O God! Wij hebben het met onze oren gehoord, onze vaders hebben het ons verteld; Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de dagen van ouds. Psalm 44:2
Misschien zijn er wel geen verhalen die ons zo lang bijblijven als de verhalen die we in onze kinderjaren hoorden; de verhalen die vader ons vertelde, of de juffrouw op de kleuterschool. Wat jammer dat zo veel van deze verhalen eigenlijk maar leeg en ijdel zijn. Daardoor worden onze gedachten al in onze vroegste jeugd gekleurd door fabels, en beïnvloed door rare, leugenachtige verzinsels. Onder de vroege christenen en onder de gelovigen uit vervlogen tijden waren de kleuterschoolverhaaltjes heel anders dan nu. De verhalen waarmee de kinderen werden beziggehouden, waren van een heel ander soort dan die waardoor wij gefascineerd werden, toen wij klein waren.
Ongetwijfeld heeft Abraham met zijn jonge kinderen over de zondvloed gesproken, en over hoe alleen Noach werd gered in de ark. De Israëlieten in de tijd van de Bijbel, toen ze nog in hun eigen land woonden, vertelden hun kinderen allemaal over de Rode Zee; over de plagen die God over Egypte bracht toen Hij Zijn volk uit het slavenhuis leidde. We weten dat het onder de vroege christenen gebruik was, dat de ouders hun kinderen alles vertelden over het leven van Christus, de daden van de apostelen en andere verhalen die daarover gingen.
Zelfs onder onze Puriteinse voorouders waren dat de verhalen waarop ze hun kinderen trakteerden. Terwijl ze bij de open haard zaten, voor de Delfts-blauwe tegeltjes met die wonderlijke tekeningen erop over het leven van Christus, vertelden de moeders hun kinderen over Jezus die over het water wandelde; of over de wonderbare spijziging; of over de verheerlijking op de berg; of over Jezus’ kruisiging.
Wat zou ik graag willen dat dit ook de verhalen van tegenwoordig zouden zijn! Wat verlang ik ernaar, dat de verhalen van onze kinderjaren opnieuw de verhalen van Christus zijn. Dat wij allemaal zouden geloven dat er uiteindelijk niets zo interessant kan zijn als de waarheid; en niets zo indrukwekkend als de verhalen uit de heilige Schrift. Er is niets dat het hart van een kind meer kan raken dan de geweldige werken van God, die Hij deed in de dagen van ouds.
Het lijkt erop, dat de psalmist die deze muzikale ode schreef, van zijn vader de verhalen had gehoord van de geweldige dingen die God in zijn tijd gedaan had. En later onderwees deze begaafde zanger van Israël het zijn kinderen. Zo kwam het dat de ene generatie na de andere God prees, omdat zij Zijn machtige daden herinnerden.
Welnu, mijn beste vrienden, deze ochtend ben ik van plan sommige van de geweldige dingen die God gedaan heeft in de dagen vanouds, in herinnering te roepen. Het is mijn doel uw geest aan te sporen naar hetzelfde te zoeken. Ik hoop dat u, door terug te kijken op wat God gedaan heeft, aangespoord wordt vooruit te kijken met verwachting, in de hoop dat Hij Zijn machtige hand en Zijn heilige arm opnieuw zal uitstrekken, en die machtige daden die Hij vroeger volvoerde zal herhalen.
Ten eerste zal ik spreken over de prachtige verhalen die onze vaderen ons vertelden, en die we gehoord hebben over de dagen van ouds. Ten tweede, zal ik enkele nadelen opnoemen waaraan deze oude verhalen lijden, als het gaat om hun effect op ons. Tenslotte zal ik passende gevolgtrekkingen maken uit deze bijzondere dingen, die de Heere deed in de dagen van ouds.
Om te beginnen: De geweldige verhalen die we hebben gehoord over wat de Heere vroeger deed.
We hebben gehoord dat God in bepaalde tijden zeer machtige daden verricht heeft. De normale loop van de wereld, zoals we die iedere dag zien, werd verstoord door wonderen waardoor de mensen perplex stonden. God heeft Zijn kerk niet altijd met kleine stapjes omhoog laten klimmen tot de overwinning. Soms behaagde het Hem om een geweldige slag uit te delen, Zijn vijanden plat ter aarde te storten, en Zijn kinderen te gebieden over hun ter aarde geworpen lichamen verder te trekken. Kijk maar eens terug naar de oude geschiedenissen en herinner u wat God gedaan heeft.
Herinnert u zich niet wat Hij deed aan de Rode Zee, hoe Hij Egypte en al zijn paarden en ruiters sloeg, en Hij Farao’s paard en wagen liet verdwijnen in de Rode Zee? Hebt u niet horen vertellen hoe God Og sloeg, de koning van Basan, en Sihon, de koning van de Amorieten, omdat zij het voorttrekken van Zijn volk tegenhielden? Hebt u niet geleerd hoe Hij bewees dat Zijn goedertierenheid tot in der eeuwigheid zal duren, toen Hij deze grote koningen doodde en de machtigen van hun tronen stootte? Hebt u ook niet gelezen hoe God de Kanaänieten sloeg, en hen verdreef, en het land aan Zijn volk gaf, tot een eeuwigdurend erfdeel? Hebt u niet gehoord hoe zelfs de sterren in hun loopbanen streden tegen Sisera, toen de legers van Jabin het land binnenvielen?
