Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest, en hij heeft op zijn droesem stil gelegen, en is van vat in vat niet geledigd, en heeft niet gewandeld in gevangenis; daarom is zijn smaak in hem gebleven, en zijn reuk niet veranderd. Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik hem vreemde gasten zal toezenden, die hem in vreemde plaatsen zullen voeren, en zijn vaten ledigen, en hun flessen in stukken slaan. Jeremia 48:11-12
Een behoorlijke tijd lang was het land Moab gevrijwaard van vijandelijke oorlogsinvasies en de verschrikking van de pestilentie. De natie was daarom zo zelfingenomen en onbekommerd geworden dat de Heere sprak: “Wij hebben Moabs hovaardij gehoord (hij is zeer hovaardig), zijn trotsheid, en zijn hovaardij, en zijn hoogmoed, en de hoogheid van zijn hart.” Het volk werd ijdel, pocherig en opschepperig. Ze spotten met hun getroffen buurvolk Israël en gaven blijk van ongebreidelde vreugde over diens leed. “Want is u niet Israël ter belaching geweest? Was hij onder de dieven gevonden, dat gij u zo bewoogt, van de tijd af, dat uw woorden van hem waren?”
Uit deze trots ontsprong weelderigheid en al die andere zonden die een gemakkelijke plaats vinden in de rust van onafgebroken voorspoed. De krijgslieden van Moab zeiden: “Wij zijn helden en dappere mannen ten strijde.” Als pochende zondaren tartten ze alle wetten en machten. Vertrouwend op Kamos, verachtten ze de Heere en verhieven zich tegen Hem. De profeet vergelijkt dat land met wijn die kan blijven staan zonder geroerd en bewogen te worden. Het ligt stil op zijn droesem, wordt sterk, behoudt zijn geur en vergadert dagelijks een nieuw lichaam en een nieuwe geest. “Maar”, spreekt hij, “de dag zal komen wanneer God deze onbewogen drank zal schudden, wanneer Hij de rondzwervende bendes der Chaldeeën zendt om het land te verwoesten, zodat de flessen in stukken geslagen worden en de vaten geledigd, en de trotse voorspoed van Moab eindigen zal in totale vernietiging.”
De ongebruikelijke rust in Moab was tot jaloezie van het volk Israël. Zij zouden echter op andere gedachten gebracht worden zodra ze begrepen hoe plotseling een vuur van Hesbon zou uitgaan en een vlam van tussen Sihon, en de hoeken van Moab zou verteren. Spoedig zou dan het gehuil gehoord kunnen worden: “Wee u, Moab! het volk van Kamos is verloren; want uw zonen zijn weggenomen in gevangenis; ook zijn uw dochters in gevangenis.”
Het feit dat ononderbroken voorspoed vleselijke gerustheid doet ontstaan, wordt niet alleen gestaafd door het voorbeeld van Moab maar wordt helaas ook bevestigd in de geschiedenis van anderen. In de eerste plaats is dit het algemene kwaad van de goddelozen.En in de tweede plaats is dit een veel voorkomend gevaar voor de godvrezenden.
I. Ik zal me eerst richten tot DE ONBEKEERDEN, DE GODLOZEN, DE BIDDELOZEN, DE CHRISTUSLOZEN.
Velen van u, hoewel niet allen, worden als Moab. Gerust van uw jeugd af aan, wordt u niet van het ene vat in het andere overgegoten, maar hebt u stil op uw droesem gelegen. U wordt daardoor zorgeloos en onvoorzichtig. Dit is zo’n algemeen kwaad onder de goddelozen dat de hele wereld zich in deze situatie bevond juist voordat de zondvloed het oude mensdom vernietigde. We lezen dat “zij huwden en ten huwelijk gaven”. Zij aten en dronken en waren dronken, zelfs tot de dag waarop Noach de ark binnenging, de waterstromen kwamen en ze allen weggespoeld werden. De prediker der gerechtigheid had hen honderd twintig jaar gewaarschuwd, dat hun zonden onverdraaglijk voor de hemel waren geworden en dat er zeker wraak voor hun snode plannen genomen zou worden. Maar zij hadden de profeet uitgelachen. Zij hadden “die oude sufferd”, zoals ze hem ongetwijfeld noemden, tot voorwerp van hun spot gemaakt.
De wijzen beschouwden hem als de grootste zot en de dronkaards zongen over hem in hun liedjes. De ongehoorzame wereldlingen van toen gingen hun gang alsof hun plezier eeuwig zou duren en hun zonden onbestraft zouden blijven. Wat veranderde hun gezang toen de regens meedogenloos en onophoudelijk neerkwamen – niet als genadedruppels die het dorstige land vruchtbaar maken, maar als wolkbreuken van wraak die elk leven wezen wegvaagden! Hoe intens was hun wanhoop toen de Heere de sluizen van de grote “afgrond, die daaronder ligt” opende en de lang opgesloten waterstromen beval uit hun holen op te springen en de aarde te verwoesten! Toen de verachters zagen dat de ark van de profeet alleen veilig was en het gezin van de profeet alleen gered werd, stonden ze verwonderd te kijken en kwamen om. Hun langdurige voorspoed en vleselijke gerustheid maakten plaats voor algehele vernietiging.
De wereld van vandaag is echter zo weinig anders dat de Heere Jezus Christus, als Hij nu terug zou komen – want Hij zal komen “in welke ure gij het niet meent” -, het merendeel van de mensen nog steeds in dezelfde omstandigheden zou aantreffen. Zelfs vandaag wordt de vraag gehoord: “Waar is de belofte van Zijn toekomst? Want van die dag, dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen gelijk.” Wanneer onze Heere ook komt, de mensen zullen niet voorbereid zijn op Zijn komst, want “gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen.” Zij zijn ook nu nog aan hun ijdelheden overgegeven en verlustigen zich in hun zonden, totdat Hij op de wolken des hemels zal komen om wraak te nemen op de schare die God niet kent. Dit is de blijvende staat van de wereld die in het boze ligt. Stil gelegen op haar droesem, is zij niet van vat in vat geledigd. Daarom veronderstelt ze vrede te bezitten. Als pestilentie of oorlog de volkeren niet wakker schudt, vervallen ze spoedig op een schaamteloze manier in zonde en tergen ze de Heere tot afgunst.
