol vuur zijn en vol van de Heilige Geest, is zeer te betreuren.
In de eerste plaats missen we mannen met apostolische ijver. Vanaf zijn bijzondere bekering door direct ingrijpen uit de hemel, werd Paulus een ijverig man. Ijverig was hij altijd geweest, in zijn zonden en vervolgingen. Nadat hij echter de stem uit de hemel: ’’Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?” had gehoord, en het machtige ambt van apostel had ontvangen, en was gezonden als een uitverkoren vat naar de heidenen, is de diepe vurige ijver die hij liet zien, nauwelijks te bevatten. Of hij nu at of dronk of wat dan ook deed, alles deed hij voor de glorie van zijn God. Nooit verspilde hij een uur. Of hij besteedde zijn tijd door met zijn eigen handen voor zijn onderhoud te zorgen, of hij hief dezelfde handen op in de synagoge, op de Areopagus, of waar hij dan ook de aandacht van de menigte kon trekken.
Zijn ijver was zo vurig en brandend dat hij zichzelf niet tot een bepaald terrein kon beperken, zoals wij helaas doen. Nee, hij preekte het Woord overal. Het was niet genoeg dat hij apostel was van Pisidië; hij moest ook naar Pamfylië gaan. Het was niet voldoende om de grote prediker van Pamfylië en Pisidië te zijn. Hij moest ook naar Attalië gaan. En toen hij door heel Asia gepredikt had, moest hij scheep gaan naar Griekenland, en ook daar preken.
Ik geloof niet dat Paulus de mannen van Macedonië slechts één keer in een droom heeft horen zeggen: ”Kom over en help ons”, maar elke dag en elk uur hoorde hij de roep in zijn oren van een menigte zielen: “Paulus, Paulus, kom over en help ons.” Hij kon zich niet van prediking afhouden. “Wee mij,” zei hij, ”als ik het evangelie niet predik. God verhoede dat ik zou roemen behalve in het kruis van Christus.” O, als u Paulus had horen preken zou u niet naar huis zijn gegaan zoals bij sommigen van ons: maar half overtuigd dat we menen wat we zeggen.
Zijn ogen hielden een preek zonder zijn lippen; zijn lippen verkondigden, niet op een koude, afstandelijke manier maar zo dat elk woord met een overweldigende kracht viel in de harten van zijn toehoorders. Hij preekte met kracht, omdat hij het woord voor woord meende. Als je hem zag, wist je dat deze man voelde dat hij werk te doen had en het moest doen. Hij zou niet rusten tot hij het werk gedaan had. Hij was het soort prediker van wie je verwacht dat hij recht van de kansel zijn graf ingaat en dan voor zijn God staat, klaar voor zijn laatste oordeel. Waar zijn er mannen te vinden zoals deze man? Ik geef toe dat ik dat voorrecht niet smaak. Zelden hoor ik een preek waaruit een vurig, diep gepassioneerd verlangen spreekt om mensenzielen te redden.
We hebben niet zulke ogen als de ogen van de Zaligmaker, die over Jeruzalem konden wenen. Wij hebben weinig stemmen zoals die ernstige, hartstochtelijke stem die het uitriep: ”Kom tot Mij en Ik zal u rust geven.” ’’Jeruzalem, o Jeruzalem! Hoe vaak wilde Ik u vergaderen als een hen haar kiekens onder haar vleugelen, maar u hebt niet gewild.” Als het werk van de prediking de dienaren van het evangelie meer ter harte ging; als zij in plaats van lezingen te geven en een groot deel van hun tijd te wijden aan literaire en politieke discussies het Woord van God zouden brengen alsof hun leven ervan afhing, ja dan! mijn broeders, dan zouden we een groot succes mogen verwachten. Maar we kunnen het niet verwachten als we ons werk doen met een verdeeld hart, als we niet de ijver, vurigheid en het diepe verlangen hebben dat kenmerkend was voor die mannen van weleer.
Voorts denk ik dat we in onze tijd geen mannen hebben die als Paulus kunnen preken – wat hun geloof betreft. Wat deed Paulus? Hij ging naar Filippi. Kende hij daar één enkel persoon? Niet één. Hij had de waarheid van zijn Meester en geloofde in de kracht ervan. Hij had geen gevolg bij zich en was verstoken van pracht en praal. Hij besteeg geen comfortabel beklede kansel om tot een respectabele gemeente te spreken. In plaats daarvan liep hij door de straten en begon tot de mensen te preken. Hij ging naar Korinthe, naar Athene, alleen, met niets dan zijn handen, om de mensen het evangelie van de gezegende God te brengen. Waarom? Omdat hij in het evangelie geloofde. Hij geloofde dat het zielen kon redden en dat het afgoden van hun tronen zou stoten. Hij twijfelde niet aan de kracht van het evangelie. Maar tegenwoordig geloven we niet meer in het evangelie dat we verkondigen, mijn broeders. Hoe velen zijn er niet die een evangelie verkondigen, waarvan ze bang zijn dat het geen zielen redt. Daarom voegen ze wat van henzelf daaraan toe om zo mensen voor Christus te winnen, zoals zij denken!