De beek Kison sleurde hen mee, en er bleef niemand van hen over. Is het u ook niet verteld hoe God de Filistijnen sloeg door de hand van David, en de Amorieten door zijn rechterhand? Hebt u niet gehoord hoe Midian in verwarring werd gebracht? Hoe de duizenden van Arabië door Asa uit elkaar werden gejaagd, toen hij op de Heere vertrouwde? En hebt u ook niet gehoord hoe de Heere een vloek zond op de legioenen van Sanherib, zo dat zij ‘s morgens allemaal doden waren? Verkondig- verkondig zijn wonderdaden! Spreek erover in uw straten. Leer ze aan uw kinderen. Zorg dat ze niet worden vergeten, want de rechterhand des Heeren heeft grote dingen gedaan, Zijn Naam is bekend over de hele aarde.
Maar de wonderen die ons het meest aangaan, zijn die uit de tijd na Christus. En deze wonderen doen zeker niet onder voor die van het Oude Testament. Heeft u nooit gelezen hoe God Zichzelf bekend maakte op de Pinksterdag? Sla dit boek op waarin dit wonder van God beschreven staat en lees. Petrus, de visser, stond op en preekte in de naam van de Heere Zijn God. Een grote menigte kwam bijeen, en de Geest van God viel op hen. En het gebeurde dat er drieduizend op een dag verslagen in het hart werden door Gods hand, en geloofden in de Heere Jezus Christus. En weet u niet hoe de twaalf apostelen met andere volgelingen van Jezus overal gingen om het Woord te prediken, en dat de afgodsbeelden van hun troon vielen?
De steden openden hun poorten wijd, en de boodschapper van Christus liep door de straat en predikte. Het is waar dat zij in het begin van hier naar daar werden verdreven, en opgejaagd als patrijzen op de bergen; maar herinnert u zich niet hoe de Heere Zichzelf een overwinning bereidde, zodat binnen honderd jaar nadat Christus aan het kruis geslagen werd, het evangelie in elk land was gepredikt, en dat de eilanden der zee zijn geluid hadden gehoord? En bent u al vergeten hoe de heidenen werden gedoopt, met duizenden tegelijk, in elke rivier? Welke stroom in Europa kan niet getuigen van de grootheid van het evangelie? Welke stad in dit land kan niet vertellen over hoe Gods waarheid overwonnen heeft, hoe de heiden zijn valse god in de steek gelaten heeft, en zijn knie is gaan buigen voor Jezus de gekruisigde?
De eerste verbreiding van het evangelie is een wonder dat nooit zal ophouden te stralen. Wat God ook gedaan heeft bij de Rode Zee, Hij heeft nog meer gedaan in de eeuw nadat Christus naar de wereld was gekomen. Het leek alsof vuur van de hemel over de grond voortstormde. Niets kon zijn kracht weerstaan. De bliksem van de waarheid deed elke toren van de afgodstempels wankelen. Jezus werd aanbeden vanwaar de zon opgaat tot waar hij ondergaat. Dit is één van de dingen die we gehoord hebben over vroeger tijden.
En hebt u nooit gehoord over de machtige dingen die God een paar honderd jaar later deed door predikers? Is u ooit verteld over Chrysostomus? Ze noemden hem ‘gouden mond’. Als hij preekte, zat de kerk vol met aandachtige luisteraars. En daar, terwijl hij stond en heilige handen ophief, sprak hij met een ongeëvenaarde autoriteit het Woord van God in waarheid en gerechtigheid. De mensen luisteren, zitten op het puntje van hun stoel om ieder woord op te vangen. Soms verbreken ze de stilte met het klappen van hun handen of het stampen van hun voeten. Dan zijn ze weer een poosje stil, als betoverd door de machtige spreker. En soms, meegesleept door hun enthousiasme, springen ze op hun voeten, klappen ze in hun handen, en schreeuwen het uit van blijdschap. Talloos waren de bekeringen in die tijd. God werd bovenmate grootgemaakt, want vele zondaren werden gered.
En hebben uw vaders u nooit verteld over de geweldige dingen die nog weer later gedaan zijn, toen de zwarte duisternis van bijgeloof de aarde bedekte; toen het Pausdom op zijn gitzwarte troon zat, zijn ijzeren staf over de volken uitstrekte, de vensters der hemel sloot, zelfs Gods sterren uitdoofde en een dikke duisternis over de mensen heenlegde? Hebt u nooit gehoord hoe Maarten Luther opstond en het evangelie van Gods genade predikte? Hoe de naties toen schudden op hun grondvesten, hoe de wereld Gods stem weer hoorde en leefde? Hebt u niet gehoord over Zwingli onder de Zwitsers? En over Calvijn in de heilige stad Genève? Hoe God machtige daden deed door hen?
Bent u, Britten, de machtige prediker der waarheid vergeten? Hoort u die geweldige geschiedenis niet meer weergalmen, hoe Wycliffe predikers van het evangelie uitzond naar elke provinciestad, naar ieder dorpje in Engeland? Vertelt de geschiedenis ons niet dat deze mannen als brandende fakkels temidden van hooi waren? Dat hun stem was als het brullen van een leeuw, en hun uitgaan als de sprong van een jonge leeuw? Hun heerlijkheid was als de eersteling van een stier; ze duwden het land voor zich uit, en met hun vijanden maakten ze korte metten. Niemand kon tegen hen standhouden, want de Heere hun God had hen met macht omgord.
Om het wat dichter bij huis te houden: onze ouders hebben vast en zeker verteld over de geweldige dingen die God gedaan heeft in de dagen van Wesley en Whitefield. De kerken waren allemaal diep in slaap. Ongodsdienstigheid was de algemene regel. De straten zelf leken vol te zijn met ongerechtigheid, en de goten stroomden over met de ongerechtigheid der zonde. En toen stonden Wesley en Whitefield op! Het waren mannen wier hart door de Heere aangeraakt was, en zij waagden het, het evangelie van Gods genade te prediken.