Doorgaans, geliefden, is het echter zinloos om over de wereld in het algemeen te praten. Algemeenheden hebben weinig invloed op onze geest – we moeten ons op de bijzonderheden richten. We zullen een of twee portretten tekenen waarin een aantal mensen dat hier vanmorgen aanwezig is, wordt afgebeeld. Misschien zijn er maar erg weinig van de eerste categorie: schaamteloze overtreders die gerust in openlijke zonden leven.Ze zijn hun leven met ongerechtigheid begonnen en hebben daarin een enorme vooruitgang geboekt. Ze hebben hun graad gehaald aan de universiteit van Beëlzebub. Ze zijn doctorandus in de goddeloosheid geworden, of doctor in Belial, en kunnen ook anderen onderwijzen – bedorven en bedervend. Deze mensen worden niet verontrust door hun zonden.
Hun geweten is als met een heet ijzer dichtgeschroeid. Zaken waarvoor anderen zouden huiveren, vinden zij grappig. Ze drijven de spot met de zonde. Ze spelen met de gloeiende kolen van wellust, dragen vuur in hun hart en beroemen zich erop dat ze niet verbranden. Zoals een gier van het ene kadaver naar het andere vliegt, zo gaan zij van de ene ongerechtigheid naar de andere. Ze werken hard op de weg van dezonde, zoals mensen kunnen graven naar een verborgen schal. Zij zeggen: “Hoe zou God het weten, en zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste?” “En als Hij het weet”, zeggen ze, “wat kan het ons clan schelen? Wie is de Heere dat we Hem zouden gehoorzamen? Wie is de Almachtige dat we voor Zijn Woord zouden beven?”
In heel deze verdorven stad zijn er honderdduizenden die ongevoelig voor hun zonden zijn geworden. Ze veronderstellen dat God hun overtredingen net zo licht opvat als zij dat zelf doen. Van zulke mensen zei David: “Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. (…) Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.” Toch, o hovaardigen, let op, want Farao, die vroeger uw prototype was, kwam erachter dat de weg van de hoogmoed uiteindelijk slecht afloopt. Die verwaande prins leek op een grote draak met een nek van ijzer, maar de Heere bedwong hem bij de Rode Zee. Toen de wielen van zijn strijdwagens weggleden, ze met moeite voortreden en de wateren gretig op hem toe sprongen als op een prooi, toen wist hij dat niemand zich tegen de Heere kan verheffen.
Want Hij verbrijzelt de machtigen in Zijn toorn en vernietigt hen in Zijn grimmigheid. O hovaardigen, denk aan koning Belsazar, iemand anders van uw stam, hoe deze machtig werd van de roofbuit uit andere landen. Denk aan die feestmaaltijd toen hij in zijn vermetele godslastering uit de vaten van God dronk en het heilige gerei van de Heere door zijn dronkenschap bezoedelde. Lees het schrift daarginds op de muur. Zelfs nu, o verachter, kan ik het voor u lezen, hoewel u het niet ziet. Dit is de uitlegging ervan: “Gij zijt in weegschalen gewogen; en gij zijt te licht bevonden. Uw blijdschap zal spoedig van u weggenomen worden, met uw leven, en wat zult gij doen op de dag dat de Heere uw ziel van uw hand afeist?” Als er hier vanmorgen iemand is die in losbandige zonde leeft en geheel van het goddelijke gezag is losgebroken, het bit dat anderen beteugelt uit hun mond hebben genomen, laten zij dan vandaag beschaamd en schaamrood worden.
Want zo waarachtig als de Heere mijn God leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, als ze nu niet zullen sidderen, dan zullen zij voor eeuwig sidderen. Als de stem van Gods gezant u niet tot het zoeken van vrede en vergeving aanzet, zal de Heere een andere heraut zenden, niet des vredes maar des oordeels. Die zal met een ander geluid dan het mijne komen, een geluid dat u het koude zweet doet uitbreken en waar uw pols zwak en onregelmatig van wordt. Een stille, zachte stem galmt dan – hoe ontzettend – in uw oren: “In deze nacht zal men uw ziel van u afeisen.”
Een nog algemenere vorm van onbezorgdheid die zo dodelijk is, is die van diegenen die zich volledig overgeven aan de wereldse handel.Zo iemand is bijvoorbeeld de man die Christus “dwaas” noemde. U kent de gelijkenis. Zijn landerijen hadden veel opgebracht, want hij was een kundig landman. Hij had de nieuwste werktuigen gekocht. Hij had de grond volgens de meest wetenschappelijke manier bewerkt. De oogst was verdubbeld en zijn rijkdom toegenomen. Dit was het enige waarvoor hij leefde. Hij was een verbouwer van graan en een verzamelaar van goud, en niets minder. Hij zei bij zichzelf dat hij een tempel voor zijn god moest bouwen. Zijn god, dat was hijzelf, en zijn schuur was de tempel. “Ik zal mijn schuren afbreken, en grotere bouwen, en zal aldaar verzamelen deze mijn goederen.”
Het geval van deze man is zo algemeen dat velen van u, als u zijn beeltenis zou kopen, zouden kunnen denken dat het uw eigen foto was. Want leeft u ook niet voor eigen rekening, ook u die naar onze bedehuizen komt? Dit is de doelstelling van de meeste mensen: om “fatsoenlijk” te leven, een “fortuintje” te vergaren en hun gezin te onderhouden, zoals ze dat noemen. Dit is in feite het farizeïsche jargon voor eigenbelang. Aanbidt de meerderheid van de mensen hun buik niet en buigen ze zich niet neer voor geen ander altaar dan zichzelf? Is het leven van miljoenen mensen geen duidelijk, doorzichtig egoïsme? “Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden?” Dit is de verheven doelstelling van het menselijk onderzoek. De godsdienst van de massa is: “Vandaag of morgen gaan we naar die en die stad en daar blijven we een jaar. We zullen kopen en verkopen, en winst maken.”