We hebben mannen gekend die in calvinistische leerstukken geloofden, ‘s Morgens brachten ze echter een calvinistische leer terwijl ze ‘s avonds arminianisme verkondigden, omdat ze bang waren dat Gods evangelie geen zondaren kon bekeren. Daarom brachten ze een evangelie van eigen makelij. Ik ben ervan overtuigd dat iemand die niet gelooft dat het evangelie wat hij brengt, in staat is zielen te redden, helemaal niet in dat evangelie gelooft. Als Gods waarheid geen zielen kan redden, kunnen mensenleugens dat zeker niet. Als Gods waarheid mensen niet tot bekering kan brengen, dan weet ik zeker dat niets ter wereld daartoe in staat is. Als we geloven dat het evangelie krachtig is, zullen we zien dat het krachtig is. Als ik deze kansel bestijg en zeg: ”Ik weet dat wat ik verkondig, waar is,” dan zegt de wereld dat ik een hoge dunk van mezelf heb.
”Die jongeman is dogmatisch.” Ah, dat wil die jongeman ook zijn. Daar is hij trots op. Hij beschouwt het als één van zijn bijzondere titels, want hij gelooft vast in wat hij verkondigt. God verhoede dat ik ooit de preekstoel op zou gaan om iets te onderwijzen waarvan ik niet helemaal zeker was. Iets waarvan ik hoopte dat het misschien zondaren zou zalig- maken, maar waarvan ik niet zeker was. Als ik in mijn leerstukken geloof, zullen die leerstukken overtuigen. Vertrouwen levert overwinning op. Wie de moed heeft ergens pal voor te staan, zal zeker volgelingen vinden. Wie zegt: ”Ik ben ervan overtuigd,” en het vrijmoedig verzekert in de naam van zijn Meester zonder in discussie te gaan, zal binnen korte tijd mensen vinden die luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Zij zullen zeggen: ’’Deze man spreekt met gezag en niet als de Schriftgeleerden en Farizeeën.”
Dat is één reden waarom we geen succes hebben: we geloven niet in het evangelie. We sturen hoogopgeleide mannen naar India om de geleerde Brahmanen in de war te brengen. Onzin! Laat de Brahmanen beweren wat ze willen. Waarom moeten we met hen discussiëren? ”0, maar ze zijn zo intellectueel, zo knap.” Wat hebben wij daarmee te maken? We moeten niet proberen knap te zijn om ons met hen te meten. Laat het aan de mannen van de wereld over om elkaar op hun metafysische fouten te bevechten. Wij hoeven alleen maar te zeggen: ”Dit is de waarheid: wie erin gelooft, zal behouden worden. Wie het ontkent, zal verloren gaan.” We hebben het recht niet om af te dalen van de verheven grond van het goddelijke, gezaghebbende getuigenis. Totdat we stand zullen houden, omgord met godsvrucht, zullen we geen succes hebben. We moeten niet verkondigen wat misschien waar zou kunnen zijn, maar verklaren wat God geopenbaard heeft.
Wij hebben een dieper geloof in ons evangelie nodig. We hebben het nodig zeker te zijn van wat we verkondigen. Broeders, ik geloof echt dat we het geloof van onze voorvaders missen. Op het punt van geloof voel ik me een arm schepsel die maar wat staat te brabbelen. En dat terwijl ik soms wel alles kan geloven. Maar de moeilijkheid is: ik ben timide, bang. Wanneer ik met ongeloof in mijn hart preek, preek ik zonder succes. Maar als ik met geloof preek en kan zeggen: ”Ik weet dat mijn God gezegd heeft dat Hij mij ter bestemder tijd zal geven wat ik moet spreken. Ik zal verkondigen waarvan ik geloof dat het waar is, zonder me iets aan te trekken van wat mensen ervan vinden”, dan beloont God het geloof en kroont het met Zijn eigen kroon.
Verder is er onvoldoende zelfverloochening bij ons. Ook dat is een reden waarom we niet bloeien. Het zij verre van mij om iets te zeggen van de zelfverloochening van die waardevolle broeders, die het land verlaten hebben en de stormachtige zee zijn overgestoken om het Woord te brengen. We beschouwen hen als mannen die in ere gehouden moeten worden. Maar toch vraag ik: Waar is tegenwoordig de zelfverloochening van de apostelen? Ik denk dat één van de grootste afgangen die onze kerk in deze tijd gekend heeft, die laatste uitzending naar Ierland was. Er waren mannen die naar Ierland gingen. Ze kwamen echter weer terug, die moedige, dappere mannen. En dat is ongeveer alles wat erover te zeggen valt. Waarom gaan ze niet weer terug? Ach, ze zeggen dat de Ieren hen ‘uitjouwden’.