Plotseling, in een mum van tijd, werd een gedruis als van vleugelen gehoord, en de kerk zei: ”Wie zijn dezen, die als een wolk opkomen, en als duiven naar hun nest vliegen?” Ze komen eraan! Ze komen eraan! Ontelbaar als de vogelen des hemels, met een gedruis als van machtige winden die niet tegengehouden kunnen worden. Binnen een paar jaar werd Engeland, door de prediking van deze twee mannen, doordrenkt met de waarheid van het evangelie. Het Woord van God werd bekend in iedere stad. Er was bijna geen dorp waar de Methodisten niet doorgedrongen waren.
In die dagen van de postkoets, leek het wel of het christendom de oude wagens had opgekocht, waarin onze voorvaderen toen reisden. We kunnen ons dat nu haast niet voorstellen: het zakenleven loopt op stoom, terwijl godsdienst vaak wel op zijn buik over het zand lijkt te kruipen. Daarom zijn we verbaasd over die oude verhalen, en vinden we hen onvoorstelbaar. Maar laten we het toch maar geloven. Het zijn duidelijke, historische feiten. En de geweldige dingen die God toen deed, zal hij door Zijn genade nogmaals doen. Hij die machtig is, heeft grote dingen gedaan, en heilig is Zijn Naam.
Er is een speciaal kenmerk aan de daden van God in vroeger tijden waar ik graag uw aandacht op wil vestigen. Al die grote daden worden nog groter en wonderlijker als we opmerken dat ze allemaal plotseling gebeurden. De oude rotten in onze kerken geloven dat dingen langzaam moeten groeien, voorzichtig aan, beetje bij beetje. Stapje voor stapje moeten we voorwaarts gaan. Geconcentreerd bezig zijn en volhardende arbeid, zeggen zij, zal uiteindelijk succes brengen. Maar het wonder is dat al Gods werken plotseling plaats vonden. Toen Petrus opstond om te prediken, waren er geen zes weken voor nodig om de drieduizend te bekeren. Zij werden meteen bekeerd, en dezelfde dag nog gedoopt. Dat uur werden zij tot God bekeerd; en ze werden daardoor net zulke ware discipelen van Christus als wanneer hun bekering zeventig jaar geduurd zou hebben.
Zo ging het ook in de tijd van Maarten Luther. Het kostte Luther geen eeuwen om de dikke duisternis van Rome te doorbreken. God stak de kaars aan, de kaars begon te branden, en in één ogenblik was er licht. God werkt plotseling. Als iemand in Würtemberg had gestaan, en gevraagd had: ”Kan het pausdom aan het sidderen gemaakt worden, kan het Vaticaan aan het wankelen gebracht worden?”, dan zou het antwoord geweest zijn: ”Nee; er zijn minstens duizend jaren voor nodig om dat voor elkaar te krijgen. Het pausdom, de grote slang, heeft zichzelf zo om de landen heengewikkeld, en heeft hen zo vast in zijn greep; het moet wel lang duren, willen ze daar nog uit los komen.” ’
’Niet waar”, zei God echter. Hij brak de macht van de draak grondig, en de landen herkregen hun vrijheid. Hij vernielde de poorten van koper, Hij brak de tralies van ijzer in stukken, en de volken werden in een oogwenk bevrijd. De vrijheid kwam niet na verloop van jaren, maar in een ogenblik. Het volk dat in duisternis wandelde, zag een groot licht, en op degenen die verbleven in het land van de schaduwen des doods, scheen het licht.
Zo ging het ook in de tijd van Whitefield. Het vermanen van een sluimerende kerk nam niet een lange periode in beslag; het vond plaats in een ogenblik. Hebt u nooit gehoord van de grote opwekking onder Whitefield? Neem bijvoorbeeld de opwekking in Cambuslang. Hij preekte op het kerkplein tot een grote menigte, die in geen enkel gebouw paste. Terwijl hij preekte, kwam de kracht van God op de mensen. De één na de ander viel neer, alsof ze neergeslagen werden. Men schatte dat niet minder dan drieduizend mensen tijdens die ene bijeenkomst in huilen uitbarstten door overtuiging van zonde. Hij preekte door, nu eens donderend zoals Boanerges, dan weer troostend zoals Bamabas. Het werk verbreidde zich, en geen tong kan al de grote dingen vertellen die God deed onder die ene preek van Whitefield. Zelfs de preek van Petrus op Pinksteren had niet dezelfde uitwerking.
Zo is het gegaan in alle opwekkingen. Gods werk was het werk van een ogenblik. Als met een donderslag daalde God neer uit den hoge. Niet langzaam, maar op cherubijnen gaat Hij Zijn goddelijke gang. Op de vleugels van de machtige wind gaat Hij voort. Het werk is het werk van een ogenblik. De mensen kunnen nauwelijks geloven dat het waar is; in zo’n korte tijd gebeurt het. Kijk maar naar de grote opwekking die nu aan de gang is in en rond Belfast. Nadat ik de zaak zorgvuldig bekeken heb, en nadat ik een betrouwbare en geliefde broeder uit die omgeving gesproken heb, ben ik ervan overtuigd dat het een echt werk der genade is; wat vijanden er ook over mogen zeggen. God doet daar wonderen!
Een vriend, die me gisteren kwam opzoeken, vertelde me dat de laagste en slechtste mannen en de meest diepgezonken vrouwen in Belfast zijn bezocht door een vreemde epilepsie, zoals de wereld het noemt; door dit bijzondere ruisen van de Geest, zoals wij geloven. Dronkaards voelden plotseling aandrang om te gaan bidden. Ze hebben die aandrang weerstaan. Ze hebben het bij hun glazen gezocht om het te verdringen. Maar toen zij vloekten, toen zij de Geest door hun godslastering probeerden uit te blussen, heeft God hen uiteindelijk op de knieën gebracht. Zij werden gedrongen om om genade te smeken met doordringende kreten en om te worstelen in het gebed. En na een tijdje schijnt de boze uitgeworpen te zijn. Met een stille, heilige en gelukkige gemoedsgesteldheid hebben ze hun geloof in Christus beleden. Ze wandelen nu in de vreze en liefde des Heeren.