Winst is het summum bonumvan de wereld, het hoogste van al het vergankelijke goed, het grote fortuin, de primaire doelstelling, de barometer van succes in het leven, het ene nodige, de vreugde van het hart. En toch, o wereldlingen die erin slagen winst te maken en voor scherpzinnig en tactvol gehouden worden, noemt Jezus Christus u dwazen. En Hij smijt niet met harde woorden als ze niet verdiend zijn. “Gij dwaas”, sprak Hij. En waarom? Omdat de ziel van die man van hem afgeëist zou worden. En aan wie zouden dan die zaken toekomen die hij bijeengebracht had? Och, u die heel uw leven voorspoed hebt gekend, geld verdiend. opgeklommen bent in de wereld, een fortuintje vergaard hebt en geleefd om rijkdommen te verzamelen, als dit het enige is waar u om geeft, beef dan en reken op uw ondergang. O u zorgelozen, denkt u echt dat u gemaakt bent om voor uzelf te leven? Was dit de bedoeling van uw Schepper, dat u zou leven om goud voor uzelf en voor uw kinderen te vergaren? Heeft Hij u in deze wereld gezonden om alleen maar gele klei bij elkaar te schrapen? Heeft uw Schepper geen recht op u? De Heere, Die u in het leven behoudt, maakt Hij geen aanspraak op u?
En als u Zijn recht niet erkent, zal Hij het dan niet van u afeisen als Hij u bezoekt? Ik zal de tekst in zijn geheel nog een keer voor u allen voorlezen, u onbekeerde en welvarende mensen: “Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest, en hij heeft op zijn droesem stil gelegen, en is van vat in vat niet geledigd, en heeft niet gewandeld in gevangenis; daarom is zijn smaak in hem gebleven, en zijn reuk niet veranderd. Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik hem vreemde gasten zal toezenden, die hem in vreemde plaatsen zullen voeren, en zijn vaten ledigen, en hun flessen in stukken slaan.” Hoor opnieuw het Woord des Heeren bij monde van Zijn dienaar Jesaja: “Staat op, gij geruste vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters, die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore. Vele dagen over het jaar zult gij beroerd zijn, gij dochters, die zo zeker zijt, want de wijnoogst zal uit zijn, er zal geen inzameling komen. Beeft, gij geruste vrouwen; weest beroerd, dochters, die zo zeker zijt.”
Een derde geval dat ook zeer veel voorkomt, is: de mens die God verbeet en in luie gerustheid leeft.Er zijn er velen op aarde die er niet in slagen geld te verdienen, die dat in elk geval niet tot hun hoogste doel stellen. Zij zijn tevreden met wat ze hebben en wandelen zelfvoldaan op aarde rond. Ze staan bekend om hun ongedwongen natuur en hun argeloze aard. Vandaar dat ze denken dat ze beter zijn dan anderen. Toch is mijn tekst, als je die goed leest, een ontzettende waarschuwing aan hun adres. Hebt u nooit gelezen van de heer die zijn dienstknechten verschillende talenten toevertrouwde, de een vijf, een ander twee, en weer een ander één? Welnu, de man met de vijf talenten en die met de twee gingen beiden naar de markt, droegen het geld van hun heer over en zetten het uit tegen rente.
En toen hun heer terugkwam, toonden ze hem hun winst. Maar de dienstknecht met het ene talent was iemand die van gemakkelijk doen hield en hij wilde zich niet druk maken door handel te gaan drijven. Dus, nadat hij het talent genomen had en in een schone doek gewikkeld (want hij wilde het met respect behandelen en het fatsoenlijk verbergen), nam hij zijn schop. Hij deed de doek met het talent in de aarde en nadat hij het zo bedekt had dat niemand de sporen van het graven zou zien, ging hij weg en voelde zich helemaal op zijn gemak. Echt een duidelijk beeld van velen die God behoren te dienen, maar die denken dat ze weinig talenten bezitten en daarom zelfs niet proberen te doen wat ze wél kunnen. Ze zijn niet openlijk zondig. Ze hebben helemaal geen aanstootgevende gesteldheid of natuur.
Ze zijn juist stille, laconieke, goedgehumeurde mensen. Maar het talent, waar is dat? Begraven! Het zal helaas weer voor de dag gehaald worden en wanneer het tevoorschijn komt, helemaal verroest door die rottende doek, zal dat opzien baren. De Meester zal zeggen: “Gij boze en luie dienstknecht!” Sommigen van u denken niet diep genoeg na over die woorden. De Meester zei niet: “Gij schandelijke verkwister!” of “Gij verachtelijke dief!” maar “Gij boze en luiedienstknecht!” Past die benaming ook niet bij u? De beschuldiging van luiheid was al genoeg. Zijn oordeel was snel en vreselijk.
Het grote vonnis dat onze Heere uiteindelijk over de mensen zal uitspreken is niet vanwege het verkeerde doen maar vanwege het ontbreken van het goede doen. “Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.” “Heere”, zouden ze gezegd kunnen hebben, “we zijn niet onfatsoenlijk of oneerlijk geweest!” Dat is niet aan de orde, u hebt uw Heere geen dienst bewezen. Het is niet voldoende om zich van uiterlijke zonden te onthouden en zo op een negatieve wijze fatsoenlijk te zijn. Tenzij u vruchten van gerechtigheid voortbrengt, woont het leven Gods niet in u. En hoe gerust u zich ook mag voelen, u zult ruw uit uw sluimering gewekt worden. De schelle klank van de bazuin van de aartsengel zal voor u niets anders betekenen dan het signaal van de bazuin der verdoemenis, omdat u het ervan nam toen u uw God had moeten dienen.