U ziet Paulus al een microscoop uit zijn jaszak halen en naar de kleine man kijken die zegt: ”Ik ga daar niet heen om te prediken omdat de Ieren me uitjouwden!” ”Wat!” zegt hij, ”is dat een prediker? Dat moet wel een kleine uitgave van een dominee zijn!” ”Ja maar ze gooiden stenen naar ons! U hebt geen idee hoe slecht ze ons behandelden!” Vertel dat maar aan de apostel Paulus. Ik weet zeker dat u zich daarvoor zou schamen. ”Ja maar op sommige plaatsen greep de politie in. Ze zeiden dat we maar een rel zouden veroorzaken.” Wat zou Paulus daarop gezegd hebben? De politie die ingrijpt! Volgens mij is het niet aan ons om ons te bekommeren om regeringen. Onze zaak is dat we het Woord verkondigen. En als ze ons in het blok slaan, moeten we daar maar liggen. Dat kan uiteindelijk geen kwaad.
”Ja maar ze hadden wel een paar van ons kunnen vermoorden!” Dat is het precies. Waar is de ijver, waardoor mensen hun leven niet liefhadden, maar voor Christus streden? Ik geloof dat de moord op een aantal van onze voorgangers de christenheid goed zou hebben gedaan. Hoewel we erover zouden rouwen, en ikzelf niet het minst, is toch de moord op een dozijn van zulke mensen niet erger dan de slachting van honderden van onze mannen in een succesvol gevecht om behoud van huis en haard. Voor zo’n heilige strijd zou ik mijn bloed willen geven. Hoe kwam het evangelie in vroeger tijden tot bloei? Waren er niet die hun leven ervoor aflegden? En bereikten anderen niet over hun verslagen lichamen de overwinning? Moet dat nu ook niet zo zijn? Als we terugdeinzen, omdat we bang zijn dat we omgebracht worden, mag de hemel weten wanneer het evangelie over de aarde wordt verspreid. Wij doen het niet.
Wat hebben andere zendelingen gedaan? Hebben zij de dood niet getrotseerd en het Woord gebracht temidden van ontelbare gevaren? Opnieuw zeg ik dat we niets te verwijten hebben, mijn broeders. Wij zouden dezelfde fouten kunnen maken. Maar ik weet zeker dat we daarin niet als Paulus zijn. Hij ging naar een plaats waar ze hem stenigden en dachten dat hij dood was. Zei hij toen: ’’Voortaan ga ik niet meer daarheen waar ze me slecht behandelen?” Nee, want hij zegt: ”Van Joden ontving ik vijf keer veertig min één stokslagen. Driemaal werd ik met stokken geslagen, driemaal leed ik schipbreuk.” Ik weet zeker dat we de zelfverloochening van de apostelen missen. Wij zijn pantoffelhelden, kazernesoldaten.
Als ik naar huis ga en bedenk hoe comfortabel ik het heb en hoe gelukkig ik ben, denk ik bij mezelf: ”Wat doe ik weinig voor mijn Meester! Ik schaam me dat ik mijzelf niet voor Zijn waarheid kan verloochenen, en overal heenga om Zijn Woord te verkondigen.” Meewarig kijk ik naar mensen die zeggen: ’’Preek niet zo vaak; u zult uzelf nog iets aandoen.” O mijn God! Wat zou Paulus van zoiets gezegd hebben? ”Let een beetje op uw gezondheid. U bent zo enthousiast en onbezonnen.” Als ik me met één van die mannen van weleer vergelijk, zeg ik: ”Die mensen noemen zich christen, maar ze willen ons werk van geloof en liefde een halt toeroepen, alleen omdat ze zich om onze gezondheid zorgen maken.
Die vaart juist wel bij de prediking van Gods Woord.” Maar ik hoor iemand fluisteren: ”U zou wat meer rekening met de omstandigheden mogen houden.” Geliefde vriend, dat doe ik ook. Ik zeg niets verkeerds van die broeders, het zijn beste mensen. We zijn allemaal ‘waardige burgers’. Maar ik wil alleen maar zeggen dat wij minder dan niets zijn in vergelijking met Paulus; kleine, onbetekenende, Lilliputachtige schepseltjes die haast onzichtbaar zijn naast die gigantische mannen van vroeger tijden.
Eén van mijn toehoorders zal me erop wijzen dat dit niet de enige oorzaak is. Hij merkt op: ”Ik denk dat er een excuus is; predikanten kunnen tegenwoordig geen wonderen doen.” Daar heb ik ook over nagedacht. Dat is zeker een nadeel, maar niet zo doorslaggevend. Als het dat wel was geweest, zou God niet hebben toegestaan dat dat nadeel bestond. Hij gaf die gave aan Zijn Kerk in haar prille bestaan. Maar nu heeft zij die niet langer nodig. We vergissen ons als we teveel aan wonderen toeschrijven. Wat hielden die wonderen in? Een ervan was: waar de apostelen ook gingen, konden ze de taal van het volk spreken. Maar in de tijd die Paulus nodig had om van hier naar India te lopen, kunnen wij Hindoestaans leren.