Er zijn Rooms-katholieken bekeerd. Ik dacht dat dat iets zeldzaams was. Maar er zijn zelfs heel veel Rooms-katholieken bekeerd in Ballymena en Belfast. Het is zelfs zo, hoorde ik, dat de priesters nu kleine flesjes heilig water verkopen. Als mensen dat innemen, worden ze bewaard voor die vreselijke besmetting met de Heilige Geest. Dit heilige water is zo effectief, dat degenen die niet naar een bijeenkomst gaan, waarschijnlijk niet zullen worden lastiggevallen door de Heilige Geest- vertellen de priesters. Maar als je wel gaat, kan zelfs dit heilige water je niet redden – dan loop je ook grote kans ten prooi te vallen aan dit werk van God. Ik denk dat ze daar net zoveel kans op hebben met dat heilige water als zonder.
Dit is ook allemaal plotseling gebeurd. Hoewel het best voor een deel natuurlijke opwinding kan zijn, ben ik er toch van overtuigd dat dit vooral een echt, geestelijk werk is, dat stand zal blijven houden. Er ligt wat schuim op de golven, maar daaronder zit een sterke stroming die niet weerstaan kan worden. Iedereen met wie het in aanraking komt, wordt omver geslagen en meegedragen. Het is tenminste iets waar we van moeten opkijken, als we horen dat in dat kleine stadje Ballymena de herbergiers op marktdag altijd voor honderd pond aan whiskey verkochten, en nu met zijn allen de hele dag nog geen pond aan inkomsten hebben.
Mannen die vroeger dronkaards waren, komen nu bijeen om te bidden. Als de mensen een preek gehoord hebben, willen ze niet weggaan voordat ze een tweede gehoord hebben, en soms een derde. Tenslotte moet de dominee zeggen: ”U moet nu echt gaan, ik ben uitgeput”. Dan gaan ze in groepen uiteen, op straat en in huizen, om God te smeken Zijn machtige werk uit te breiden, zodat zondaren tot Hem bekeerd worden.
”Ach,” zegt hier iemand, ”dat kunnen we niet geloven.” Waarschijnlijk niet nee, maar sommigen van ons kunnen het wel geloven, want we hebben het gehoord met onze oren, en onze vaderen hebben ons verteld over de machtige daden die God in hun dagen deed. En wij zijn bereid te geloven dat God dat ook vandaag nog kan doen!
Ik moet opnieuw opmerken dat er in al die oude verhalen een heel duidelijk kenmerk is. Steeds wanneer God een machtig werk deed, gebeurde dat door een onbetekenend instrument. Toen Hij Goliath versloeg, was dat door de kleine David, nog maar een jongeling. Bewaar niet het zwaard van Goliath – ik heb dat altijd een vergissing van David gevonden – bewaar niet Goliaths zwaard, maar bewaar de steen en berg de slinger voor altijd op in Gods wapenkamer. Toen God Sisera doodde, was het een vrouw die het moest doen, met een hamer en een tentpin. God heeft zijn machtigste daden gedaan door de gewoonste instrumenten. Dat is een feit dat geldt voor al Gods werken.
Petrus, de visser, met Pinksteren. Luther, de eenvoudige monnik, bij de Reformatie. Whitefield, de kelner van de Old Bell herberg in Gloucester, gedurende de opwekking in de vorige eeuw; en zo zal het zijn tot het einde. God werkt niet door Farao’s paarden en wagens, maar Hij werkt door Mozes’ staf. Hij doet zijn wonderen niet met wervelwind en storm; Hij doet het door een zacht suizen, zodat de heerlijkheid voor Hem is, en Hij Zijn eer krijgt.
Is dat niet bemoedigend voor u en voor mij? Waarom zouden wij niet ingeschakeld worden in één of ander machtig werk voor God hier? Om verder te gaan: we hebben in al deze verhalen over Gods machtige daden in het verleden gezien dat, als Hij iets groots verrichtte, Hij het deed door iemand die een heel groot geloof had. Ik geloof echt dat, als God het wilde, iedere ziel in deze zaal op dit moment bekeerd zou worden. Als God de werkingen van Zijn eigen machtige Geest in gang zou zetten, zou het weerbarstigste hart nog niet in staat zijn daartegen stand te houden. Hij zal Zich ontfermen, over wie Hij Zich ontfermt, en zal barmhartig zijn, voor wie Hij barmhartig is. Hij doet wat Hem behaagt. Niemand kan Zijn wil weerstaan. ”Nou,” zegt iemand, ’’maar ik verwacht geen grote dingen te zien.”
Mijn beste vriend, u zult niet teleurgesteld worden. U zult ook geen grote dingen zien. Maar degenen die ze verwachten, zullen ze zien. Mensen met een groot geloof doen grote dingen. Door Elia’s geloof werden de priesters van Baal gedood. Als hij net zo’n klein hartje had gehad als sommigen van u, dan zouden de priesters van Baal het volk nog steeds geregeerd hebben. Zij zouden nooit met het zwaard gedood zijn. Door zijn geloof kon Elia zeggen: ”Als de Heere God is, volgt Hem na; en als het Baal is, volgt hem na.” En verder: ’’Kies voor uzelf de ene var, en deel hem in stukken, en leg hem op het hout, maar steek geen vuur aan. Roept daarna de naam van uw god aan, en ik zal de Naam des Heeren aanroepen.” Door zijn geloof kon hij zeggen: ’’Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome.” en Elia voerde hen af naar de beek Kison, en slachtte hen daar een slachtoffer voor God.