Er is een nog droevigere gedachte die zich een weg door mijn hoofd brandt. Er zijn veel belijdende leden in de christelijke kerk die zich in dezelfde staat als Moab bevinden.Ze hebben kerkenraadsleden benaderd en gevraagd of ze tot de kerk toegelaten konden worden. Er werden geen bezwaren aangetekend. De predikant heeft met hen gesproken; ze hebben alles erg netjes gezegd en hem misleid. Zij zijn gedoopt. Zo vaak de Avondmaalstafel aangericht staat, zitten ze aan met Gods volk en delen in de tekenen van het gekruisigde lichaam van de Zaligmaker. Hoewel hun belijdenis zeer betamelijk is en hun uiterlijk gedrag bijzonder eerbaar, missen ze toch de innerlijke geestelijke genade. Ze hebben een lamp als de maagden, maar ze hebben geen olie in hun kruik. En toch voelen deze belijders zich zo comfortabel dat ze sluimeren en in slaap vallen. Ik heb menig ware gelovige gekend die erg gekweld werd door de angst dat hij schijnheilig zou zijn, terwijl menig schijnheilige zich die vraag nog nooit heeft gesteld.
Duizenden van hen die behouden naar de hemel zijn gegaan, hebben onderweg menigmaal stilgestaan, hun hand aan hun voorhoofd gebracht en gezegd: “Ben ik een ware gelovige? Wat komen er verontrustende dingen op! Ben ik werkelijk van de dood in het leven overgegaan of is het maar inbeelding en een droom?” Nochtans zeg ik u dat de schijnheilige zingend op weg gegaan is, ervan verzekerd, zoals hij dacht, dat hij de paarlen poort zou binnengaan, totdat hij ontdekte dat hij uiteindelijk naar het gat in de zijkant van de heuvel teruggesleept werd, de verborgen poort van de hel. Velen die leuk waren om te zien, waren van binnen door en door verrot, als fruit dat de Koning niet aan Zijn tafel wilde hebben. O, u die zich nooit afvraagt of u wel christen bent, ga u eens ondervragen.
Beproef uzelf of u in het geloof bent. Laat geen vooronderstelling u in haar dodelijke greep houden. Vergeet niet, u mag denken dat u een gelovige bent – en ieder ander mag dat ook van u denken – en u komt misschien niet achter uw misvatting, totdat het te laat is om het recht te zetten. U volhardt misschien jarenlang in “een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van die zijn wegen des doods.” O belijders, wees niet als Moab, die op zijn droesem stil gelegen had!
Dit is evenzeer waar van de menigte fatsoenlijke mensen die van het geloof in Jezus verstoken zijn. Zij horen van schuldigverklaringen en van last van een ontwaakt geweten, en zij spotten van binnen met zulk fanatisme. Zij gaan er prat op dat ze zich nooit tot zulke gevoelens verlaagd hebben. “Hier is iemand die over zijn schuldbelijdenis zit te snotteren”, zoals zij dat noemen. “Ik ben nooit zo schuldig als hij is”, roept de moralist. “Ik twijfel er niet aan dat het met mij uiteindelijk goed zal komen. Ik geef mijn naaste het zijne. Ik geef wat geld aan het ziekenhuis, als ze me erom vragen. Ik ben een eersteklas vakman. Natuurlijk heb ik mijn wilde jaren gehad, en ik laat me nog wel eens een beetje gaan, maar wie niet? Wie durft te ontkennen dat ik een goedaardige kerel ben?”
Het is duidelijk dat deze meneer geen geestelijke gebondenheid kent. Hij heeft de last van de zonde nooit gevoeld, nooit het gewicht van de zonde gekend. Benijdt u hem? U kunt maar beter de doden in het graf benijden omdat die geen pijn lijden. U kunt maar beter die man benijden die tot gevoelloosheid vervallen is, of de stakker wiens ledematen afgestorven zijn – hoe kan hij gevoelens hebben als de dood hem voor zich opgeëist heeft? Die pijnsteken, stuiptrekkingen, bittere spijt en het heen en weer geslingerd worden van een gekwetst geweten, zijn de tekenen van de dageraad van een geestelijk leven. Door dit soort zaken worden we ertoe geleid om ons vertrouwen op Jezus te stellen. En diegenen die dat nooit ervaren hebben, kunnen maar beter tot de Heere weeklagen en bidden dat ze het alsnog mogen ervaren. Dat ze heelhuids uit hun eigengerechtigheid gevoerd mogen worden en ertoe gebracht om op het volbrachte werk van onze Verlosser te rusten.
Och geliefde toehoorders, als u vanmorgen in uw ziel verontrust bent geworden, wees daar dan dankbaar voor. Als uw omstandigheden vol zorgen zijn, als u nog niet met God verzoend bent, wees dan dankbaar voor uw tegenslagen en bid dat ze u tot Jezus mogen uitdrijven. Als u een afkeer van de zonde gekregen hebt, als de genoegens die eenmaal uw geest gelukkig maakten, nu hun smaak verloren hebben, als u zich niet meer zoals vroeger met de wereld kunt vermaken, dan ben ik daar blij om. God heeft u te lief om u uw nest hier te laten bouwen. Hij wil u uit uw zonden slaan als u niet door de zachtere koorden van Zijn liefde eruit getrokken wilt worden. Hij legt doornen in het nest opdat de vogel tot de hemel kan opklimmen. Vlucht tot uw hemelse Vader, zoals de verloren zoon van vroeger, toen deze zijn maag niet mocht vullen met de draf die de zwijnen aten. Het is beter om een verontrusting te kennen die op het leven uitloopt dan een gerustheid te genieten die in zichzelf een voortdurende dood is. God geve u behouden te worden door Jezus Christus.
II We zullen nu stilstaan bij DE GELOVIGE.