Wij kunnen daar immers in korte tijd komen door de reismogelijkheden die er nu zijn. Dus daar winnen de apostelen niet veel op ons. Verder was het nodig dat er wonderen gebeurden zodat iedereen erover praatte; zo werd het evangelie bekend. Maar nu kan de drukpers ons helpen. Wat ik vandaag zeg, kan over zes maanden in alle koloniën gelezen worden. Zo is het ook met andere predikanten. Wat zij zeggen en doen, kan spoedig gedrukt en overal verspreid worden, en dus hebben ze faciliteiten om zich bekend te maken die nauwelijks voor de kracht van wonderen onderdoen.
We hebben zelfs een groot voordeel op de apostelen. Overal waar zij gingen, werden ze vervolgd en soms ter dood gebracht. Maar nu horen we zelden van moord op een zendeling. Het afslachten van een Engelsman, waar dan ook, zou een vloot oorlogsschepen doen opstomen om dit misdrijf te wreken! De wereld respecteert een Engelsman waar hij ook gaat. Hij draagt het stempel van de grote keizer. Hij is de ware kosmopoliet, de wereldburger. Dat kon niet van die arme, verachtte Joden gezegd worden. Misschien had men enig respect voor Paulus omdat hij een Romeins burger was. Maar voor de anderen waarschijnlijk niet. Wij kunnen niet ter dood gebracht worden zonder dat het opschudding veroorzaakt. De moord op twee of drie predikanten in Ierland zou een tumult door het hele land veroorzaken. De regering zou zich ermee bemoeien. Soldaten zouden onder de wapenen geroepen worden en wij zouden gaan preken onder begeleiding van een gewapende lijfwacht. Gaande door het land zouden we de priesters tergen, de antichrist sprakeloos maken en het bijgeloof voor altijd uitroeien.
In de tweede plaats pakken we ons werk niet aan op de manier waarop de apostelen het deden.
Wat bedoel ik daarmee? Wel, in de eerste plaats is er de algemene klacht dat er niet genoeg wordt gepredikt door predikanten en zendelingen. Ze zitten te vertalen, ze stichten scholen en doen van alles. We kunnen het niet verkeerd vinden. Het is echter niet het werk waaraan ze zich behoren te wijden. Hun ambt is te preken. Als zij meer zouden preken, zouden ze op meer succes mogen hopen. De zendeling Chamberlain hield ergens een preek en nog jaren daarna waren er discipelen te vinden door die ene preek. Williams preekte overal waar hij ging, en God zegende hem. Moffatt preekte overal waar hij ging, en zijn werk werd beloond. We hebben onze kerken en drukpersen en besteden daar heel wat geld aan. Dat is goed, maar het is niet het goede. We gebruiken niet de middelen die God ons heeft gegeven.
Daarom kunnen we niet verwachten dat we voorspoedig zullen zijn. Sommigen zeggen: ”Er wordt tegenwoordig teveel gepreekt in Engeland.” Er is een tendens om op het preken af te geven. Het is echter de ’’dwaasheid der prediking” die de wereld moet veranderen. Het is niet goed om te zeggen: ”Als je minder preekt, kun je meer studeren.” Studie is nodig als je een gevestigde gemeente hebt. Ik zou kunnen begrijpen dat de apostelen moesten studeren. Zij stonden echter op en verkondigden de eenvoudige kardinale waarheden van het geloof. Ze namen niet één tekst, maar brachten de hele waarheid. Ik denk dat wanneer we het evangelie rondreizend verkondigen, we niet aan één thema gebonden zijn; dan zouden we tijd aan studie moeten besteden. Nee, we zullen ontdekken dat het beter is overal waar we gaan de hele waarheid uit te leggen. Zo zullen we altijd woorden hebben om te spreken en waarheden om de mensen te onderwijzen.
Verder ben ik ervan overtuigd dat er een grote vergissing begaan is door niet te benadrukken dat onze opdracht door God gegeven is. We moeten pal staan voor de waarheid. De waarheid is een openbaring die niet door mensen bewezen moet worden, maar geloofd moet worden. Steeds moet het duidelijk zijn: ”Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.”
Ik word vaak verdrietig als ik lees over onze zendelingen die discussies aangaan met de Brahmanen. Soms wordt gezegd dat de zendeling de Brahman heeft verslagen, omdat hij zo beheerst was – en dus is het evangelie grote eer bewezen door de discussie. Ik denk echter dat het evangelie door het meningsverschil naar beneden werd gehaald. Ik vind dat de zendeling zou moeten zeggen: ”Ik ben gekomen om u iets te vertellen dat de enige God van hemel en aarde heeft gezegd. Ik zeg u van te voren dat als u het gelooft, u behouden zult worden. Zo niet, dan zult u verloren gaan. Ik ben gekomen om u te vertellen dat Jezus Christus, de Zoon van God mens geworden is om voor onwaardige mensen te sterven. Door zijn middelaarschap, dood en lijden kan Gods volk verlost worden. Als u naar me luistert, hoort u het woord van God. Als u niet luistert, schud ik het stof van mijn voeten als getuigenis tegen u, en ga ik ergens anders heen.”