Omdat Elia’s geloof in God zo machtig en heldhaftig was werd Gods naam zo grootgemaakt. Toen de paus zijn bul naar Luther stuurde, verbrandde Luther hem. Staand temidden van de menigte, met het brandende papier in zijn hand, zei hij: ’’Kijk eens, dit is de bul van de paus.” Wat konden hem al de pausen schelen die er ooit in of buiten de hel waren? En toen hij naar Worms moest, om voor de Rijksdag te verschijnen, zeiden zijn volgelingen: ”Je loopt gevaar, blijf toch hier.” ”Nee,” zei Luther, ”al waren er zoveel duivels in Worms als er dakpannen op de daken zijn, ik zou niet vrezen. Ik ga.” En hij ging naar Worms, vertrouwend op de Heere zijn God.
Voor Whitefield gold hetzelfde. Hij geloofde en verwachtte dat God grote dingen zou doen. Als hij de preekstoel opging, geloofde Hij dat God de mensen zou zegenen, en God deed het. Een klein geloof kan kleine dingen doen; maar een groot geloof zal op bijzondere wijze bekroond worden. O God! Onze vaderen vertelden ons, dat, als zij een groot geloof hadden, U het altijd bekroonde door machtige daden te doen.
Ik zal u niet langer op dit punt ophouden, behalve om nog één opmerking te maken. Alle machtige daden van God gingen niet alleen gepaard met veel geloof, maar ook met veel gebed. Hebt u ooit gehoord over het begin van de grote Amerikaanse opwekking? Een onbekende man had het op zijn hart om te bidden dat God zijn land zou zegenen. Nadat hij had gebeden en geworsteld en gevraagd: ’’Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?”, huurde hij een kamer en hing een aankondiging op dat er een bidstond zou zijn om zo-en-zo-laat. Hij ging er op die bepaalde tijd heen, en er was helemaal niemand.
Hij begon te bidden, en bleef een half uur alleen bidden. Toen kwam er iemand binnen, toen nog twee, en ik geloof dat hij eindigde met een groep van zes. De volgende week brak aan, en er waren wel vijftig mensen die op verschillende tijden langskwamen. Het aantal bezoekers van de bidstond groeide tot een aantal van honderd mensen. Toen begonnen anderen met bidstonden. Tenslotte was er nauwelijks een straat in New York zonder gebedsgroep. Winkeliers maakten tijd om even binnen te komen, gewoon, midden op de dag. De bidstonden werden dagelijks gehouden, ongeveer een uur lang. Vragen en smeekbeden werden omhooggezonden. Ze werden simpelweg voor God gebracht, en ze werden beantwoord. Er waren vele gelukkige bidders die getuigden dat het gebed van vorige week al was verhoord.
En toen, terwijl iedereen ernstig verzonken was in gebed, viel de Geest van God op de mensen. Het gerucht ging dat in een zeker dorp een prediker in grote ernst gepredikt had, en dat er honderden bekeerlingen waren binnen een week. Het gebeuren verspreidde zich door al de noordelijke staten. Deze opwekkingen werden gemeengoed. Men zegt wel dat er een kwart miljoen mensen tot God bekeerd werden in de korte tijdspanne van twee of drie maanden.
Nu zien wij hetzelfde gebeuren in Ballymena en Belfast, op dezelfde manier. Een broeder had het op zijn hart liggen om te bidden, en hij bad. Daarna hield hij een bidstond. Dag aan dag kwam men bij elkaar en smeekte men om een zegen; het vuur daalde neer en het gebeurde! Zondaren kwamen tot bekering; niet hier eens eentje en daar eentje, maar bij honderden en duizenden tegelijk. De naam van de Heere werd groot gemaakt door de voortgang van het evangelie.
Geliefden, ik vertel u slechts de feiten. Iedereen mag daar zijn eigen oordeel aan hechten. Ten tweede maak ik een aantal opmerkingen over de nadelen waar die oude verhalen onder lijden.
Als mensen horen wat God vroeger deed, is één van de dingen die ze vaak zeggen: ”Ja, maar dat was lang geleden.” Ze spiegelen zich voor dat de tijden sindsdien veranderd zijn. Iemand zegt: ”Ik kan alles geloven over de Reformatie – de grootste verhalen die maar verteld worden, vind ik nog geloofwaardig.” ”En dat vind ik over Whitefield en Wesley,” zegt een ander; ”dat is allemaal helemaal waar. Ze werkten hard en met succes – maar dat was vele jaren geleden. Toen zag de wereld er anders uit dan nu.”
Dat geef ik meteen toe. Maar ik wil wel eens weten wat de wereld er mee te maken heeft. Ik dacht dat het om God ging. Is God veranderd? Is Hij niet de onveranderlijke God, dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid? Is dat geen argument om te bewijzen dat wat God in de ene tijd doet, Hij ook in de andere tijd kan doen? Nee, ik durf het nog wel sterker te zeggen: wat Hij eens gedaan heeft is een profetie van wat Hij nogmaals wil doen. De machtige werken uit de dagen van ouds zullen alle nogmaals gebeuren. Het lied des Heeren zal opnieuw gezongen worden in Sion, en zij zal opnieuw grootgemaakt worden.
Anderen onder u zeggen: ”Ik beschouw deze dingen als wonderen, als uitzonderlijke gebeurtenissen. Dat moeten we niet iedere dag verwachten.” Dat is nou precies de reden waarom we ze ook niet krijgen. Als we geleerd hadden om ze te verwachten, hadden we hen zonder twijfel ook ontvangen. Maar we leggen hen terzijde, als curiosa uit de bijbelse geschiedenis, die buiten het bestek van onze bescheiden godsdienst vallen. We spiegelen ons voor dat zulke dingen, hoe waar-gebeurd ook, uitzonderlijke tekenen van de voorzienigheid zijn. We kunnen ons niet voorstellen dat zij de gewone uitwerking van Zijn geweldige kracht zijn.