Het is een van de meest algemene en gevaarlijke kwaden die een christen kunnen overkomen: te vallen in een staat van vleselijke gerustheid waarin hij zelfverzekerd wordt, ongevoelig, zorgeloos, lijdelijk en werelds. Geliefden in de Heere, medechristenen, ik spreek vanmorgen zeer ernstig tot u. Des te meer omdat ik, ben ik bang, ervaren heb dat ik zeil’ op dit moment aan dezelfde ziekte lijd waarover ik tot u wil spreken. John Bunyan vertelt ons dat hij bij veel gelegenheden als een geketende man preekte tot geketende mensen, dat wil zeggen: het kwaad waarvoor hij hen waarschuwde, voelde hij in zijn eigen ziel. Zo is het vanmorgen ook bij mij. Maar laat me, voordat ik me in het onderwerp verdiep, een waarschuwend geluid spreken. Deze lippen zullen nooit iets aan te merken hebben op de volle verzekerdheid des geloofs of op de heilige gerustheid, die de Heilige Geest het volk van God schenkt. U kunt nooit te gerust in God zijn. U kunt nooit te zeker van uw zaligheid zijn, als u die zaligheid tenminste op het werk van Christus baseert. I Daarom, geen woord over heilige rust en eeuwige verzekerdheid, de bijzondere voorrechten van de uitverkorenen.
liet gevaar waarvoor ik u ga waarschuwen, zal ik nu proberen te beschrijven.Een christen merkt dat hij lange tijd met geen enkele noemenswaardige problemen te maken heeft gehad. Zijn kinderen blijven gespaard, zijn gezin is gelukkig, met zijn zaak gaat het bijzonder voorspoedig. Hij heeft in feite alles wat zijn hart begeert. Als hij om zich heen kijkt, kan hij het met David zeggen: “Ja, een schone erfenis is mij geworden.” Het gevaar bestaat nu dat hij een te hoge dunk gaat krijgen van deze bijkomende zaken en bij zichzelf zegt: “Mijn berg staat vast, ik zal niet wankelen in eeuwigheid.” Sommigen van Gods kinderen worden iedere morgen heen en weer geslingerd en bedroefd. Maar als dat niet gebeurt, fluistert het vlees: “Er moet in mij iets beters zijn dan in hen. Wellicht worden zij gekastijd vanwege zonden waartoe ik niet vervallen ben. Ik ben een uitverkoren zoon.” En dan, hoewel die man het nooit zou durven verwoorden, bekruipt hem toch het vage gevoel dat hij niet zo waakzaam hoeft te zijn als andere mensen.
Hij zou zeker niet voor een verleiding bezwijken. Eigenlijk vraagt hij zich af hoe sommigen van zijn broeders zo kunnen leven; hij zou dat zeker niet kunnen. Hij gelooft dat hij iedere verleiding aan zou kunnen en als meer dan overwinnaar terugkeren. Hij is zo sterk geworden dat hij zich een Simson voelt. Hij weet nu veel meer dan vroeger en hij vindt zichzelf een veel te slimme vogel om nog voor de gek gehouden te worden, zoals misschien enige jaren geleden had kunnen gebeuren. “Aha”, denkt hij, “ik ben een modelchristen.” Dat zegt hij niet letterlijk maar dat speelt door zijn hoofd. Zijn hart wordt zeer in beslag genomen door aardse zaken en zijn geest zeer opgeblazen van eigenwaan. Hij is niet van vat in vat geledigd. Hij is niet ernstig door de Voorzienigheid beproefd of zwaar door de duivel verzocht. Hij heeft zijn eigen bekering nooit in twijfel getrokken. Hij is in een serene stilte terechtgekomen, in een diepe, dodelijke vrede, een vreselijke apathie, en zijn diepste gemoed is alle geestelijke energie kwijtgeraakt.
Een ernstige ziekte in Engeland is tuberculose, maar ik veronderstel dat het moeilijk zou worden om de oorzaken en werkingen van deze slopende ziekte te beschrijven. Dezelfde soort ziekte komt algemeen onder christenen voor. Het is niet zo dat veel christenen tot uiterlijke zonden vervallen, et cetera, maar door onze kerken heen zijn er tallozen die aan geestelijke tuberculose lijden – hun krachten worden heel zwak en kwijnen weg. Zij hebben een buitengewoon scherpe blik – ze zien de gebreken in anderen bijzonder goed – en soms hebben ze een blos op hun wangen, die sterk op vurig enthousiasme en een verheven geestelijk leven lijkt. Maar dat is slechts incidenteel en oppervlakkig. Hun levens- energie staat op een laag pitje: zij arbeiden niet voor God als echt gezonde werklui.
Ze lopen de loopbaan van Zijn geboden niet als atleten, vastbesloten om de prijs te verkrijgen. Het hart klopt niet met een gebons dat de hele mens in beweging brengt, zoals een enorme motor zijn kracht luid bonzend door het geheel van de machine stuurt. Ze gaan al sluimerend verder, op het goede pad, dat is waar, maar al treuzelend. Ze dienen God wel maar dat gebeurt voor een dagloon, zoals we dat noemen, en niet voor een stukloon. Ze zwoegen niet om veel vruchten voort te brengen – ze zijn tevreden met hier en daar een klein verschrompeld trosje aan de bovenste tak. Dit is de geestestoestand die ik wil beschrijven en die bij negenennegentig van de honderd gelovigen veroorzaakt wordt door een lange periode van voorspoed en het ontbreken van geestelijke ongerustheid.
De snelle uitwerkingenvan deze tuberculose zijn aldus: iemand in zo’n toestand geeft de gemeenschap met God weldra op. Die is in het begin niet helemaal verdwenen maar ze wordt opgeschort. Het wandelen met God wordt verbroken en wordt incidenteel. Zijn gebeden lijden er snel onder. Hij vergeet zijn ochtend- en avondgebed niet – als dat gebeurde zou zijn geweten wellicht gaan knagen, maar hij handhaaft de vorm. Hij is echter de bezieling in het gebed kwijtgeraakt en houdt slechts de lege huls over. Er is nu geen gebedsworstelingmeer. Vroeger stond hij ‘s nachts op om God te smeken en hij zou worstelen tot de tranen neer- stroomden, maar nu niet meer. Hij bidt wel, maar niet met die goddelijke kracht waardoor Jakobaan de beek Jabbok overwinnaar werd.