Kijk eens naar de geschiedenis van allerlei vormen van bedriegerij. Het laat ons zien dat de aanspraak op autoriteit een enorme groei verzekert. Hoe kreeg Mohammed het in zijn tijd voor elkaar om zo’n sterke godsdienst op te richten? In zijn eentje ging hij naar het marktplein en zei: ”Ik heb een openbaring uit de hemel ontvangen.” Het was een leugen, maar hij bracht mensen ertoe het te geloven. Hij zei: ”Ik heb een openbaring uit de hemel.” De mensen keken naar zijn gezicht. Ze zagen dat hij hen ernstig aankeek alsof hij geloofde in wat hij zei. Al gauw sloten vijf of zes mensen zich bij hem aan. Bewees hij wat hij zei? Hij niet. Hij zei: ”U moet geloven wat ik zeg, anders is er geen Paradijs voor u.”
Er ligt kracht in die manier van handelen. Waar hij ook ging, werden zijn beweringen geloofd. Niet omdat hij het beredeneerde, maar op grond van de autoriteit die hij naar eigen zeggen van Allah had ontvangen. In de eeuw die volgde op de verkondiging van zijn leugens zijn duizenden sabels uit duizenden schedes getrokken. Zijn woorden zijn verkondigd in Afrika, Turkije, Azië – tot in Spanje toe. De man verkondigde autoriteit en claimde een goddelijke opdracht. Daarom beschikte hij over kracht.
Kijk bijvoorbeeld ook eens naar de groei van het Mormonisme. Wat is zijn kracht? Eenvoudig dit: de verzekering dat het om kracht uit de hemel ging. De mensen geloven het. Nu hebben ze in bijna elk land van de aardbol zendelingen en is het boek van Mormon in vele talen vertaald. Hoewel er nooit zo’n doorzichtige leugen was verteld en de namaak er nooit zo dik bovenop had gelegen, was deze eenvoudige pretentie de drijvende kracht van het geheel. Welnu mijn broeders – wij hebbenkracht, wij zijn Gods dienaren. Wij brengen Gods waarheid. De grote Rechter van hemel en aarde heeft ons de waarheid verteld.
Waarom zouden wij dan met aardwormen in discussie gaan? Waarom zouden wij voor hen beven en bang voor hen zijn? Laten we naar voren treden en zeggen: ”Wij zijn de dienaren van de levende God. We vertellen u wat God ons heeft gezegd. We waarschuwen u: als u ons getuigenis verwerpt, zal het voor Tyrus en Sidon beter zijn in de dag van het oordeel dan voor u.” Als de mensen dat verre van zich werpen, hebben wij niettemin ons werk gedaan. Wij hoeven hen niet tot geloof te brengen; het is onze zaak om overal van Christus te getuigen, om het evangelie aan alle mensen te verkondigen.
Er is echter één passage in de Bijbel die in schijnt te gaan tegen wat ik gezegd heb, als de gangbare vertaling juist is. Het gaat om de passage waarin staat dat Paulus ‘redetwistte’ in de school van ene Tyrannus. Een betere vertaling is echter dat hij besprekingen hield in de school van ene Tyrannus. Albert Barnes zegt dat redetwistte geen gelukkige vertaling is. Daarmee wordt niet de bedoeling van het grondwoord overgebracht. Als Jezus preekte, was Hij in gesprek. Toen een man bij Hem kwam en zei: ’’Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?”, ging Hij met hem in gesprek.
Toen een ander tegen hem zei: ’’Heere, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met me deelt,” ging Christus niet in discussie, maar in gesprek met hem. Zijn gewoonte was mensen aan te spreken; zelden ging Hij in discussie. Als we eenvoudig Christus zouden preken, zouden we alle boeken die ter verdediging van het christelijk geloof zijn geschreven, kunnen weg doen. In plaats van de voorposten te verdedigen, moeten we zeggen: ”God zal voor hen zorgen,” en een directe uitval naar de vijand doen. Door Gods Heilige Geest zouden we het kunnen.
O, Kerk van God! geloof dat u onoverwinnelijk bent, dan bent u het ook. Maar als u blijft vrezen en beven zal uw kracht ongedaan gemaakt worden. Hef uw hoofd omhoog en zeg: ”Ik ben Gods dochter; ik ben de bruid van Christus.” Probeer het niet te bewijzen, maar proclameer het. Trek op door het land, en koningen en prinsen zullen voor u buigen, omdat u uw oude dapperheid toont en uw oude glorie weer op u genomen hebt.