Ik smeek u, vrienden, zweer dat idee af. Zet het uit uw hoofd. Wat God ook gedaan heeft om zondaren te bekeren, we moeten het beschouwen als een precedent, want ”de hand des Heeren is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen”. Als wij zo beperkt van God denken, komt dat niet door God, maar door onszelf. Laten we zelf de schuld daarvan op ons nemen. Laten we ernstig vragen of God ons weer dat geloof van de mannen uit vroeger dagen wil geven.
Maar er is nog een ander nadeel waar deze oude verhalen last van hebben. Het is nu eenmaal zo, dat we ze niet zelf meegemaakt hebben. Ik kan tegen u wel door blijven praten over opwekkingen, maar u zou er niet half zoveel geloof aan hechten als wanneer er één precies in uw midden plaats zou vinden. Als u het met eigen ogen zou zien, dan zou u de kracht ervan zien. Als u had geleefd in de tijd van Whitefield, of als u Grimshaw had horen preken, dan zou u alles geloven. Grimshaw preekte vierentwintig keer per week. Hij preekte vele keren op drukkende zomerdagen, te paard van de ene naar de andere plaats trekkend. Die man preekte echt. Het leek wel of de hemel naar beneden zou komen om naar hem te luisteren. Hij sprak met een grote ernst, met al de vurige ijver die ooit brandde in het binnenste van een mens.
De mensen beefden als ze naar hem luisterden, en ze zeiden: ’’Waarlijk, dit is de stem van God.” Voor Whitefield gold hetzelfde. De mensen leken heen en weer te bewegen als hij sprak, zoals de oogst bewogen wordt door de wind. Zo machtig was de aanwezigheid van God dat, na zo’n preek gehoord te hebben, de meest verharde mensen weggingen en zeiden: ”Er zit toch iets in; zoiets heb ik nog nooit gehoord.” Kunt u zich deze letterlijk gebeurde feiten voorstellen? Staan ze u in alle helderheid voor ogen? Dan denk ik dat deze verhalen, die u met uw oren gehoord hebt, ook een duidelijke en blijvende uitwerking in uw leven horen te hebben.
Ten derde wil ik het hebben over de juiste gevolgtrekkingen die uit deze verhalen over Gods machtige daden getrokken kunnen worden.
Ik wilde wel dat ik kon spreken met het vuur van sommige van de mannen over wie ik het net had. Bid voor me, dat de Geest van God op mij mag rusten; dat ik nu een poosje bij u mag pleiten met al mijn kracht, om u aan te sporen en in beweging te zetten, zodat u net zo’n opwekking in uw midden mag ontvangen.
Mijn vrienden, de eerste uitwerking die het lezen van Gods machtige daden op ons zou moeten hebben, is dankbaarheid en lofprijzing. Hebben we vandaag niets om over te zingen? Laten we dan zingen over de dagen van weleer. Als we onze Geliefde geen lied kunnen zingen over wat Hij in ons midden doet, laten we dan toch onze harpen van de wilgen halen om een oud lied te zingen. Prijs en zegen Zijn heilige Naam voor de dingen die Hij deed voor Zijn kerk; prijs Hem voor de wonderen die Hij deed in Egypte en in alle landen waarheen Hij Zijn volk leidde, en hen weer uitleidde door een hoge hand en een uitgestrekte arm.
Als we zo begonnen zijn God te prijzen voor wat Hij gedaan heeft, dan durf ik het aan u van een andere grote plicht te doordringen. Als u beseft wat God gedaan heeft, bid dan dat Hij dezelfde tekenen en wonderen onder ons herhaalt. Broeders, wat een blijdschap zou ik voelen als ik maar kon geloven dat er sommigen onder u waren die naar huis gaan en voor een opwekking gaan bidden – mensen wier geloof groot genoeg is, en hun liefde vurig genoeg, om vanaf dit moment onophoudelijk te bidden en te smeken dat God onder ons zal verschijnen en geweldige dingen hier zal doen, zoals Hij deed in vorige generaties.
Kijk eens hoevelen er zijn in de gemeente die hier bijeengekomen is, die uw medeleven nodig hebben. Als ik rondkijk, zie ik verschillende mensen van wie ik het levensverhaal ken. Maar hoevelen zijn er nog onbekeerd! Mensen die gebeefd hebben, en dat ook heel goed weten, maar die hun angsten afgeschud hebben; die opnieuw flirten met hun noodlot, vastbesloten zelfmoord op hun ziel te plegen; die de genade van zich afduwen, de genade die eens in hun hart om een plaats scheen te worstelen. Zij keren zich af van de poorten van de hemel, en rennen overhaast naar de deuren van de hel. Strekt u dan niet uw handen uit tot God om hen tegen te houden op deze wanhopige weg?
Als er in deze gemeente maar één onbekeerde was, en ik zou hem aanwijzen en zeggen: ’’Daar zit hij. Dat is die man, die nooit de liefde van God gevoeld heeft, en nog nooit tot berouw bewogen is,” dan zou u hem aankijken met bezorgde nieuwsgierigheid. Ik denk dat van de duizenden christenen hier, er geen één zou zijn die zou weigeren thuis te bidden voor dat ene onbekeerde individu. Maar, broeders en zusters, het is er niet slechts één die op weg is naar het hellevuur. Hier zijn honderden, duizenden van uw medeschepselen.