Gaandeweg worden zijn gesprekken anders dan vroeger. Eerst ijverde hij zeer voor Christus en wilde hij in elk gezelschap godsdienstige onderwerpen naar voren brengen. Hij is nu voorzichtig geworden en houdt zijn mond. Hij staat meteen klaar om te kletsen over de tarweprijs, de markt en de politiek. Maar hij praat niet over Jezus Christus, de Koning in Zijn schoonheid. Geestelijke onderwerpen zijn uit zijn gesprekken verdwenen. En nu, vreemd genoeg, “preekt de dominee niet meer zoals vroeger”, tenminste dat zegt de afvallige. Waarom ik denk dat hij het mis heeft, is dat het Woord van God zelf niet meer zo zoet voor hem is als voorheen.
En de Bijbel is zeker niet veranderd! Hij was gewend om eruit te lezen en zich te verlustigen in de beloften. Hij droeg altijd een zakbijbeltje bij zich, waar hij ook heenging, en haalde het tevoorschijn om er onderweg van te proeven. Maar waar is zijn bijbeltje nu? Wat het komen luisteren naar Gods Woord betreft, dat is daar een saaie boel. Hij komt wel, hij zou niet graag verzuimen – als Davidszetel leeg was, zou zijn geweten gaan knagen. Hij is er wel, maar het is tevergeefs. Er zit voor hem weinig smaak aan het Woord. Gezangen die vroeger zo heerlijk zongen, beginnen hem nu tegen te staan. Hij let nu op de juiste toonhoogte, of er niet iemand vals zingt. De gebeden waaraan hij altijd met zoveel vervoering meedeed, vindt hij nu erg eentonig. Hij denkt zelfs in het huis van God na over zijn kasboek. Dit zijn de grijze haren die een mens krijgt en die zich soms door gebrek aan zelfonderzoek snel vermenigvuldigen. Hij merkt het pas als geestelijke dementie hem overvalt.
Na enige tijd vermindert de professor zijn gulle gaven behoorlijk wat. Hij vindt niet dat de zaak van God het geld waard is dat hij er altijd aan besteedde. En wat zijn eigen inspanning om zielen te winnen betreft, hij geeft zijn zondagsschoolklas wellicht niet op, noch zijn straatevangeli- satie, noch het uitdelen van traktaten, maar hij doet alles mechanisch. Het wordt zo slechts een routinezaak. Hij had net zo goed een robot kunnen zijn die men opwindt. Het probleem is alleen dat hij niet opgewonden is en zijn werk niet doet zoals het behoort. En als hij het dan al voor de buitenwereld doet, is er niets van het leven met God in zijn daden te vinden.
Kent u zo iemand? Degene die tot u spreekt, kent zo iemand en heeft over hem geweend. Die man is soms zichzelf geweest. Ik denk niet dat ik minder ernstig ben dan de meeste van mijn medechristenen en ik zou het ook niet aankunnen om als sommigen van hen te zijn. Maar toch ben ik verre van tevreden over mijzelf. Ik bid God dat ik nooit mag wegzakken tot de eerloze diepten van sloomheid waarin sommige christenen leven. Eerder zou mijn rechterhand zichzelf vergeten en mijn mond niet langer het Woord van mijn Meester spreken. Als dat het geval was, zou ik het volkomen onwaardig zijn om Zijn dienaar te zijn. Maar och, ik zou wel in vuur gedoopt willen worden en daarin in mijn element zijn, en de onvergankelijke vlam van vurige liefde tot Jezus uitademen. Maar ik kan niet wat ik graag zou willen. Dit bezwaarde hart, dit trage vlees, laat me nog zwaarder bewegen terwijl ik zo graag als seraf in dienst van mijn Meester zou vliegen. Broeder, voelt u dit nooit? Ik weet van sommigen van u van wel, want ik zie er sporen van. Erg veel van deze traagheid wordt veroorzaakt door langdurige afwezigheid van tegenslagen.
“More the treacherous calm I dread
Than tempests rolling overhead.”
“Het zou beter zijn om in onafgebroken stormen te verkeren en in een wervelwind heen en weer gedreven te worden, en zich dan aan God vast te klemmen, dan om op zee op de meest vredige en kalme dagen schipbreuk te lijden. Ik zou liever in de strijd tegen de duivel en diens handlangers aan stukken gereten willen worden dan van mijn ambt ontslagen te worden en in roemloze rust te liggen rotten, plank na plank, balk na balk.
Geliefden, het grote verborgen gevaardat hieruit tevoorschijn komt, is dat de mens als hij de staat van vleselijke gerustheid bereikt, openstaat voor elk kwaad. Wat voor een hartverscheurende berichten kunnen ons, die over de christelijke kerk gesteld zijn, soms bereiken. Die en die persoon, die wij kennen als een geleerd professor, die met ons aan tafel gezeten heeft en die in geestelijke zaken zeer vergevorderd leek, is tot een bepaalde zedeloosheid vervallen die absoluut afschuwelijk is, waar de ziel van walgt. En dit is juist de persoon met wie we zo goed konden praten en die met ons opging naar Gods huis. Als het verleden van deze grote zondaren nagegaan zou kunnen worden, zou het hierop neerkomen: zij zijn goed begonnen maar geleidelijk aan zijn ze verslapt totdat ze uiteindelijk rijp waren voor vuile zonden. We hebben van twee negers gehoord die gewoon waren om in het struikgewas te gaan bidden en elk van hen had een paadje in het gras platgelopen. Weldra verloor een van hen zijn interesse en werd spoedig in openlijke zonde betrapt. Zijn zwarte broeder had hem gewaarschuwd dat hij wist dat het daarop zou uitlopen, omdat het gras op het pad naar de gebedsplaats weer was gaan groeien.