Ik moet hier één opmerking maken over de manier waarop we te werk gaan. Ik ben bang dat we niet genoeg de door God gegeven methode van rondreizen gebruiken. Paulus was een echte rondreizende prediker. Hij preekte ergens, en daar werden er twaalf bekeerd. Onmiddellijk stichtte hij daar een gemeente. Hij bleef er niet tot er vijfhonderd mensen waren. Als hij er twaalf had, ging hij ergens anders heen. Dan neemt een heilige vrouw hem op in haar huis. Zij heeft een zoon en een dochter die gered en gedoopt worden – en daar is weer een gemeente. Verder gaat hij weer. Overal waar hij gaat, komen mensen tot geloof en worden gedoopt. Waar hij een gezin ontmoet dat gelooft, dopen hij of zijn reisgezel het hele huis.
Dan gaat hij weer zijns weegs, terwijl hij gemeenten vormt en oudsten over hen aanstelt. Tegenwoordig vestigen wij ons ergens en beetje bij beetje zetten we het werk op. We denken dat dat de manier is om succes te hebben. Nee! Nee! Plunder een continent! Onderneem grote dingen, dan zullen grote dingen tot stand komen. Maar ze zeggen dat als je een plaats slechts even bezoekt, het zo snel als een zomerbui vergeten zal zijn. Een zomerbui bevochtigt wel, maar verzadigt niet. Goed, maar u weet niet hoeveel van Gods uitverkorenen in een bepaalde plaats zijn.
U moet niet in één plaats blijven. Ga door, Gods uitverkorenen zijn overal. Ik zou het niet kunnen verdragen als ik in dit land, Engeland, niet kon rondreizen. Als ik hier altijd preek, zullen velen van u verhard worden voor het evangelie. Ik houd ervan om dan hierheen, dan daarheen te gaan. Mijn hoogste ambitie is om door het hele land te gaan, terwijl ik mijn hoofdkwartier op één plaats heb. Ik blijf erbij dat rondtrekken Gods grote plan is. Er moeten predikanten zijn die op één plaats blijven, maar degenen die als apostelen zijn, zouden veel meer moeten reizen dan zij doen.
Ten derde heb ik nog iets te zeggen, dat een aantal van ons zal raken: we hebben geen apostolische gemeenten.
O, als u een gemeente van de apostelen kon zien, wat zou het verschil tussen hen en één van onze gemeenten u opvallen! Het verschil is zo groot als tussen licht en duisternis, zou ik haast zeggen. Zo verschillend als de beekbedding die door de zon is uitgedroogd van de machtig bruisende rivier, die steeds vol, diep en helder is en zijn water in zee stort. Welnu, wat is ons gebedsleven vergeleken met het hunne? Ik weet dat wij hier iets kennen van gebedskracht. Maar ik denk niet dat we bidden zoals zij. ”Van huis tot huis brood brekende, aten zij te samen met verheuging en eenvoudigheid des harten; en prezen God.” In de regel was er geen lid van de gemeente die verdeeld van hart was.
Ze gaven zichzelf geheel aan God. Toen Ananias en Saffira een deel van de opbrengst stiekem hielden, werden ze voor hun zonde met de dood getroffen. Als wij zo diep en oprecht zouden bidden als die gemeente, zouden we meer bereiken. Alles wat we hebben bereikt is – onder God – te danken aan uw gebeden.
Overal waar ik ben geweest, heb ik opgeschept dat ik biddende mensen om me heen heb. Laten andere predikanten ook zulke biddende mensen hebben; laten zendelingen ook door zoveel gebeden van de gemeente gedragen worden. Dan zal God hen zegenen en er zal een grotere bloei dan ooit zijn. Wij hebben niet de vrijgevigheid van de apostolische tijd. In de dagen van de apostelen gaf men alles wat men had. Het werd toen niet van hen gevraagd; het wordt nu ook niet van ons gevraagd. Niemand denkt eraan om zoiets te vragen.
Intussen zijn wij doorgeslagen naar de andere kant: velen geven helemaal niets meer. Mannen die duizenden en tienduizenden bezitten, zijn zo onophoudelijk bezorgd voor hun gezinnen, hoewel die genoeg hebben, dat ze niet meer geven dan het dienstmeisje dat naast hen zit. Er wordt wel gezegd dat leden van christelijke gemeenten niet geven in verhouding tot hun rijkdom. Wij geven omdat dat beschaafd en respectabel is.