Zal ik u nog een reden aanreiken om te bidden? Tot nu toe zijn alle andere middelen gebruikt, en zonder succes. God is mijn getuige hoe vaak ik op deze preekstoel geworsteld heb om het middel te zijn tot bekering van mensen. Ik heb mezelf helemaal leeggepreekt. Ik kan niet meer zeggen dan ik al gezegd heb; en ik hoop dat de afzondering in mijn kamer getuige is van het feit dat ik niet ophoud te voelen wat ik niet meer kan spreken. Ik bid met overgave voor degenen van u die nog nooit zijn geraakt, of die, nadat ze geraakt zijn, de Geest van God blijven uitblussen. Mijn hoorders, ik heb alles gedaan wat in mijn macht ligt. Wilt u de Heere niet helpen tegen de machtigen?
Zal uw gebed niet bewerken wat mijn preken niet kunnen? Hier zijn ze; ik draag hen aan u op. Mannen en vrouwen wier harten weigeren zacht te worden; wier koppige knieën niet willen buigen. Ik geef ze aan u over, en vraag u voor hen te bidden. Breng hun zaak op uw knieën naar de Heere. Vrouw, houd nooit op te bidden voor uw onbekeerde man. Man, stop nooit met uw voorbede totdat u ziet dat uw vrouw tot geloof gekomen is. Vaders en moeders! Hebt u geen onbekeerde kinderen? Heeft u hen niet zondag aan zondag hier mee naar toe genomen, terwijl ze precies blijven zoals ze waren? U heeft hen eerst naar de ene kerk, en toen naar de andere gestuurd, maar ze blijven onveranderd. De toorn van God blijft op hen. Zij moeten sterven. En als ze nu zouden sterven, bent u zich er stellig van bewust dat de vlammen van de hel hen zullen verzwelgen. En u weigert voor hen te bidden?
Harde harten, brute zielen, als u, terwijl u Christus zelf kent, niet bidt voor degenen die uit uw eigen lendenen zijn voortgekomen – uw kinderen naar het vlees.
Lieve vrienden, we weten niet wat God voor ons zal doen als we maar om één zegen bidden. Wat hebben we al niet meegemaakt? We hebben Exeter Hall, St. Paul’s Cathedral en Westminster Abbey tot aan de deuren volgepakt met mensen gezien. Maar we hebben tot nu toe geen resultaat gezien van deze machtige bijeenkomsten. Hebben we niet geprobeerd te preken zonder dat we geprobeerd hebben te bidden? Is het niet waarschijnlijk dat de kerk zijn ‘preekhand’ heeft uitgestrekt, maar niet haar ‘bidhand’?
Lieve vrienden! Laten we met alle kracht worstelen in het gebed. Dan zal deze Music Hall het zuchten van de boetvaardigen meemaken, en de liederen van de bekeerden. Dan zal het gebeuren dat deze grote menigte niet meer zal komen en gaan zonder er veel beter van te worden, maar dan zullen de mensen al prijzende uit deze hal gaan, en zeggen: ”Het was goed om daar te zijn; het was niets anders dan het huis van God, ja de poort des hemels.” Tot zover om u tot gebed aan te zetten.
Een andere gevolgtrekking die we zouden moeten trekken uit al de verhalen die we hebben gehoord, is deze: elk vertrouwen op onszelf, dat in ons verraderlijke hart kan zijn opgekomen, moet verdwijnen. Misschien beginnen wij als gemeente te vertrouwen op het aantal. Misschien hebben we gedacht: ”God moet ons door deze bediening zeker wel zegenen.” Nou, laten de verhalen die onze vaderen ons vertelden u er dan maar aan herinneren, en mij ook, dat God niet redde door velen of door weinigen; dat het niet in onze macht ligt om dit tot stand te brengen, maar dat God alles moet doen.
Het is mogelijk dat één of andere nu nog verborgen prediker, wiens naam niemand kent, één of andere onbeduidende inwoner van een dorpje ergens, op zal staan in deze stad Londen om het Woord te prediken met grotere kracht dan bisschoppen en dominees ooit gekend hebben. Ik zal hem verwelkomen. God zij met hem. Laat hem komen van welke plek dan ook. Alleen, laat God zijn komst bespoedigen, en laat het werk gedaan worden.
Misschien is God echter van plan wat hier gebeurt te zegenen voor uw bestwil en tot uw bekering. Als dat zo is, dan ben ik dubbel gelukkig. Maar hecht niet teveel aan het instrument. Nee; toen de mensen het meest om ons lachten en ons bespotten, zegende God ons het meest. Maar nu staat het helemaal niet zo gek om naar de Music Hall te gaan. We worden niet meer zo veracht als vroeger. Maar ik betwijfel of we nog een even grote zegen ontvangen als toen.
We zijn bereid nogmaals aan de schandpaal genageld te worden, nogmaals een beproeving te doorstaan, terwijl elke krant zich tegen ons keert en iedereen ons uitscheldt en uitfluit, als God het wil. Als Hij ons maar zegent! Laat Hem iedere gedachte uit ons verdrijven dat onze eigen boog en ons eigen zwaard ons de overwinning zullen brengen. We zullen hier nooit een opwekking krijgen als we niet geloven dat het de Heere is, en de Heere alleen, die dat kan doen.
Nu ik dit benadrukt heb, zal ik mijn best doen u het vertrouwen te geven dat het resultaat dat ik u voor ogen geschilderd heb, inderdaad behaald kan worden. De verhalen uit vervlogen tijden kunnen waar worden in onze dagen. Waarom zouden niet al mijn hoorders bekeerd worden? Is de Geest van God soms beperkt? Waarom zou de zwakste voorganger niet het middel tot redding worden van duizenden? Is de hand des Heeren verkort? Mijn broeders en zusters, ik vraag u te bidden dat God de prediking levend en krachtig maakt, als een tweesnijdend zwaard. Dan zullen zondaren gered worden. Hiermee vraag ik u niet iets moeilijks; laat staan iets onmogelijks. We hebben maar te vragen om het te krijgen. Voordat wij roepen, zal God antwoorden; en terwijl we nog spreken, zal Hij verhoren.