Och, we weten niet tot hoever we zullen afdalen, als het met ons bergafwaarts gaat. Omlaag, omlaag, omlaag, dat is gemakkelijk en aangenaam voor het vlees. Maar als we zouden weten hoe het afliep, dan zouden we God bidden om eerder te sterven dan te leven om zich in de verschrikkingen van die val te storten. Wie zou kunnen denken dat David, de man naar Gods hart, de moordenaar van zijn vriend Uria zou worden om deze van diens vrouw te beroven? O David, bent u zo dicht Gij de hemel en toch zo dicht bij de hel? Er zit een David in ieders hart en als we afvallig van God beginnen te worden, weten we niet hoever we kunnen wegglijden. Zoals bepaalde lichamen door hun slechte gezondheidstoestand vatbaar zijn voor cholera en andere pestilente aandoeningen, zo bestaat er ook een gemoedsgesteldheid waarin een professor heel gemakkelijk tot vuile zonden gebracht kan worden. Als het zaad van de verleiding in de lucht zit, is de afvallige de persoon die het ontvangt en het in zijn hart koestert totdat het kwade vruchten voortbrengt. Moge God ons door Zijn Heilige Geest hiervoor bewaren.
Ik moet nu overgaan op Gods geneesmiddel tegen deze kwaal. Gewoonlijk ledigt Hij onze bezonken wijn van vat in vat. Als we de voorspoed niet aankunnen, zal de Heere ons die niet blijven schenken. Wijkunnen onze kinderen wel verwennen en verzieken, maar dat doet de hemelse Vader niet. Als wij het zoete niet kunnen verdragen, zal Hij ons het zure geven. Wanneer de Heere met Zijn roede slaat, meent Hij het ook – aardse ouders doen misschien alsof ze hun kinderen kastijden, maar God niet. En ik verzeker u dat we pijn lijden als God de roede hanteert. We maken die roede echter zelf. We dwingen onze Vader om ons te straffen, omdat we zonder dat niet gehoorzaam en nederig kunnen zijn.
Toen we enige tijd geleden in het dal van Aosta in Noord-Italië verbleven, vonden we de lucht daar zwaar, drukkend en dampig van dodelijke uitlaatgassen. We hadden het benauwd en we hadden koorts – ons leven leek geen cent waard. We konden niet vrijuit ademhalen; het leek wel of onze longen een druk van honderd atmosfeer op zich voelden. Weldra kwam er tussen de middag een donderslag, vergezeld van grote regendruppels, en een stevige stormwind, die zich tot een heuse tornado ontwikkelde en bomen neerhaalde. Daarna volgde wat een dichter “welluidende hagel” noemt en daarna weer een bliksemflits en rake klappen, die tussen de Alpen bleven resoneren. Maar wat was het resultaat heerlijk! We liepen allemaal de veranda op om naar de bliksem te kijken en van de onweersmuziek te genieten. Wat was de lucht verkwikkend koel!
Wat was het heerlijk om na de storm in de koele avond buiten te lopen. Toen kon je tenminste ademhalen en vreugde in het leven ervaren.
Heel vaak gaat het zo ook met een christen na tegenslagen. Hij wordt zorgeloos, lusteloos, rusteloos en is bereid om te sterven. Juist op dat moment wordt hij overmand door tegenslagen. Onweersdreigingen rolden uit de mond van God, bliksemschichten schoten uit de hemel. Het bezit verdween plotseling, de vrouw stierf, de kinderen werden begraven, tegenslag op tegenslag volgde En toen wendde die man zich tot God. Hoewel zijn gezicht nat was van berouwvolle tranen, voelde hij toch dat zijn geest wonderlijk hersteld was. Wanneer hij nu opgaat naar Gods huis, vindt hij het Woord veel zoeter dan voorheen.
Daarvoor kon hij niet bidden, maar nu legt hij zijn hoofd aan Jezus’ borst en stort hij in gemeenschap met Hem zijn hart uit. De eeuwigheid oefent nu haar aantrekkingskracht op hem uit en die man is tegen zichzelf beschermd. Hebt u nooit gedroomd dat u probeerde te lopen en dat het niet lukte, alsof u geen voet kon verzetten – iemand die u een groot kwaad wilde aandoen, ging u net inhalen; u wilde graag wegrennen maar kwam geen centimeter vooruit? Dat is de gemoedstoestand waar we in geraken wanneer we wel willen maar niet kunnen bidden, wanneer we wel willen maar geen berouw kunnen hebben, wanneer we wel willen maar niet kunnen geloven, wanneer we wel de hele wereld voor een enkele traan over hebben, wel bijna onze zielen willen verpanden om een trilling van geestelijk gevoel te verkrijgen, maar we toch ongevoelig blijven:
“If aught is felt, tis only pain
To find I cannot feel’
Overkomt het u nooit dat u in een dergelijke verlammende toestand verzinkt? Het is vreselijk, echt vreselijk, vreselijk! Als u daar het slachtoffer van wordt en dan toch nog blij bent, dan vrees ik het ergste voor u. Als u het gevaar opmerkt en u aanzet tot vurig gebed, zult u het er als meer dan overwinnaar van afbrengen. Het vereist echter iemand die meer is dan een mens, het vereist God in ons om ons voor zo’n enorm gevaar te behoeden.
Wat dienen we te doen als het ons goed gaat?We moeten niet vergeten dat voorkomen beter is dan genezen. Als God ons begenadigt, kunnen we lusteloosheid voorkomen door erg dankbaar te zijn voor de voorspoed die we genieten. Vraag niet om moeilijkheden – die zult u snel genoeg krijgen, zonder dat u erom vraagt. Wees dankbaar voor uw voorspoed en maak er gebruik van. Doe alles wat u maar voor God kunt doen terwijl Hij u voorspoed in de zaak geeft; probeer erg dicht bij Hem te leven. Het zou voor ons niet zo moeilijk moeten zijn om ons aan Jezus vast te klampen als het ons goed gaat. Sommige vromen zijn jaar op jaar in goede doen geweest en het was hun tot nut. Ze hebben wel enige tegenslagen gekend maar leefden toch dichtbij God. Waarom u niet? Als u ervoor zorgt dat uw rijkdom voor God uitgestald wordt, dat uw voorspoed in Zijn dienst besteed wordt, kunt u een reeks mooie dagen beleven. Let op de allereerste symptomen van achteruitgang en vlucht naar Christus, de Grote Heelmeester. Hij zal u balsem uit Gilead geven, die liet onheil voorkomt, en u zult de hitte van de voorspoed net zo zeker kunnen dragen als de koude windvlagen van tegenspoed.