Ik hoop dat velen van ons geven omdat zij de zaak van God liefhebben. Maar velen van ons zeggen: ’’Hier is een arme metselaar die de hele week hard werkt en net genoeg verdient om zijn vrouw en gezin te onderhouden; die zal wel een shilling geven. Ik verdien zoveel pond per week, ik ben rijk, wat zal ik eens geven? Kom, laat ik een halve kroon geven.” Een ander zegt: ’’Vanmorgen geef ik tien shilling.” Welnu, als ze hun rijkdom met die van hem hadden vergeleken, zouden ze inzien dat hij alles geeft wat hij kan missen, terwijl zij verhoudingsgewijs niets geven. Mijn broeders, we zijn halve christenen; dat is de reden waarom we maar half succes hebben.We zijn gekerstend maar ik vraag me af of het grondig gebeurd is. Gods Geest heeft ons niet vervuld en ons dat leven, dat vuur en die overtuiging gegeven die ze in die tijden van weleer hadden.
Tenslotte, als gevolg van de zaken die hieraan vooraf gingen en misschien ook gedeeltelijk als hun oorzaak: we hebben de Heilige Geest niet in de mate waarin de apostelen Hem bezaten. Ik zie anders geen reden waarom ik vanochtend, als God het zou willen, niet op zou staan en een preek zou houden die als middel voor de bekering van ieder mens hier zou dienen. Ik zie geen reden waarom ik morgen niet een preek zou houden die voor iedereen die hem hoorde een middel tot redding was, als Gods Geest werd uitgestort. Het Woord is krachtig genoeg om het werk van bekering zo veelomvattend te laten zijn als het Gods Geest behaagt.
Ik zie niet in waarom er niet een tijd zou aanbreken dat honderden en duizenden tot God komen, als er nu steeds één of twee bekeerlingen zijn. Dezelfde preek die God voor tien mensen tot zegen kan laten zijn, kan Hij voor honderd mensen tot zegen laten zijn – als het Hem behaagt. Ik weet slechts dat in de laatste dagen, als Christus wederkomt en het Koninkrijk opeist, elke dienaar van God evenveel succes zal hebben als Petrus met Pinksteren. Ik weet zeker dat de Heilige Geest bij machte is het Woord tot een succes te maken. De reden dat wij niet tot bloei komen, is dat de Heilige Geest niet bij ons woont met dezelfde macht en kracht als destijds bij hen.
Mijn broeders, als de Heilige Geest in onze bediening aanwezig was, zouden onze talenten er heel weinig toe doen. Dan is er misschien sprake van arme, onopgeleide mannen, van wie hun woorden onbeholpen en van wie hun zinnen krom zijn. Er zouden misschien geen staaltjes van welsprekendheid zijn. Wanneer echter de macht van de Geest hen vergezelde, zouden de eenvoudigste evangelisten meer tot stand brengen dan de meest gewichtige geestelijke of de meest welsprekende prediker. Het is buitengewone genade, en niet talent dat er toe doet. Het is bijzondere geestelijke kracht, en niet bijzondere mentale kracht. Door mentale kracht kan misschien een kapel gevuld worden. Geestelijke kracht kan echter een kerk vullen. Door mentale kracht komt er misschien een gemeente bij elkaar; geestelijke kracht redt zielen.
Wij verlangen geestelijke kracht te bezitten. Wij kennen mensen bij wie we in het niet zinken wat betreft begaafdheid, maar die geen geestelijke kracht bezitten. Als zij spreken, is de Heilige Geest niet bij hen. We kennen echter anderen, eenvoudige waardige mannen. Zij praten in hun streekdialect en preken in hun dorp. Gods Geest bekleedt elk van hun woorden met kracht. Harten worden verbroken, zielen worden behouden en zondaren wedergeboren. Geest van de levende God! Wij verlangen u te bezitten. U bent het leven, de ziel. U bent de bron van het succes van uw volk; zonder U kunnen zij niets doen en met U kunnen zij alles.
Zo heb ik geprobeerd om u te laten zien wat ik beschouw als de oorzaken van onze gedeeltelijke mislukking. Sta me nu toe om bij u in alle ernst te bepleiten, omwille van Christus en Zijn heilig Evangelie, dat u zich met vernieuwde krachten wijdt aan het verspreiden van Zijn waarheid. Laten uw gebeden dat Zijn Koninkrijk moge komen en Zijn wil op aarde als in de hemel geschiede, vuriger zijn. Mijn vrienden, kon ik u maar de tienduizenden zielen laten zien die wandelen in de buitenste duisternis. Kon ik u maar meenemen naar de droefgeestige vertrekken in de hel en u de tienduizenden zielen van heidenen laten zien. Zij zijn daar in onuitsprekelijke pijniging. Zij hebben het Woord niet gehoord en zijn rechtvaardig veroordeeld om hun zonden. Ik denk dat u zich zou moeten afvragen: ”Heb ik iets gedaan om deze ellendige tienduizenden te redden? Zij zijn verdoemd; kan ik zeggen dat mijn handen rein zijn van hun bloed?” O God van genade! Als deze klederen rein zijn van het bloed van mijn medeschepselen, zal ik altijd redenen hebben u daarvoor in de hemel te prijzen.