God alleen weet wat er uit de preek van deze ochtend voortkomt als Hij haar verkiest te zegenen. Vanaf dit moment zou u meer kunnen bidden. Vanaf dit moment zou God de prediking meer kunnen zegenen. Vanaf dit uur kunnen andere preekstoelen meer vervuld worden van leven en kracht dan tevoren. Vanaf dit ogenblik kan het Woord van God beginnen te stromen, voort te gaan en door te breken tot een verbazingwekkende en grenzeloze overwinning. Worstel slechts in het gebed, kom samen in uw huizen, ga naar uw binnenkamers, dring aan, wees ernstig, tijdig en ontijdig, voer een strijd om zielen; en alles was u gehoord hebt, zal vergeten worden door wat u zult zien. Alles wat anderen u verteld hebben zal verbleken bij wat u zult horen met uw oren en zien met uw ogen in uw eigen midden.
U, voor wie dit maar leeg geklets is; u, die God niet liefhebt, en Hem niet dient; ik smeek u, houd even stil om een moment na te denken. – Geest van God, rust op Uw dienaar als er een paar zinnen gesproken worden, en maak ze krachtig.- God heeft met sommigen van u gestreden. U hebt momenten gekend dat u overtuigd was van zonde. Nu probeert u misschien wel ongelovige te zijn. U probeert nu te zeggen: ”Er is geen hel – geen leven na de dood.” Het werkt niet. U weet dat er een hel is, en al het gelach van degenen die uw ziel willen verwoesten, kan u er niet van overtuigen dat er geen hel is. Soms probeert u het te denken; maar u weet dat God de waarheid spreekt. Ik ga nu niet met u in discussie.
Uw geweten vertelt u dat God u zal straffen voor uw zonde. Reken er maar op dat u geen rust zal vinden als u probeert Gods Geest te verstikken. Het is niet de weg tot het geluk om die gedachten te onderdrukken die u tot Christus zouden leiden. Ik smeek u, weersta niet langer Zijn Geest. Buig uw knieën en maak Christus tot de uwe, geloof in Hem. Ik zal hier nog op terugkomen. God de Heilige Geest zal u bezitten. Ik vertrouw erop dat Hij, in antwoord op vele gebeden, u nog wil redden. Geef u nu over. Bedenk toch dat als u succes hebt in het uitdoven van de Geest, uw succes de vreselijkste ramp is die u ooit kan overkomen. Want als de Geest u in de steek laat, bent u verloren.
Dit kan de laatste waarschuwing zijn die u ooit zult krijgen. De overtuiging die u nu probeert te onderdrukken en te verstikken kan de laatste zijn die u ooit zult hebben. De engel met het zwarte zegel en de zwarte zegellak, kan nu op het punt staan uw eeuwige bestemming te verzegelen, en te zeggen: ’’Blijf van hem af. Hij kiest voor dronkenschap; hij kiest voor wellust – laat hij dat maar hebben. En laat hem de vruchten ervan plukken in de eeuwige vlammen van de hel.” Zondaren, geloof in de Heere Jezus: heb berouw en wordt bekeerd, een ieder van u. Ik heb de moed te zeggen wat Petrus ooit zei.
Ik verbreek elke band die mijn mond zou kunnen sluiten, en ik spoor u aan, in Gods naam, berouw te hebben en het verderf te ontkomen. Nog een paar maanden, nog een paar jaar, en u zult weten wat verderf betekent; tenzij u zich bekeert. Vlucht toch tot Christus zolang de lamp het nog doet en brandt, zolang er nog genade voor u gepredikt wordt. De genade wordt nog steeds aangeboden; neem Christus aan, verzet u niet langer tegen Hem. Kom nu tot Hem. De poorten der genade zijn vandaag wijd open. Kom nu, arme zondaar, en laat uw zonden vergeven.
Als de oude Romeinen een stad aanvielen, dan hadden ze soms de gewoonte bij de poort een witte vlag neer te zetten. Als het garnizoen zich overgaf terwijl de witte vlag daar was, werd hun leven gespaard. Daarna werd de zwarte vlag gehesen, en dan werd iedere man ter dood gebracht. De witte vlag is in top vandaag. Misschien wordt morgen de zwarte vlag gehesen langs de stok van de wet. Dan is er geen berouw en redding meer in deze wereld noch in de toekomende.
Een oude oosterse veroveraar stak, als hij bij een stad kwam, altijd een vuurpot met kolen aan. Die zette hij hoog op een paal. Dan kondigde hij, bij het geluid van een trompet, aan dat hij genadig voor hen zou zijn als ze zich overgaven zolang de lamp aan was en licht gaf. Maar zodra de kolen uit waren, zou hij de stad bestormen, steen voor steen afbreken, haar met zout bestrooien, en mannen, vrouwen en kinderen op bloedige wijze ter dood brengen. Vandaag vragen de donderslagen van God u dezelfde waarschuwing ter harte te nemen.
Hier is uw licht, de lamp, die vuurpot met hete kolen. Jaar najaar sterft het vuur langzaam weg; toch zijn er nog kolen over. Op dit zelfde moment probeert de wind van de dood de laatste brandende kool uit te blazen. Zondaar, keer u toch om terwijl de lamp nog gloeit. Draai u nu om, want als de laatste kool gedoofd is, zal uw berouw niet meer baten. Uw geroep in de eeuwige pijn kan het hart van God niet meer beroeren; uw gekreun en zoute tranen kunnen Hem er niet toe bewegen medelijden met u te hebben. Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhard uw harten niet, gelijk geschiedt is in de verbittering.
Maak Christus vandaag nog tot de uwe. ’’Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem vertrouwen.”
Amen.