Maar als u al tot zo’n staat vervallen bent, zou ik er dit van willen zeggen: aangezien u geen preventief middel meer kunt gebruiken, neem nu een geneesmiddel.En het enige geneesmiddel is de Heilige Geest. Ga opnieuw naar het kruis van Christus, als u uit uw eerste stand geraakt bent. Ga zoals u de eerste keer ging. Ga met uw doodsheid, uw luiheid, uw lusteloosheid en stel uw vertrouwen op het kostbare bloed. Vraag de Heere Jezus om u opnieuw met de Geest te vervullen, opdat u vernieuwd mag worden. Tracht uw verschuldigde dankbaarheid aan Gods genade op juiste waarde te schatten, probeer het gevaar van uw lusteloosheid in te zien, denk meer aan de eeuwigheid en minder aan de tijd. Scheur u, indien mogelijk, enigszins los van uw wereldse verplichtingen. Als het kan, neem een dag om te vasten en om te bidden, in ieder geval om te bidden, maar het vasten zal u helpen om zowel uw lichaam als uw ziel te oefenen. Haal het trotse vlees op de een of andere manier neer, doe een uiterste poging. Het is beter als u dit nu doet dan om het in de hevige pijniging voor Gods aangezicht te doen. Val uzelf lastig opdat Hij u niet lastigvalt, verneder uzelf opdat Hij u niet vernedert. Zet uw ingebeelde zekerheid aan de kant en keer onder intens geween en vele tranen terug naar uw vroegere staat van nabijheid met de levende God. Moge de Heere u hierbij helpen, geliefden.
Ik dacht dat onze tekst de toestand van ons land van vandaag goed weergeeft, want we raken in een roes. Joligheid en lichtzinnigheid leiden tot schandelijke zonden in hoge kringen en dit is grotendeels te wijten aan onze voorspoed. Ik hoop dat God nooit oorlog of pestilentie tot ons zendt, hoewel de dienst aan God nooit sterker bloeit dan in benarde tijden. Er is nooit een tijd geweest waarin Engeland zo godsdienstig was als tijdens de burgeroorlog, misschien geen tijd waarin meer mensen naar de kerk in de Londense binnenstad kwamen, dan tijdens de pest. Want toen stroomden ze allen toe om het evangelie te horen, en ze zouden het weer doen als er weer zoiets zou komen. We worden als land rijk en genotzuchtig. Ik ben bang dat de onheilsprofeten weldra tot ons gezonden worden om scherpe dreigementen te spreken. Moge God ons goedertierenheid verlenen en de vreselijke misdaden die in naam van de vakbonden gepleegd worden, vergeven. Moge Hij tegelijkertijd onze prinsen leren om in gerechtigheid te regeren en onze groten om zich minder om verdorvenheden en ijdelheden te bekommeren en meer om de zaak van de armen.
Ik ben er altijd bang voor dat dit ook de staat van onze kerk zal worden. We hebben dertien jaren van zulke voorspoed gekend dat we er allen verwonderd over waren. En er was één opmerking van onze goede vriend Jonathan George toen dit gebouw opgetrokken werd, die ik nooit vergeten ben en die me vaak te binnen schiet. Hij herinnerde ons aan de tekst: “Gij zult vrezen en ontroerd zijn over al het goede dat God voorbij uw aangezicht zal laten gaan.” We hebben zoveel goeds meegemaakt, zoveel bekeringen, zoveel broederlijke liefde, zoveel ijver voor God, dat ik er altijd bang voor ben dat we uit onze huidige gelukkige staat zullen vallen. En dit zal zeker gebeuren als we met het arbeiden voor God ophouden – onze ijver en arbeidzaamheid staken. Trouwens, er zijn er velen van u die niet naar de gebedsbijeenkomst komen, zoals het behoort. Sommigen van u worden erg laks bij doordeweekse avonddiensten en ik weet wat ervan komt als dat het geval is. Als doordeweekse avonddiensten slecht bezocht worden, betekent dat het einde van een godvruchtig leven. Als u een goede reden hebt, hoef ik die niet te noemen, u kunt ze zelf wel voor de geest halen. Velen van u hebben echter geen geldige reden; u wordt koud en onverschillig. We staan als kerk op ongeveer dezelfde plaats als Esther voor de Joden. Als ze haar plicht niet vervulde, zou God het door iemand anders laten doen, vertelde Mordechai haar, en haar laten doden. Zo is het ook met ons. Als we in ons arbeiden voor Christus verslappen en talmen, zal Hij ons als christelijke kerk afschrijven, reken daar maar op – niet wat Zijn eeuwige liefde betreft, want dat zal Hij nooit doen, maar wat onze plaats van eer en bruikbaarheid betreft.
Moge het Hem behagen mij. Zijn onwaardige dienstknecht, op te nemen en mij rust te geven van mijn arbeid, voordat zo’n ramp ons overweldigt.
broeders, mogen we maar nooit op onze droesem stil liggen. Moge God ons altijd tot nieuwe arbeid roepen en ons tot nieuwe ijver aanzetten. Of als Hij dat niet doet, moge Hij ons erge bezoekingen keer op keer toe- zenden. Het is beter voor de kerk om haar leiders te verliezen dan haar leven. Het is beter dat de kist van de dominee voor u staat, beter dat velen tot armoede vervallen, dan dat de kerk gaat lijken op zoveel andere kerken: slechts een slaapplaats voor hen die steun nodig hebben en een plaats voor de sabbatsrust. Eeuwige God, U Die weet wat ons hart voelt, bewaar ons voor dit kwaad en laat ons, als kerk, nooit zoals het lauwe Laodicea worden, dat U uit Uw mond spuwde. O Jezus, wij zijn U zoveel verschuldigd. Mogen wij U als dank zeer liefhebben en getrouw bevonden worden, als U terugkomt om Uw volk het loon te geven en om in Uw geheiligden verheerlijkt te worden. God zegene ons, geliefden, naar dit ons verlangen, om Jezus’ wil.
Amen.