Kerk van Christus! Er is reden genoeg dat u zich afvraagt of u rein bent in deze zaak. Zonen van God, u zegt té vaak: ”Ben ik mijn broeders hoeder?” U lijkt teveel op Kaïn. U vraagt zich niet af of God het bloed van uw medeschepselen van uw handen zal eisen. Er is een spreuk, die terecht zegt: ”Als de wachter hen niet waarschuwt, zullen zij vergaan maar Hij zal van zijn handen hun bloed eisen.” Er zouden er meer van ons moeten zijn die onder de heidenen prediken. Toch zijn we traag en doen weinig of niets. Velen van u, ja u allemaal, behoort zich veel meer voor evangelisatorische doeleinden en het verspreiden van Christus’ evangelie in te zetten dan u nu doet. Bind u zich deze vraag op het hart: zal ik kunnen zeggen tegen de veroordeelde ziel in de hel: ’’Zondaar, ik heb alles wat ik kon doen voor u gedaan?” Ik ben bang dat sommigen moeten zeggen: ”Nee, dat heb ik niet gedaan. Het is waar, ik had meer kunnen doen. Ik had meer werk kunnen doen zelfs als dat weinig succes had gehad. Maar ik deed het niet.”
Mijn geliefde vrienden, ik geloof dat er alle reden is voor een aantal van ons om te betwijfelen of we wel in onze godsdienst geloven. Een ongelovige kwam eens een christen tegen. Hij zei: ”Ik weet zeker dat u niet in uw godsdienst gelooft.” ’’Waarom niet?” vroeg de christen. ’’Omdat,” zei de ander, ”u me jarenlang bent tegengekomen als ik van huis naar de zaak op weg was. U gelooft toch dat er een hel is waar de zielen van mensen in worden geworpen?” ’’Jazeker,” zei de christen. ”En u gelooft dat tenzij ik in Christus geloof, ik daarheen word gestuurd?” ”Ja.” ”Ik weet zeker dat u er niet in gelooft. Als dat wel zo was, moet u wel een heel onmenselijke ellendeling zijn om me elke dag tegen te komen en daar nooit over te vertellen of me ervoor te waarschuwen.”
Ik ben ervan overtuigd dat sommige christenen in deze zaak zeer schuldig staan. God zal hen vergeven; Christus’ bloed kan zelfs dat wegwassen. Maar toch staan zij schuldig. Hebt u ooit weleens over de enorme waarde van een enkele ziel nagedacht? Mijn hoorders, als de hele wereld behalve één iemand in Siberië behouden was, zou het voor iedereen in Engeland de moeite waard zijn om te gaan voor die ene ziel, als God ons daartoe zou aanzetten. Hebt u ooit over de waarde van een ziel nagedacht? U hebt nooit het gehuil en geschreeuw uit de hel gehoord; u hebt nooit de machtige lofzangen en hosanna’s van zielen in heerlijkheid gehoord. U hebt geen notie van wat eeuwigheid is, anders zou u de waarde van een ziel kennen. U die verbroken bent en verootmoedigd door de Geest en tot het roepen om genade door Christus bent geleid – u weet iets af van de waarde van een ziel.
Velen van mijn hoorders echter niet. Zouden we onverschillig kunnen preken en afstandelijk kunnen bidden als we weten hoe kostbaar datgene is waar we ons zorgen over maken? Nee. We zouden ons zeker dubbel moeten pleiten dat het God zal behagen om zondaren te redden. Ik ben ervan overtuigd dat het niet lang op deze manier kan doorgaan. We doen bijna niets. Het christendom zit in een dal. De mensen denken dat het wel nooit veel beter zal worden. Het is immers duidelijk onmogelijk om in deze tijd wonderen te doen.
Zijn we in een slechtere toestand dan de Rooms Katholieke naties toen daar één man, een zekere Luther predikte? Dan kan God nu een Luther vinden. We bevinden ons in een niet veel slechtere toestand dan toen Whitefield begon te prediken. En toch kan God nu een Whitefield vinden. Het is een misleiding te veronderstellen dat we geen succes kunnen hebben als zij. Als God ons helpt, kunnen we het. Als God ons helpt door Zijn Geest zullen we grotere dingen zien dan deze. We zullen in elk geval Gods gemeente niet met rust laten als we haar niet zien bloeien. We zullen vurig en hartstochtelijk protesteren tegen de kilheid en lethargie van deze tijd. Zolang onze tong kan spreken zullen we protesteren tegen de laksheid en valse leer die zo om zich heengrijpen in de gemeente. Dan zal die heerlijke dubbele reformatie, een reformatie in leer en geest tegelijk, tot stand komen.
God weet alleen wat we dan zeggen. ”Wie zijn dezen die vliegen als een wolk en als de duiven naar hun vensters?” En weldra zal de roep van Christus gehoord worden. Hij zal in eigen persoon uit de hemel neerdalen. Wij zullen horen zeggen en zingen: ’’Hallelujah! Hallelujah! Hallelujah! De Heere God almachtig regeert!”
Amen.